ECLI:NL:RBZWB:2020:1351

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
22 maart 2020
Zaaknummer
02/820937-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van der Weide
  • A. Broeders
  • J. de Brouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling door onbeschermde seks met HIV-besmetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling door onbeschermde seks met een HIV-besmetting. De verdachte, die sinds 2012 wist dat hij HIV-positief was, had in de periode van 1 november 2016 tot en met 16 januari 2017 meermalen onbeschermde seks met het slachtoffer, terwijl hij op de hoogte was van de risico's van zijn besmetting. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, aangezien de verdachte een aanmerkelijke kans op besmetting had aanvaard door onbeschermde seks te hebben met het slachtoffer, die ook een wondje had en waarvan hij wist dat zij herpes had. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan het slachtoffer door het HIV-virus over te dragen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden en moest een schadevergoeding van € 35.453,23 betalen aan het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de gevolgen van de besmetting voor het slachtoffer, die levenslang met de gevolgen van de HIV-besmetting zal moeten leven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/820937-17
vonnis van de meervoudige kamer van 24 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 1987, te [geboorteplaats verdachte] ,
wonende te [adres verdachte]
raadsvrouw mr. C.R. Pirone, advocaat te Rijen.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Van Aalst, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht ter zake dat
hij op meerdere althans een tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 16 januari 2017 te Breda, althans in Nederland aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten het HIV-virus, heeft toegebracht door meermalen althans eenmaal onbeschermde seks/zonder een condoom te gebruiken seks met die [slachtoffer] heeft gehad, althans zonder een condoom te gebruiken en/of andere (gezondheids)beschermende maatregelen te treffen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of (vervolgens) een zaadlozing te hebben, terwijl hij, verdachte, wist dat hij besmet is met het HIV-virus en/of het HIV-virus en/of Aids heeft;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder primair niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op meerdere althans een tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 16 januari 2017 te Breda, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen althans eenmaal onbeschermde seks/zonder een condoom te gebruiken seks heeft gehad met die [slachtoffer] , althans zonder een condoom te gebruiken en/of andere (gezondheids)beschermende maatregelen te treffen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of (vervolgens) een zaadlozing heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat hij besmet is met het HIV-virus en/of het HIV-virus en/of Aids heeft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder primair en/of subsidiair niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 november 2016 tot en met 16 januari 2017 te Breda, in elk geval in Nederland, roekeloos, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig meermalen althans eenmaal onbeschermde seks/zonder een condoom te gebruiken seks heeft gehad met [slachtoffer] , althans zonder een condoom te gebruiken en/of andere (gezondheids)beschermende maatregelen te treffen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of (vervolgens) een zaadlozing heeft gehad terwijl hij, verdachte wist dat hij besmet is met het HIV-virus en/of het HIVvirus en/of Aids heeft, waardoor het aan zijn schuld te wijten is dat die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten het HIV-virus heeft bekomen, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van voornoemde [slachtoffer] is ontstaan.
Artikel 308 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde feit, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Indien iemand wordt besmet door een verdachte die het HIV-virus heeft, wordt dit volgens de jurisprudentie gezien als het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie gaat bij haar bewezenverklaring ervan uit dat de verklaring van [slachtoffer] klopt waar zij heeft verklaard dat er seks tussen haar en verdachte heeft plaatsgevonden zonder het gebruik van een condoom. De vraag is of verdachte het voorwaardelijk opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte wist vanaf 2012 dat hij HIV-besmet was. De officier van justitie is van mening dat er sprake was van een kans dat [slachtoffer] zou worden besmet met het HIV-virus nu de aanmerkelijke kans door onbeschermde seks in de basis volgens jurisprudentie al aanwezig was, maar die aanmerkelijke kans in onderhavig geval groter was omdat er sprake was van risicoverhogende omstandigheden, te weten dat [slachtoffer] een wondje had in de schaamstreek, dat zowel verdachte volgens zijn eigen verklaring en die van [slachtoffer] in november al beiden wisten dat zij beiden herpes hadden en het feit dat verdachte geen medicatie slikte tegen het HIV-virus en een hoge viral load had volgens het WhatsAppgesprek op pagina 41. Derhalve was er sprake van een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] het virus zou krijgen. Ook heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer] zou besmetten, nu hij veelvuldig onbeschermde seks met haar heeft gehad, terwijl er sprake was van een herpesbesmetting en hij wist dat aangeefster een wondje in de schaamstreek had en hij zelfs, nadat zij daadwerkelijk ziek werd, nog niet heeft gezegd wat er aan de hand zou kunnen zijn en daarna nog onbeschermde seks met aangeefster heeft gehad.