ECLI:NL:RBZWB:2019:762

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
02-064925-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • mr. Breeman
  • mr. Collombon
  • mr. Diepenhorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mishandeling, veroordeling voor belediging en smaadschrift in een conflict tussen een wethouder en een vlogger

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 februari 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een wethouder, die werd beschuldigd van mishandeling, belediging en smaadschrift. De verdachte, die in een conflict verwikkeld was met een vlogger, werd vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de vlogger had mishandeld. De aangifte van de vlogger werd niet ondersteund door andere bewijsmiddelen, en de rechtbank concludeerde dat het naar beneden zwenken van de camera eerder kon worden uitgelegd als het wegduwen van de camera dan als mishandeling.

Echter, de rechtbank achtte de verdachte wel schuldig aan belediging en smaadschrift. De verdachte had de vlogger beledigd door hem onder andere 'dorpsgek' te noemen en had in een persverklaring onterecht de eer en goede naam van de vlogger aangetast door hem als crimineel te bestempelen. De rechtbank oordeelde dat deze uitlatingen niet proportioneel waren en geen bijdrage leverden aan het publieke debat. De verdachte kreeg een voorwaardelijke geldboete van € 350,- opgelegd, met een proeftijd van één jaar, en de vordering tot schadevergoeding van de vlogger werd afgewezen, omdat deze onvoldoende was onderbouwd.

De rechtbank hield rekening met de context van het conflict, de overschrijding van de redelijke termijn van berechting en de rol van de vlogger in het uitlokken van de reacties van de verdachte. De uitspraak benadrukt de delicate balans tussen vrijheid van meningsuiting en de bescherming van de eer en goede naam van individuen in het publieke debat.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/064925-17
vonnis van de meervoudige kamer van 25 februari 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1967 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 februari 2019, waarbij de officier van justitie, mr. Vroombout, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat:

1.hij op of omstreeks 9 november 2015 te Steenbergen, [slachtoffer] heeft mishandeld door te slaan en/of te stompen en/of te duwen tegen eem arm, althans tegen het lichaam;

2.hij op of omstreeks 9 november 2015 te Steenbergen, opzettelijk beledigend een persoon, te weten [slachtoffer] , mondeling de woorden heeft toegevoegd "je was een leuke dorpsgek" en/of "dorpsgek" en/of "ik begrijp dat je een paar hersencellen mist",althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

