ECLI:NL:RBZWB:2019:761

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
02-058301-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Collombon
  • mr. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor belaging, belediging en smaadschrift in het kader van publieke debatten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van belaging, belediging en smaadschrift. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De zaak betreft vlogs waarin de verdachte een (ex)wethouder en een andere persoon bespreekt. De rechtbank oordeelde dat de vlogs, die zijn gemaakt in het kader van het publieke debat, geen belaging of belediging opleveren. De uitlatingen in de vlogs zijn niet als beledigend aangemerkt, omdat ze in de context van politieke en maatschappelijke discussies zijn geplaatst. De rechtbank benadrukte dat de vrijheid van meningsuiting in dit geval prevaleert, vooral omdat de uitlatingen niet gericht waren op het privéleven van de betrokkenen.

Daarnaast werd de verdachte ook vrijgesproken van smaadschrift ten opzichte van de tweede aangever, omdat de uitlatingen in de vlogs niet als strafbaar konden worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de context van de uitlatingen, die betrekking hadden op misstanden binnen een lokale organisatie, niet als smaad kon worden gekwalificeerd. De rechtbank verklaarde de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan. De beslissing van de rechtbank benadrukt het belang van de vrijheid van meningsuiting in het publieke debat en de noodzaak om de context van uitlatingen zorgvuldig te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02/058301-17 en 02/024184-18
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2019
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [Adres]
raadsman mr. E.R. Knoester, advocaat te Steenbergen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
parketnummer 02/058301-17:
1
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 november 2016 te Steenbergen
,althans in Nederland, tezamen en
in verenigingmet anderen of een ander, althans alleen,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer 1] ,in elk geval van een ander, met het oogmerk die [Slachtoffer 1] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader in de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 november 2016 meerdere malen, althans eenmaal, een (of meerdere) videoboodschap(pen)/vlog(s) geplaatst (in een relatief kort tijdsbestek) (zoals beschreven in de processen-verbaal met nummers 2016269186-8, 2016269186-9, 2016269186-10, 2016269186-11, 2016269186-14, 2016269186-15 en 2016269186-16), waarbij die voornoemde [Slachtoffer 1] (telkens) ter sprake wordt gebracht en/of wordt aangesproken op zijn handelen, (onder andere) -zakelijk weergeven- inhoudende dat:
- de politiek weer een slecht mens minder heeft en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] op de bodem van de [Naam 1] zit en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] zich niet moet gedragen als een kat in het nauw, dat verdachten alles van die [Slachtoffer 1] weten en/of binnen krijgen en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] informatie en/of eten uit de vuilnisbak haalt bij verdachte [Medeverdachte] en/of
- zij, verdachten, het gezeik van die [Slachtoffer 1] beu zijn en hem we zien vertrekken met zijn knapzak en/of
- zij, verdachten, een vis hebben genaamd [Slachtoffer 1] , welke zij elke dag proberen te vangen met een hengeltje en hem direct eerst gaan bakken en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] in Steenbergen niet meer welkom is, niet veel mensen hem nog mogen en dat hij van zijn voetstuk is gevallen;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 6 juli 2015 tot en met 27 november 2016 te Steenbergen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk [Slachtoffer 1] in het openbaar heeft/hebben beledigd en/of zijn eer en goede naam aangerand door meerdere malen, althans eenmaal, een (of meerdere)
videoboodschap(pen)/vlog(s) te plaatsen (in een relatief kort tijdsbestek)(zoals beschreven in de processen-verbaal met nummers 2016269186-8, 2016269186-9, 2016269186-10, 2016269186-11, 2016269186-14, 2016269186- 15 en 2016269186-16), waarbij die voornoemde [Slachtoffer 1] (telkens) ter sprake wordt gebracht en/of wordt aangesproken op zijn handelen, onder andere inhoudende dat:
- de politiek weer een slecht mens minder heeft en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] op de bodem van de [Naam 1] zit en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] zich niet moet gedragen als een kat in het nauw, dat verdachten alles van die [Slachtoffer 1] weten en/of binnen krijgen en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] informatie en/of eten uit de vuilnisbak haalt bij verdachte [Medeverdachte] en/of
- zij, verdachten, het gezeik van die [Slachtoffer 1] beu zijn en hem wel zien vertrekken met zijn knapzak en/of
