Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 maart 2020 in de zaak tussen
[naam eiser 1] en [naam eiser 2] , te [naam woonplaats 1] , eisers,
,verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
- Aan de linkerzijde van het pand een overkapping;
- Aan de achterzijde van het pand een houten schuur;
- Aan de voorzijde een tweetal poorten.
driebeukige kruiskerk met vierkante toren en achthoekige spits, geflankeerd door een achthoekige kapel met dito puntdak absis gesloten door halve tienhoek eenvoudige baksteen verzieringen onder goten en ramen.” Daarnaast worden de materialen van de gevels, vensters, deuren, dakbedekking, dakvorm en het interieur beschreven. Hieruit blijkt dat het voorplein en de toegangspoorten geen onderdeel uitmaken van de omschrijving van het monument. Verder weegt mee dat de poorten noch in bouwkundig, noch in functioneel opzicht een onlosmakelijk geheel vormen met het pand. Het college heeft tijdens de zitting gesteld dat het monument desondanks wordt ontsierd, omdat het aanzicht van het pand door de toegangspoorten wordt aangetast. De rechtbank overweegt dat artikel 14 van de Erfgoedverordening bepaalt dat het verboden is een gemeentelijk monument te (laten) gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd. Door het plaatsen van de toegangspoorten op het voorplein, dat geen onderdeel uitmaakt van het monument, wordt het monument zelf niet op enigerlei wijze gebruikt. Het standpunt van het college dat artikel 14 van de Erfgoedverordening is overtreden kan daarmee niet worden gevolgd.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij het primaire besluit tot oplegging van de last onder dwangsom ten aanzien van de toegangspoorten (onderdeel 3) is gehandhaafd;
- herroept het primaire besluit eveneens in zoverre en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.050,00.