3
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2015 tot en met 9 januari 2016 te Steenbergen, althans in Nederland, opzettelijk
de eer en/of goede naam van [slachtoffer] heeft aangeranddoor telastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte
- in zijn persverklaring verklaart dat: 'aan het voorval een voorgeschiedenis vooraf gaat van maanden van sarren en aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Niet alleen in het gemeentehuis, maar ook op straat zijn mijn vrouw, eventuele gasten en ik regelmatig lastiggevallen door de filmende meneer' en/of 'maandag 9 november de dader, die in Steenbergen de nodige antecedenten heeft', welke uitspra(a)k(en) (telkens) doel(t)(en) op die voornoemde [slachtoffer] en dit voor anderen ook kenbaar is en/of
- zijn aangifte tegen die voornoemde [slachtoffer] verspreid en/of verstrekt aan Omroep Brabant, althans de media, en/of informatie aan Omroep Brabant, althans de media heeft verstrekt (onder andere inhoudende dat: 'die [slachtoffer] een persoon is met de nodige antecedenten. Hij staat bekend als een crimineel, die overtredingen heeft begaan als molestreren van mensen op straat, winkeldiefstal, overval op een tankstation, slopen in horecagelegenheden en/of aan het film-incident van 9 november een geschiedenis vooraf is gegaan van maanden van sarren en aantasting van de persoonlijke levenssfeer).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] op 16 november 2015 onder andere aangifte heeft gedaan van belediging door verdachte op 9 november 2015. De klacht dateert pas van 28 november 2016. Op 18 januari 2016 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van smaad/laster door verdachte op 9 januari 2016. De klacht dateert van 28 november 2016. De rechtbank toetst ambtshalve of de officier van justitie ontvankelijk is, aangezien de klachttermijn van 3 maanden (artikel 66 van het Wetboek van Strafrecht) is overschreden. De rechtbank is van oordeel dat de jurisprudentie leert dat het belang van de aan de klacht gestelde formaliteiten sterk is gerelativeerd (zie ter illustratie het arrest van de Hoge Raad van 30 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:967). De essentie bij klachtdelicten is dat vaststaat of vastgesteld wordt dat vervolging van verdachte de instemming geniet van het slachtoffer/de aangever. Indien een klacht ontbreekt of wanneer sprake is van tekortkomingen bij het in acht nemen van vormvoorschriften, kan dit worden hersteld. Doorslaggevend is of op grond van het strafdossier en/of het onderzoek ter terechtzitting genoegzaam komt vast te staan dat het ook de uitdrukkelijke wens is van het slachtoffer dat het Openbaar Ministerie vervolging instelt tegen de verdachte. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt de uitdrukkelijke wens van aangever [slachtoffer] om tot vervolging van verdachte over te gaan. Daarnaast behoort een verdachte geen profijt te hebben van een regeling die niet tot zijn bescherming, maar met name tot bescherming van slachtoffers in het leven is geroepen. De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. In zijn aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat verdachte naar hem heeft uitgehaald. Op het filmpje is te zien dat verdachte naar [slachtoffer] toeloopt en dat de camera dan ineens naar de grond zwenkt. Dit is wel ondersteunend bewijs dat er een fysieke handeling door verdachte richting [slachtoffer] heeft plaatsgevonden, maar hieruit kan niet direct worden afgeleid dat er ook sprake is van mishandeling. De getuigen die bij het gemeentehuis aan het werk waren, hebben geen mishandeling waargenomen. Maar zij hebben niet de hele tijd gekeken naar wat er gebeurde. [slachtoffer] zegt direct na het voorval onder andere: “u was handtastelijk”, “u maakt gestalte om mijn camera kapot te maken”, “u zat aan mijn camera”, “u zit aan mijn lijf.” Nu direct over het grijpen naar de camera wordt gesproken, in plaats van over een mishandeling, kan het naar de grond zwenken van de camera niet worden uitgelegd als bewijs voor een mishandeling. Verdachte dient van dit feit te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft beledigd en baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , het filmpje en het proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot dat filmpje en de bekennende verklaring van verdachte. De woorden, zoals opgenomen in de tenlastelegging, hadden ook de strekking om [slachtoffer] te beledigen.