- zij, verdachten, een vis hebben genaamd [Slachtoffer 1] , welke zij elke dag proberen te vangen met een hengeltje en hem direct eerst gaan bakken en/of
- die voornoemde [Slachtoffer 1] in Steenbergen niet meer welkom is, niet veel mensen hem nog mogen en dat hij van zijn voetstuk is gevallen,
althans woorden en/of beelden en/of fragmenten van gelijke beledigende aard en/of strekking;
2
hij op of omstreeks 12 en 13 december 2016 te Steenbergen en/of De Heen, althans in Nederland, tezamen en
in verenigingmet anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en) en /of (een) afbeelding(en),
de eer en/of de goede naam van [Slachtoffer 2] heeft aangeranddoor telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met voormeld doel
(een) geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en) waarop die [Slachtoffer 2] wordt geassocieerd met de [Naam 2] en/of daarbij de gegevens van die [Slachtoffer 2] getoond en/of verspreid;
parketnummer 02/024184-18:
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Steenbergen en/of De Heen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk, door middel van verspreiding van (een) geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en), de eer en/of de goede naam van [Slachtoffer 2] heeft aangerand door telastlegging van een of meer bepaald(e) feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met voormeld doel
- in een vlog op Youtube, althans op social media, een of meer videobestanden geplaatst met als inhoud (een) geschrift(en) en/of (een) afbeelding(en) (spotprent) waarop de [Naam 2] staat afgebeeld met de kenmerken van een varken (daarmee verwijzend naar die [Slachtoffer 2] ) en/of/althans waarin/waarop die [Slachtoffer 2] wordt geassocieerd met de [Naam 2] en/of daarbij de naam van die [Slachtoffer 2] genoemd en/of de gegevens van die [Slachtoffer 2] getoond en/of verspreid en/of
- waarin die [Slachtoffer 2] wordt beschuldigd van het uitoefenen van terreur (tegenover het [Naam 3] ) en/of van ruzie met meerdere partijen op De Heen en/of van intimidatie en/of van het bij mensen 'achterop rijden'.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De raadsman heeft aangevoerd dat het Openbaar Ministerie slechts kan vervolgen als er tijdig een klacht is ingediend. De klager (in dit geval [Slachtoffer 1] ) moet daarmee aangeven dat hij wenst dat de verdachte wordt vervolgd. Op grond van artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht moet de klacht binnen drie maanden nadat de tot de klacht gerechtigde kennis heeft genomen van het gepleegde feit, worden gedaan. De klacht door [Slachtoffer 1] dateert van 29 november 2016. Hij heeft echter al kennis genomen van de feiten in november 2015. Daarmee is de klacht te laat ingediend. Volgens de Hoge Raad kan een dergelijk gebrek nog worden geheeld indien de wens tot vervolging ook blijkt uit de aangifte en die aangifte wel binnen de klachttermijn is gedaan. De aangifte door [Slachtoffer 1] dateert echter van 26 november 2016 en is dus ook niet binnen de termijn gedaan. De consequentie is dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is voor wat betreft het eerste feit.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging de essentie van een klachtdelict miskent. Het klachtvereiste is ter bescherming van de rechten van een slachtoffer. De officier van justitie verwijst naar een uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (ECLI:NL:GHARL:2017:1450), waaruit volgt dat het verstrijken van de termijn geen belemmering voor vervolging oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier aanwijzingen bevat dat [Slachtoffer 1] meende al eerder aangifte te hebben gedaan. Op de door [Slachtoffer 1] zelf opgestelde aangifte, gehecht aan het proces-verbaal van aangifte van 26 november 2016, staat als datum 30 november 2015 vermeld. Tevens staat op dit document vermeld dat hij zich bewust is van het feit dat een aangifte een verzoek tot strafvervolging is en dat de aangifte tevens dient als klacht.
Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat de jurisprudentie leert dat het belang van de aan de klacht gestelde formaliteiten sterk is gerelativeerd (zie ter illustratie het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:967). De essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat of vastgesteld wordt dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt tegen de verdachte. Deze relativering heeft naar het oordeel van de rechtbank ook gevolgen voor de stelling van de verdediging dat overschrijding van de in artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht genoemde drie maanden-termijn als rechtsgevolg niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie moet hebben. De rechtbank verwerpt deze stelling. Zoals overwogen volgt de uitdrukkelijke wens van [Slachtoffer 1] om tot vervolging over te gaan uit het dossier. Daarnaast behoort een verdachte geen profijt te hebben van een regeling die niet tot zijn bescherming, maar met name tot bescherming van slachtoffers in het leven is geroepen.
