ECLI:NL:RBZWB:2019:904

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 maart 2019
Publicatiedatum
5 maart 2019
Zaaknummer
BRE 18_4652
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van prepensioen met WW-uitkering en de gevolgen voor eiseres

Op 4 maart 2019 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiseres en het UWV, waarbij de eiseres beroep had ingesteld tegen een besluit van het UWV van 2 juli 2018. Dit besluit betrof de afwijzing van haar bezwaar tegen de korting van haar WW-uitkering met het bedrag van haar ouderdomspensioen. Eiseres had vanaf 1992 bij dezelfde werkgever gewerkt en ontving sinds 1 oktober 2016 een ouderdomspensioen. Vanaf 2 april 2018 ontving zij een WW-uitkering. Het UWV besloot dat het ouderdomspensioen in mindering moest worden gebracht op de WW-uitkering, wat eiseres niet accepteerde. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 4 februari 2019, waarbij de echtgenoot van eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat volgens de wet en het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) prepensioen in mindering kan worden gebracht op de WW-uitkering. Eiseres betoogde dat de regelgeving onredelijk was en dat er uitzonderingen moesten zijn, maar de rechtbank oordeelde dat de wet geen ruimte bood voor uitzonderingen in haar geval. De rechtbank verwees naar eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep die bevestigden dat de regelgeving strikt toegepast moest worden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, zonder aanleiding voor proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 4 maart 2019 door rechter S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier E.C. Petrusma.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 18/4652 WW

uitspraak van 4 maart 2019 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 juli 2018 (bestreden besluit) van het UWV. Dit besluit gaat over haar uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).
De zaak is behandeld in Breda op 4 februari 2019. Namens eiseres was haar echtgenoot, [naam echtgenoot] , aanwezig. Namens het UWV was aanwezig [woordvoerder verweerder] .

Overwegingen

1. Eiseres heeft vanaf 1992 tot 1 april 2018 gewerkt bij dezelfde werkgever. Vanuit deze werkgever ontvangt zij sinds 1 oktober 2016 een ouderdomspensioen/prepensioen. Ook krijgt zij vanaf 2 april 2018 een WW-uitkering.
Minder WW door ouderdomspensioen
2. Op 8 juni 2018 neemt het UWV een besluit over de WW-uitkering. Het bedrag van het ouderdomspensioen wordt afgetrokken van de vanaf 2 april 2018 toegekende WW-uitkering.
3. Eiseres is het er niet mee eens dat haar ouderdomspensioen in mindering wordt gebracht op haar WW-uitkering. Zij maakt daarom bezwaar tegen het besluit van 8 juni 2018.
4. In het bestreden besluit verklaart het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond.
Het geschil
5. Het gaat in deze zaak om de vraag of het UWV het ouderdomspensioen in mindering mocht brengen op de WW-uitkering van eiseres.
Het UWV zegt dat het ouderdomspensioen in mindering moet worden gebracht op de uitkering, omdat dat in de wet en nadere regelgeving staat. Het UWV kan hier niet van afwijken. Er zijn wel uitzonderingen, maar daar voldoet eiseres niet aan.
Eiseres is het er niet mee eens dat het ouderdomspensioen op haar uitkering wordt gekort. Tussen de ingangsdatum van het prepensioen (1 oktober 2016) en de ingangsdatum van de WW-uitkering (2 april 2018) is de wet volgens eiseres gewijzigd (1 februari 2017). Door deze wetswijziging wordt een prepensioen nu wel gekort op een WW-uitkering. Zij vindt dat de regelgeving niet redelijk is.
De beoordeling
6. Als hoofdregel geldt dat prepensioen wordt verrekend met een WW-uitkering. Dit staat in artikel 47, eerste lid, van de WW en artikel 3.5, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB).
In artikel 3.5 van het AIB staan ook enkele uitzonderingen op deze hoofdregel.
Indien het prepensioen voortvloeit uit dezelfde dienstbetrekking als de dienstbetrekking waaruit men werkloos wordt, kan de uitzondering van het vijfde lid van toepassing zijn. Eiseres voldoet echter niet aan de daarin ook gestelde voorwaarde dat het prepensioen moet samenhangen met een verlies aan arbeidsuren. Eiseres erkent dat deze uitzondering niet op haar van toepassing is.
Anders dan eiseres aanvoert, is de hier relevante tekst van dit artikel gelijkluidend vanaf 1 juli 2015 en dus niet gewijzigd in februari 2017. Andere uitzonderingen, vermeld in het gewijzigde lid 7 en het nieuwe lid 8 van dit artikel zijn wel gewijzigd (per 1 mei 2018), maar deze hebben betrekking op de situatie dat sprake is geweest van verschillende dienstbetrekkingen. Deze uitzonderingen en de wijzigingen daarop zijn dus niet van toepassing op de situatie van eiseres.
Dit betekent dat er voor de situatie van eiseres geen uitzondering is gemaakt in de wet en regelgeving en het UWV daarom terecht de hoofdregel, verrekening van het prepensioen met de WW-uitkering, heeft toegepast.
7. Eisers heeft, op het moment dat werkloosheid niet te voorzien was, de keuze gemaakt om prepensioen op te nemen. De korting van het prepensioen op de WW-uitkering heeft duidelijk negatieve financiële gevolgen voor eiseres. Eiseres vindt deze regelgeving daarom onredelijk. De ongunstige gevolgen voor eiseres bieden echter niet de mogelijkheid om de regelgeving buiten toepassing te laten of andere uitzonderingen aan te nemen. Het AIB kent in dit kader ook geen hardheidsclausule. De Centrale Raad van Beroep heeft eerder in soortgelijke gevallen ook geen ruimte gezien om anders te oordelen, zoals bijvoorbeeld in de uitspraken van 26 oktober 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4190), 25 januari 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:300) en 21 februari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:558).
Conclusie
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.