De officier van justitie acht tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte smaad heeft gepleegd jegens [slachtoffer] . Verdachte heeft in de media verspreid dat [slachtoffer] hem al langere tijd sarde en aantastte in zijn persoonlijke levenssfeer en dat [slachtoffer] bekend zou staan als een crimineel. Het betreft onder andere berichten in het Brabants Dagblad en het persbericht van [politieke partij 2] . In deze berichten wordt de eer en/of goede naam van [slachtoffer] aangerand. Voor de handelingen van verdachte bestaat geen rechtvaardigingsgrond.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de tenlastegelegde mishandeling en wijst daarbij op het volgende. Alleen [slachtoffer] beweert dat hij mishandeld is en deze stelling wordt niet onderbouwd door enig ander bewijs.
Met betrekking tot de tenlastegelegde belediging merkt de verdediging op dat [slachtoffer] eerder blij lijkt met de beledigende teksten dan dat hij zich aangetast voelt in zijn goede naam. Tevens dient gekeken te worden naar de context waarbinnen dit feit heeft plaatsgevonden; verdachte werd na maandenlange treiterijen en na een vermoeiende vergadering weer met [slachtoffer] en zijn streken geconfronteerd. Daarnaast zijn de opmerkingen van verdachte niet extreem schokkend en heeft [slachtoffer] het filmpje waarin de opmerkingen worden gemaakt zelf op YouTube geplaatst en aan de pers verstrekt.
Met betrekking tot de tenlastegelegde smaad is de verdediging van mening dat verdachte een beroep op artikel 261 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht, dan wel een beroep op artikel 10 van het EVRM, toekomt en dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte heeft zich moeten verdedigen en het versturen van de persverklaring was een noodzakelijk middel. Het benoemen van de justitiële voorgeschiedenis van [slachtoffer] is een belangrijk onderdeel van het debat, het gaat om de profilering van de tegenstander. Verdachte heeft rechtmatig gebruik gemaakt van zijn recht op vrijheid van meningsuiting.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: mishandeling
Op 9 november 2015 heeft [slachtoffer] verdachte bij het gemeentehuis aangesproken en gefilmd met zijn camera. Tussen [slachtoffer] en verdachte heeft vervolgens een incident plaatsgevonden. Dit incident is door [slachtoffer] op camera vastgelegd en de beelden heeft [slachtoffer] bij zijn aangifte gevoegd. Volgens de beschrijving van de beelden is op enig moment te zien dat verdachte in de richting van [slachtoffer] loopt en dat de camera vervolgens naar beneden zwenkt. Direct hierna roept [slachtoffer] onder andere: “u zat aan mijn camera”. [slachtoffer] heeft later aangifte gedaan van mishandeling. Verdachte ontkent dat hij [slachtoffer] mishandeld heeft.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende wettig bewijs is om te komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde mishandeling. De aangifte van [slachtoffer] wordt niet ondersteund door een ander bewijsmiddel. Het naar beneden zwenken van de camera levert geen aanvullend bewijs op voor de mishandeling, temeer omdat [slachtoffer] direct hierna meerdere malen zegt: “u zat aan mijn camera”. Gezien de combinatie van deze uitlatingen direct na het naar beneden zwenken van de camera met het gegeven dat verdachte niet gefilmd wenste te worden, kan deze beweging eerder worden uitgelegd als het wegduwen van de camera, dan als mishandeling.
De rechtbank zal verdachte dan ook van dit feit vrijspreken.
Feit 2: belediging
Aangezien verdachte ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen. De rechtbank acht de belediging wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 11 februari 2019 [1] en bij de politie op 6 december 2016 [2] ;
- de aangifte van [slachtoffer] d.d. 16 november 2015 [3] .
De door de verdediging aangehaalde context waarbinnen de belediging plaats heeft gevonden zal besproken worden bij de strafoplegging.