De rechtbank verwerpt het verweer en verklaart de officier van justitie ontvankelijk.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Belaging en belediging [Slachtoffer 1] (parketnummer 02/058301-17 feit 1)
De officier van justitie is van mening dat [Verdachte] van belaging en belediging van [Slachtoffer 1] , dient te worden vrijgesproken. Op grond van de processen-verbaal kan weliswaar worden vastgesteld dat de uitspraken zoals die zijn opgenomen in de tenlastelegging, daadwerkelijk zijn gedaan, maar gekeken moet worden naar de lading van die berichten. Uit de jurisprudentie volgt dat beperking van het recht van vrijheid van meningsuiting niet snel is toegestaan voor zover een en ander zich afspeelt in het kader van het publieke debat. [Verdachte] heeft ook verklaard dat hij met zijn vlogs de democratie in de gemeente Steenbergen probeert te beschermen. Tevens zijn het geen heel grove beledigingen en zijn de uitlatingen ook niet (aantoonbaar) gericht op het privéleven van [Slachtoffer 1] . Dit leidt tot de conclusie dat de filmpjes door [Slachtoffer 1] weliswaar als vervelend konden worden ervaren, maar dat deze filmpjes en de uitlatingen die daarin worden gedaan de grens van het strafrecht niet overschrijden.
Smaadschrift [Slachtoffer 2] (parketnummer 02058301-17 feit 2 en parketnummer 02/024184-18)
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat [Verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift ten opzichte van aangever [Slachtoffer 2] , door het uiten van beledigingen in twee videoboodschappen in december 2016 en oktober 2017. In beide filmpjes wordt een prent getoond van de [Naam 2] met een varkensneus en varkensoren, daarbij kennelijk doelend op [Slachtoffer 2] . Zijn naam wordt ook in de filmpjes genoemd en [Verdachte] en medeverdachte [Medeverdachte] hebben verklaard dat de filmpjes zijn gemaakt om het ‘onrecht’ binnen [Naam 3] aan de kaak te stellen. In het filmpje van december 2016 worden tevens de privégegevens van [Slachtoffer 2] getoond; dit onderstreept niet alleen dat de filmpjes op hem gericht waren, maar maakt ook de impact op zijn persoonlijke levenssfeer groter. In het filmpje van oktober 2017 wordt [Slachtoffer 2] daarbij nog beschuldigd van het uitoefenen van terreur, ruzie maken met meerdere partijen, intimidatie en het bij mensen ‘achterop rijden’. De filmpjes zijn op internet geplaatst en door veel mensen bekeken, zodat er ruchtbaarheid aan deze tenlastegelegde feiten is gegeven. [Verdachte] en [Medeverdachte] hebben de filmpjes samen gemaakt, dan wel zijn hier in aanzienlijke mate bij betrokken geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde feiten en wijst daarbij op het volgende.
Met betrekking tot de belaging/belediging van [Slachtoffer 1] zijn de filmpjes een reactie op de zwartmakerij van de persoon van [Verdachte] in de media door [Slachtoffer 1] . Er is geen sprake van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. In het dossier zijn zeven filmpjes beschreven, waarvan drie filmpjes uitlatingen bevatten die in de tenlastelegging zijn opgenomen. Er is geen dreigende setting en er wordt niet gescholden. De uitlatingen zijn ook niet beledigend.
