ECLI:NL:RBZWB:2020:1226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
368503 HA RK 20-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • Peters
  • Kok
  • Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rolrechters in civiele procedure met gezondheidsklachten als argument

Op 10 maart 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die alle rolrechters in zijn civiele zaak met nummer 8170224 CV EXPL 19-6993 wenste te wraken. Het wrakingsverzoek werd op 4 februari 2020 ingediend, na een reeks verzoeken om uitstel van de verzoeker vanwege gezondheidsproblemen. De verzoeker had eerder om uitstel gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord, maar de rolrechter had geen verder uitstel toegestaan. De verzoeker had zijn gezondheidsklachten niet voldoende onderbouwd, wat leidde tot een allerlaatste uitstel tot 29 januari 2020. Op die datum diende hij opnieuw een verzoek om uitstel in, maar dit werd ook slechts tijdelijk verleend.

De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op een brief van de griffier waarin werd gevraagd om verduidelijking van zijn wrakingsgronden. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoeker, voor zover hij de rolrechters vóór 29 januari 2020 wilde wraken, zijn verzoek te laat had ingediend. Voor de rolrechter van 5 februari 2020 was het verzoek te vroeg, aangezien deze rechter nog geen beslissing had genomen. Ook voor de rolrechter van 29 januari 2020 had de verzoeker geen wrakingsgronden ingediend.

De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Rockx.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer 368503 HA RK 20-24
beslissing van 10 maart 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van:
[verzoeker] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
verder ook te noemen verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
- de processtukken zoals opgenomen in het procesdossier van de hierna te noemen zaak;
  • het wrakingsverzoek ontvangen op 4 februari 2020;
  • de brief van de griffier van 19 februari 2020 aan verzoeker.

2.Het verzoek

2.1.
De wrakingskamer begrijpt uit het wrakingsverzoek dat verzoeker alle rolrechters wraakt die bij zijn zaak betrokken zijn in de zaak met nummer 8170224 CV EXPL 19-6993.

3.De ontvankelijkheid van het verzoek

3.1.
Door verzoeker is op 4 februari 2020 een wrakingsverzoek ingediend. Uit het dossier van de hoofdzaak volgt dat verzoeker op 18 november 2019 om uitstel heeft verzocht van acht weken voor het indienen van een conclusie van antwoord voor de rol van
20 november 2019. Dit uitstel is verleend, aldus tot 15 januari 2020. Op 15 januari 2020 heeft verzoeker verzocht om zes maanden uitstel voor het indienen van zijn conclusie van antwoord vanwege ernstige gezondheidsproblemen van hemzelf en zijn partner. Door de (rol)rechter is uitstel van twee weken verleend, aldus tot 29 januari 2020. Op 29 januari 2020 heeft verzoeker nogmaals verzocht om zes maanden uitstel voor het indienen van de conclusie van antwoord omwille van gezondheidsredenen. Door de (rol)rechter is opnieuw een allerlaatste uitstel op verleend tot de zitting van 5 februari 2020, waarbij in de brief is vermeld dat verzoeker zijn gezondheidsklachten dient te onderbouwen met verificatoire bescheiden. Ook is vermeld: “
De kantonrechter zal geen verder uitstel toestaan. Indien van u geen reactie wordt ontvangen, kan er een datum voor vonnis worden bepaald”.Vervolgens heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek tegen alle rolrechters van zijn zaak ingediend.
3.2.
Naar aanleiding van het gedane wrakingsverzoek is door de griffier op
19 februari 2020 een brief naar verzoeker gestuurd, waarin is toegelicht hoe het voorlopig oordeel van de wrakingskamer luidt, namelijk dat het verzoek niet-ontvankelijk is. Verzoeker is verzocht om binnen zeven dagen na heden te reageren op de vraag of het wrakingsverzoek zo moet worden begrepen dat hij de rolrechter van 29 januari 2020 wenst te wraken, en als dat het geval is, welke gronden dan aan het verzoek ten grondslag liggen. Eveneens is opgemerkt dat mocht geen reactie van verzoeker worden ontvangen, hij er rekening mee dient te houden dat het verzoek niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
3.3.
Van verzoeker is geen reactie ontvangen op de brief van 19 februari 2020.
3.4.
Gelet op het voorgaande is de wrakingskamer van oordeel dat verzoeker, voor zover hij de rolrechters die vóór 29 januari 2020 bij de zaak zijn betrokken heeft willen wraken, hij het wrakingsverzoek te laat heeft ingediend en dus niet ontvankelijk is in zijn verzoek.
Voor zover verzoeker heeft bedoeld de rolrechter van 5 februari 2020 te wraken, is het wrakingsverzoek naar het oordeel van de wrakingskamer eveneens niet-ontvankelijk. Immers kan een rechter niet gewraakt worden als hij (nog) niet enige beslissing heeft genomen. Het wrakingsverzoek is aldus te vroeg gedaan.
Ten aanzien van de (rol)rechter van 29 januari 2020 geldt dat verzoeker geen wrakingsgronden tegen die beslissing heeft ingediend en ook geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om dit verzuim te herstellen. De wrakingskamer is dan ook van oordeel dat het wrakingsverzoek ten aanzien van laatstgenoemde (rol)rechter eveneens niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
3.5.
De wrakingskamer is aldus van oordeel dat het door verzoeker gedane wrakingsverzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van alle rolrechters die bij de zaak zijn betrokken.

4.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaak waar het wrakingsverzoek betrekking op heeft zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 10 maart 2020 door mr. Peters, mr. Kok en mr. Breeman, in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier, en in het openbaar uitgesproken.