Feit 3: smaad
[slachtoffer] heeft aangifte gedaan van smaad/laster op 9 januari 2016. Op 9 januari 2016 las [slachtoffer] op de Facebook-pagina van [naam] , [politieke partij 1] , dat verdachte hem voor 1001 dingen heeft uitgemaakt. Het betrof een persbericht van Omroep Brabant. In dit persbericht wordt verdachte geciteerd met woorden die over [slachtoffer] gesproken worden. Hij spreekt over het voorval waarvan [slachtoffer] aangifte gedaan heeft. Vervolgens doet hij over [slachtoffer] de volgende uitspraken: “Vladimir staat bekend als crimineel, die overtredingen heeft begaan als molesteren van mensen op straat, winkeldiefstal, overvallen op een tankstation, slopen in horecagelegenheden en drugshandel” [4] . Het persbericht [5] van Omroep Brabant is bij de aangifte van [slachtoffer] gevoegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting op 11 februari 2019 verklaard dat hij niet zijn aangifte heeft verstrekt aan Omroep Brabant, maar enkel de verklaring [6] die hij zelf heeft opgesteld naar aanleiding van de incidenten tussen hem en [slachtoffer] [7] .
In de persverklaring van 24 november 2015 is onder andere het volgende opgenomen: “Belangrijk om te vermelden is dat die maandag 9 november de dader, die in Steenbergen de nodige antecedenten heeft, vanaf één uur ’s middags samen met een andere persoon het gemeentehuis probeerde binnen te dringen” [8] .
Smaad(schrift) is een specifieke vorm van belediging. Het betreft de aanranding van iemands eer of goede naam door middel van de tenlastelegging van een bepaald feit. Het feit moet geschikt zijn om iemands integriteit aan te tasten, zodat het in de regel gaat om ernstige feiten, zoals misdrijven of feiten die met de positieve moraal strijden. Of iets als smaad(schrift) kan worden aangemerkt hangt in belangrijke mate af van de op dat moment in de maatschappij geldende maatschappelijke normen. Daarnaast kan de context waarin de smadelijke uiting is gedaan, dit karakter wegnemen.
De rechtbank stelt vast dat de uitlatingen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, zijn gedaan in de context van het publieke debat. Verdachte, (aftredend) wethouder, heeft zich willen verweren tegen de dingen die over hem gezegd werden in de vlogs van [slachtoffer] . Gezien deze context wordt het smadelijk karakter weggenomen van de uitlatingen: “aan het voorval gaat een voorgeschiedenis vooraf van maanden van sarren en aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Niet alleen in het gemeentehuis, maar ook op straat zijn mijn vrouw, eventuele gasten en ik regelmatig lastiggevallen door de filmende meneer” en “aan het film-incident van 9 november een geschiedenis vooraf is gegaan van maanden van sarren en aantasting van de persoonlijke levenssfeer”. Deze uitlatingen passen in het publieke debat tussen verdachte en [slachtoffer] . De rechtbank zal verdachte van die onderdelen van de tenlastelegging vrijspreken.
Dit geldt echter niet voor de uitlatingen dat “de dader, die in Steenbergen de nodige antecedenten heeft” en “die [slachtoffer] een persoon is met de nodige antecedenten. Hij staat bekend als een crimineel, die overtredingen heeft begaan als molesteren van mensen op straat, winkeldiefstal, overval op een tankstation, slopen in horecagelegenheden”. Verdachte beschuldigt [slachtoffer] hiermee van (zware) criminele feiten. Deze uitlatingen leveren geen bijdrage aan het publieke debat, zijn niet proportioneel en zijn onnodig grievend. Verdachte heeft deze uitlatingen in de persverklaring en in zijn beschrijving van de incidenten opgenomen en deze informatie verstrekt aan Omroep Brabant. Op deze manier heeft verdachte hieraan ruchtbaarheid gegeven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan smaadschrift door in de periode van 24 november 2015 tot en met 9 januari 2016 opzettelijk de eer en/of goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door tenlastelegging van een bepaald feit, zoals tenlastegelegd onder het laatste onderdeel van het eerste aandachtsstreepje en onder het eerste onderdeel van het tweede aandachtsstreepje, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