Met betrekking tot de tenlastegelegde smaad/belediging van [Slachtoffer 2] heeft de verdediging gewezen op wat [Slachtoffer 2] heeft gedaan terwijl hij zichzelf voordeed als voorzitter van [Naam 3] in De Heen. [Verdachte] is door het werkelijke bestuur gevraagd hier aandacht aan te besteden. [Verdachte] heeft zich eerst van de feiten vergewist door het door het bestuur van [Naam 3] aangeleverde dossier door te nemen en hij heeft [Slachtoffer 2] benaderd voor commentaar. Vervolgens heeft [Verdachte] een filmpje gemaakt waarin hij de handelwijze van [Slachtoffer 2] aan de kaak stelt. Een journalist komt op grond van het recht van vrije meningsuiting en vrije pers een grote vrijheid toe om onderzoek te doen en daarover te publiceren. Er was geen opzet om de eer of goede naam van [Slachtoffer 2] aan te randen. Bovendien was het filmpje in het algemeen belang. De raadsman doet daarom mede een beroep op de strafuitsluitingsgrond van artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafecht. Hij verwijst naar de verklaringen van getuigen [Naam 4] en [Naam 5] ; [Verdachte] mocht te goeder trouw aannemen dat wat zij mededeelden, waar was. Met betrekking tot de spotprent heeft de verdediging gewezen op een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland waarin een weblogger een wethouder, de gemeente en een lokale partij van nazi-praktijken beschuldigde. Deze weblogger is vrijgesproken, terwijl zijn uitlatingen veel verder gingen dan de spotprent.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Belaging en belediging [Slachtoffer 1]
[Verdachte] heeft een aantal vlogs op zijn kanaal [Kanaalnummer] op YouTube geplaatst, waarin [Slachtoffer 1] voorkomt en besproken wordt. De vlogs betreffen videofilmpjes waarin [Verdachte] met medeverdachte [Medeverdachte] gesprekken voert over onder andere politieke en maatschappelijke onderwerpen die spelen in de gemeente Steenbergen. In de periode 6 juli 2015 tot en met 30 november 2015 is [Slachtoffer 1] in zeven video’s besproken. De uitlatingen zoals opgenomen in de tenlastelegging zijn afkomstig uit drie video’s en betreffen zinsneden uit langere fragmenten. [Verdachte] heeft nog opgemerkt dat de uitlatingen niet altijd volledig correct zijn weergegeven in het dossier.
Met betrekking tot de tenlastegelegde belaging stelt de rechtbank voorop dat de aangifte van [Slachtoffer 1] niet alleen ziet op de filmpjes, maar ook op andere incidenten die volgens hem stalking opleveren. Die andere incidenten zijn echter niet ten laste gelegd.
De rechtbank is van oordeel dat de ten laste gelegde filmpjes geen belaging van [Slachtoffer 1] opleveren. Van belaging is kort gezegd sprake wanneer iemand opzettelijk een ander herhaaldelijk lastig valt waardoor een inbreuk wordt gemaakt op diens persoonlijke levenssfeer. De filmpjes zijn gemaakt en op YouTube geplaatst in de periode waarin [Slachtoffer 1] actief was als wethouder in de gemeente Steenbergen, dan wel aftredend wethouder was. In de filmpjes worden politieke en maatschappelijke zaken in de gemeente Steenbergen en diverse wethouders en gemeenteraadsleden besproken. Door het maken en plaatsen van de filmpjes op YouTube wordt geen inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [Slachtoffer 1] . Tevens wordt niet aan het vereiste van stelselmatigheid voldaan. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Met betrekking tot de tenlastegelegde belediging dient allereerst te worden beoordeeld of de uitlatingen op zichzelf beledigend zijn, oftewel of deze al dan niet geschikt zijn om iemands waardigheid die hem in het maatschappelijk verkeer toekomt, aan te randen. In de tweede plaats is het de vraag of de context waarin de uiting is gedaan het beledigend karakter van de uiting wegneemt dan wel of die context aan de uiting die op zichzelf niet beledigend is, dat karakter alsnog verleent. Ten slotte komt de vraag aan de orde of de uiting al dan niet onnodig grievend is.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de uitlatingen in de filmpjes relatief mild. Het zijn meer flauwe filmpjes die humoristisch bedoeld zijn, dan daadwerkelijk beledigende filmpjes. Voor zover een deel van de uitlatingen al als beledigend kan worden beschouwd, acht de rechtbank de context waarbinnen deze uitlatingen zijn gedaan, van belang. De uitlatingen zijn gedaan in het kader van het publieke debat: politieke en maatschappelijke gebeurtenissen in de gemeente Steenbergen aan de kaak stellen. Aangever was op dat moment een persoon met een politieke functie: (aftredend) wethouder binnen de gemeente Steenbergen. De filmpjes zijn mogelijk door aangever als zeer vervelend ervaren, maar naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van belediging. De rechtbank zal verdachte ook van de tenlastegelegde belediging vrijspreken.
4.3.2
Smaadschrift [Slachtoffer 2]
In december 2016 is op het kanaal [Kanaalnummer] op YouTube een video geplaatst met de titel:
‘ [Video-naam] [Kanaalnummer] ’. In deze video zijn [Verdachte] en [Medeverdachte] te zien en te horen. In het filmpje worden screenshots met het privé-mailadres en met het privé-woonadres en telefoonnummer van [Slachtoffer 2] getoond. Daarnaast wordt een spotprent getoond van de [Naam 2] met een varkensneus en varkensoren. Dit is tenlastegelegd als smaadschrift onder feit 2 van parketnummer 02/058301-17.
