Op 10 maart 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoeker, die alle rolrechters in zijn civiele zaak met nummer 8170224 CV EXPL 19-6993 wenste te wraken. Het wrakingsverzoek werd op 4 februari 2020 ingediend, na een reeks verzoeken om uitstel van de verzoeker vanwege gezondheidsproblemen. De verzoeker had eerder om uitstel gevraagd voor het indienen van een conclusie van antwoord, maar de rolrechter had geen verder uitstel toegestaan. De verzoeker had zijn gezondheidsklachten niet voldoende onderbouwd, wat leidde tot een allerlaatste uitstel tot 29 januari 2020. Op die datum diende hij opnieuw een verzoek om uitstel in, maar dit werd ook slechts tijdelijk verleend.
De wrakingskamer oordeelde dat het verzoek niet-ontvankelijk was, omdat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op een brief van de griffier waarin werd gevraagd om verduidelijking van zijn wrakingsgronden. De wrakingskamer stelde vast dat de verzoeker, voor zover hij de rolrechters vóór 29 januari 2020 wilde wraken, zijn verzoek te laat had ingediend. Voor de rolrechter van 5 februari 2020 was het verzoek te vroeg, aangezien deze rechter nog geen beslissing had genomen. Ook voor de rolrechter van 29 januari 2020 had de verzoeker geen wrakingsgronden ingediend.
De rechtbank verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking en bepaalde dat de behandeling van de onderliggende zaak voortgezet zou worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing door het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. Rockx.