2.hijop of omstreeks 9 november 2015 te Steenbergen, opzettelijk beledigend een persoon, te weten [slachtoffer] , mondeling de woorden heeft toegevoegd "je was een leuke dorpsgek" en/of"dorpsgek" en/of "ik begrijp dat je een paar hersencellen mist",althans (telkens) woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;

3
hijin
of omstreeksde periode van 24 november 2015 tot en met 9 januari 2016 te Steenbergen,
althans in Nederland, opzettelijk de eer en
/ofgoede naam van [slachtoffer] heeft aangeranddoor tenlastelegging van een bepaald feit, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte
- in zijn persverklaring verklaart dat:
'aan het voorval een voorgeschiedenis vooraf gaat van maanden van sarren en aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Niet alleen in het gemeentehuis, maar ook op straat zijn mijn vrouw, eventuele gasten en ik regelmatig lastiggevallen door de filmende meneer' en/of'maandag 9 november de dader, die in Steenbergen de nodige antecedenten heeft', welke uitspra
(a
)k
(en) (telkens)doel
(t
)(en)op die voornoemde [slachtoffer] en dit voor anderen ook kenbaar is en
/of-
zijn aangifte tegen die voornoemde [slachtoffer] verspreid en/of verstrekt aan Omroep Brabant, althans de media, en/ofinformatie aan Omroep Brabant, althans de media heeft verstrekt
(onder andere inhoudende dat: 'die [slachtoffer] een persoon is met de nodige antecedenten. Hij staat bekend als een crimineel, die overtredingen heeft begaan als molesteren van mensen op straat, winkeldiefstal, overval op een tankstation, slopen in horecagelegenheden
en/of aan het film-incident van 9 november een geschiedenis vooraf is gegaan van maanden van sarren en aantasting van de persoonlijke levenssfeer).
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een geldboete van € 350,-, te vervangen door zeven dagen hechtenis bij niet-betaling.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij een veroordeling artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. De reden daarvoor is gelegen in de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De feiten dateren uit 2015, verdachte heeft publiekelijk excuus gemaakt voor het incident van 9 november 2015 en er is sprake van een voorgeschiedenis van treiterijen. Het incident heeft het einde van de politieke carrière van verdachte veroorzaakt. Daarnaast is door deze zaak de publieke opinie ten opzichte van verdachte beïnvloed en is zijn naam bevuild. Er is nog steeds persaandacht voor deze zaak. Daarnaast zal verdachte, wanneer er meer dan een geldboete als straf wordt opgelegd, problemen krijgen bij het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft [slachtoffer] op 9 november 2015 beledigd door hem onder andere “dorpsgek” te noemen en te zeggen dat “hij begrijpt dat hij een paar hersencellen mist”. Daarnaast heeft verdachte smaadschrift gepleegd door onder andere in de door hem opgestelde weergave van de incidenten op te nemen dat [slachtoffer] bekend staat als crimineel en de nodige misdrijven heeft gepleegd, en deze informatie aan Omroep Brabant te geven.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank in het bijzonder acht geslagen op de context waarbinnen de strafbare feiten zich hebben afgespeeld. Tussen verdachte en [slachtoffer] speelde al langere tijd een discussie en hebben incidenten plaatsgevonden. [slachtoffer] stelt in zijn vlogs politieke en maatschappelijke onderwerpen in de gemeente Steenbergen aan de kaak. Hij benoemt daarbij diverse personen uit de politiek in Steenbergen, waaronder ook verdachte, die wethouder was. [slachtoffer] heeft daarbij verdachte ook willen interviewen voor de camera. Verdachte wilde hier echter niet aan meewerken. [slachtoffer] wist dit, maar heeft desondanks verdachte benaderd en genoemd in zijn vlogs. [slachtoffer] kon hierdoor een reactie van verdachte verwachten. De reactie van verdachte is echter niet proportioneel, waardoor hij nu wordt veroordeeld voor belediging en smaadschrift. Verdachte diende als wethouder, maar ook kort nadat hij was afgetreden, rekening te houden met het feit dat zijn persoon en functioneren wordt genoemd in het kader van het politieke en maatschappelijke debat.
Met betrekking tot de belediging speelt tevens - in strafverminderende zin - een rol dat [slachtoffer] het filmpje waarin de belediging wordt geuit, zelf op YouTube heeft geplaatst en beschikbaar heeft gesteld aan Omroep Brabant en zo zelf ruchtbaarheid heeft gegeven aan de beledigingen aan zijn adres.
De rechtbank acht daarnaast van belang dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. Deze termijn is aangevangen op de dag van verhoor op 6 december 2016. De strafzaak tegen verdachte had in beginsel binnen twee jaar na die datum moeten zijn afgerond met een eindvonnis in eerste aanleg. Die termijn is overschreden. De strafbare feiten hebben nog langere tijd voor deze datum plaatsgevonden, namelijk tussen 9 november 2015 en 9 januari 2016.
Verdachte heeft een blanco strafblad.
Gelet op de ernst van de feiten, de context waarbinnen de feiten hebben plaatsgevonden en de rol van [slachtoffer] , acht de rechtbank een geldboete van € 350,-- passend en geboden.
In verband met de overschrijding van de redelijke termijn en de ouderdom van de feiten zal de rechtbank de geldboete geheel voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van één jaar.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 4.177,50. De vordering bestaat uit € 4.177,50 materiële schade (kosten advies en ondersteuning) en € 250,-- immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de materiële schade op meerdere punten onvoldoende is onderbouwd, terwijl de vordering gemotiveerd is betwist. Zo is onvoldoende onderbouwd hoe het bewezenverklaarde rechtstreekse materiële schade heeft veroorzaakt. De gevorderde kosten voor juridisch advies ontberen objectieve informatie over de werkzaamheden en de achtergrond van de geraadpleegde adviseurs. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [slachtoffer] . [slachtoffer] heeft zelf het filmpje waarin de beledigingen zijn geuit op YouTube geplaatst en aan Omroep Brabant verstrekt. Ook in de door verdachte gepleegde smaad heeft [slachtoffer] een rol gehad, aangezien hij verdachte bleef benaderen en noemen in vlogs, waardoor hij een reactie heeft uitgelokt. Nu de schade mede een gevolg is van omstandigheden die aan [slachtoffer] kunnen worden toegerekend, wordt de vergoedingsplicht verminderd tot nihil. De vordering wordt daarom afgewezen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 261 lid 2 en 266 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 2:Eenvoudige belediging;
feit 3:Smaadschrift, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een voorwaardelijke geldboete van € 350,=,bij niet betaling
te vervangen door 7 dagen hechtenis,met een
proeftijd van 1 jaar;
- bepaalt dat deze geldboete
niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] af;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, voorzitter, mr. Collombon en mr. Diepenhorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 februari 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2016311102 Z van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 203.
2.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 6 december 2016, pagina 178.
3.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 16 november 2015, pagina 6.
4.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 18 januari 2016, pagina 32.
5.Omroep Brabant: “ ‘Bedreiging, intimidatie, smaad en laster’, opgestapte wethouder doet aangifte”, pagina 34 en 35.
6.Aangifte smaad, laster, bedreiging, inbreuk persoonlijke levenssfeer 30 november 2015, opgesteld door [verdachte] , pagina 126.
7.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 11 februari 2019.
8.Facebook: [politieke partij 2] verklaring 24 november 2015 [verdachte] , pagina 54.