In oktober 2017 is wederom een soortgelijke video geplaatst op YouTube [Kanaalnummer] . In deze video wordt [Slachtoffer 2] ook beschuldigd van het uitoefenen van terreur, het maken van ruzie met meerdere partijen, intimidatie en het bij mensen achterop rijden. Dit is tenlastegelegd als smaadschrift onder parketnummer 02/024184-18.
[Verdachte] heeft verklaard dat hij de spotprent een grappige satire vond en in het beeld vond passen, omdat [Slachtoffer 2] zich voordeed als voorzitter van [Naam 3] in De Heen en op deze titel met verschillende partijen communiceerde. [Verdachte] heeft verklaard dat hij de video’s heeft gemaakt om het [Naam 3] te helpen. Getuigen [Naam 5] en [Naam 4] hebben verklaard dat het klopt dat zij [Verdachte] hebben benaderd met de vraag of hij hen kon helpen bij het aan de kaak stellen van de misstanden binnen de [Naam 3] in De Heen (hierna: [Naam 3] ).
Smaad(schrift) is een specifieke vorm van belediging. Het betreft de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit. Het feit moet geschikt zijn om iemands integriteit aan te tasten, zodat het in de regel gaat om ernstige feiten, zoals misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. Of iets als smaad(schrift) kan worden aangemerkt hangt in belangrijke mate af van de op dat moment in de maatschappij geldende maatschappelijke normen. Daarnaast kan de context waarin de smadelijke uiting is gedaan, dit karakter wegnemen.
Het verspreiden van de privégegevens van [Slachtoffer 2] is niet netjes, maar valt niet onder smaad(schrift), aangezien dit niet de tenlastelegging van een bepaald feit betreft.
Voor de rechtbank staat vast dat de filmpjes zijn gemaakt om misstanden binnen [Naam 3] aan de kaak te stellen. Getuigen [Naam 5] (destijds voorzitter van [Naam 3] ) en [Naam 4] hebben verklaard dat [Slachtoffer 2] zich ten onrechte voordeed als voorzitter van [Naam 3] en op deze wijze communiceerde. Zij hebben [Verdachte] gevraagd hen te helpen. Naar de mening van verdachten en de [Naam 3] gedroeg [Slachtoffer 2] zich als een dictator. Hoewel [Slachtoffer 2] geen politieke functie heeft, is de discussie tussen het bestuur van [Naam 3] dat als [Naam 3] een belangrijke functie in De Heen heeft, en [Slachtoffer 2] vergelijkbaar met een publiek debat. Binnen deze context leveren uitlatingen minder snel smaad(schrift) op.
De spotprent is provocerend, maar is een vorm van satire die, gezien de context, blijft binnen de grenzen van het toelaatbare.
De beschuldigingen zoals opgenomen in de video van 7 oktober 2016 hebben verdachten vernomen via het bestuur van [Naam 3] . Het benoemen van deze beschuldigingen in de video, in een ‘gesprek’ tussen [Verdachte] en [Medeverdachte] waarin de gang van zaken rond [Naam 3] wordt besproken, past binnen het (publieke) debat tussen het bestuur van [Naam 3] en [Slachtoffer 2] en kan in die context bezien niet worden aangemerkt als een strafbare vorm van belediging of smaad. Ook dit onderdeel van de tenlastelegging levert geen smaad(schrift) op.
De rechtbank zal verdachte dan ook van beide feiten vrijspreken.

5.De benadeelde partijen

5.1
[Slachtoffer 1]
De benadeelde partij [Slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 4.808,08 voor feit 1 onder parketnummer 02/058301-17.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
5.2
[Slachtoffer 2]
De benadeelde partij [Slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 3.000,-- voor feit 2 (parketnummer 02/058301-17) en het feit onder parketnummer 02/024184-18.
Verdachte is vrijgesproken van de feiten waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

6.De beslissing

De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan de tenlastegelegde feiten;
Benadeelde partijen
- verklaart de
benadeelde partij [Slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de
benadeelde partij [Slachtoffer 2] niet-ontvankelijkin de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [Slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Collombon en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2019.