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het feit kan komen, omdat verdachte betwist dat hij met [slachtoffer] seks heeft gehad zonder het gebruik van een condoom, zoals is tenlastegelegd. Wellicht is de besmetting ontstaan door wondjes waarover aangeefster heeft verklaard. De wijze van besmetting staat niet vast en dat de besmetting door wondjes zou komen, is niet tenlastegelegd. Derhalve dient integrale vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het primaire en subsidiaire ten laste gelegde heeft de verdediging verder betoogd dat volgens de bekende jurisprudentie van de Hoge Raad niet zonder meer de aanmerkelijk kans aanwezig is op besmetting van anderen, maar dat er dan sprake moet zijn van bijzondere, risicoverhogende omstandigheden. Van die omstandigheden is niet gebleken. Derhalve is er geen sprake van een aanmerkelijke kans op besmetting en dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het meer subsidiaire tenlastegelegde feit is betoogd dat er geen sprake is van roekeloosheid, nu er geen sprake was van buitengewoon onvoorzichtig gedrag en zeer ernstig gevaar. Ook van aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en nalatig gedrag is geen sprake, nu stellig is ontkend dat er geen condoom is gebruikt. Derhalve dient verdachte ook voor het meer subsidiair ten laste gelegde feit te worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in 2012 positief is getest op het HIV-virus en dat hij in 2012 door de huisarts en de arts in het ziekenhuis in Maastricht door een consult en door een aantal folders die hij had meegekregen is geïnformeerd over de gevaren voor anderen van zijn besmetting en over mogelijke behandelingen.. Hij heeft in de in de tenlastelegging genoemde periode meermalen seks gehad met [slachtoffer] , soms een paar keer per dag en soms een paar dagen niet. Zowel [slachtoffer] en hij wisten in november 2016 al van elkaars herpesbesmetting en zij hadden allebei een wondje in de schaamstreek. Verdachte heeft verklaard dat hij zaadlozingen heeft gehad. Hij heeft [slachtoffer] niet verteld dat hij besmet was met het HIV-virus. Hij heeft vanaf 2012 tot begin 2017 geen medicatie tegen het HIV-virus geslikt. [1]
[slachtoffer] (hierna: aangeefster) heeft op 31 januari 2017 aangifte gedaan en heeft verklaard dat zij met verdachte een relatie heeft gehad vanaf begin november 2016 tot 16 januari 2017. Zij had hem gevraagd of hij was getest op soa’s en verdachte heeft verklaard dat hij negatief was getest. In november 2016 hebben zij voor het eerst seks gehad. Dat was onbeschermd. Half/eind november 2016 werd aangeefster erg ziek. Uit een bloedtest bij de huisarts volgde dat ze een virus had, maar toen werd nog niet duidelijk welk virus dat was. Toen aangeefster beter was, heeft ze nog meerdere malen onveilige seks gehad. Aangeefster beëindigde de relatie op 16 januari 2017, omdat zij documenten had gevonden waaruit bleek dat verdachte tegen haar had gelogen over de aanvang van zijn verblijf in Nederland. Aangeefster heeft zich laten testen en hoorde op 23 januari 2017 dat zij HIV-besmet was. Zij heeft contact gezocht met verdachte. Verdachte verklaarde dat hij in 2012 positief getest was op HIV. [2]
Aangeefster is op 28 maart 2017 nader gehoord over haar aangifte. Zij heeft verklaard dat zij de eerste keer dat ze seks had met verdachte aan hem had gevraagd of hij soa’s had en dat zij niets mankeerde en dat verdachte toen zei: “I’m good too”. Met een condoom deed de seks erg pijn bij aangeefster en zij hebben daarom zonder condoom gevrijd. Nadat ze in november ziek was geweest, hebben zij in december 2016 en januari 2017 ongeveer 1 keer per dag gevrijd. Aangeefster had een wondje bij haar vagina. Op 22 november 2016 werd door de huisarts herpes bij aangeefster geconstateerd. In februari 2017 ging verdachte naar
het ziekenhuis. Daar bleek dat zijn CD4waarde zo laag was dat hij direct met medicatie moest beginnen. [3]
Aangeefster heeft een WhatsAppgesprek van 17 maart 2017 overgelegd waarin verdachte naar haar appte dat zijn viral load van 129000 naar 96 was gegaan. [4]
Uit de verklaring van de huisarts blijkt dat aangeefster op 27 januari 2017 positief is getest op HIV. [5]
Onbeschermde seks?
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of er sprake is geweest van onbeschermde seks (seks zonder condoom) nu aangeefster en verdachte daarover verschillend hebben verklaard. Verdachte heeft ontkend zonder condoom met aangeefster te hebben gevrijd, terwijl aangeefster juist heeft verklaard meermalen onbeschermde seks zonder condoom met verdachte te hebben gehad. De rechtbank ziet geen redenen om te twijfelen aan de versie van aangeefster en acht haar verklaring geloofwaardig. Zij heeft vanaf de aangifte reeds verklaard dat zij onbeschermde seks heeft gehad met verdachte. De rechtbank ziet wel reden om te twijfelen aan het verhaal van verdachte. Enerzijds omdat verdachte zich bij de politie heeft beroepen op zijn zwijgrecht en pas ter zitting met zijn versie van het verhaal komt en anderzijds omdat hij eerder tegen aangeefster heeft gelogen en wel over de aanvang (en dus de duur) van zijn verblijf in Nederland. De rechtbank gaat er bij de beoordeling van het bewijs dan ook vanuit dat verdachte en aangeefster meermalen zonder condoom geslachtsgemeenschap hebben gehad.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel?
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is hoe het handelen van verdachte kan worden gekwalificeerd. Om te komen tot een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit, het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, is allereerst van belang dat volgens vaste jurisprudentie het besmetten van iemand met HIV als zwaar lichamelijk letsel wordt aangemerkt. Om tot een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te kunnen komen, dient de rechtbank vast te stellen of er sprake is geweest van vol opzet of voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Voor de stelling dat sprake zou zijn geweest van vol opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door besmetting met het HIV-virus, biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. Beoordeeld dient dan te worden of het voorwaardelijk opzet op zware mishandeling aanwezig moet worden geacht. De vraag die dan dient te worden beantwoord, is of de verdachte met zijn handelen een zodanige kans op besmetting met HIV-virus in het leven heeft geroepen, dat deze naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Deze aanmerkelijke kans zou de verdachte vervolgens bewust moeten hebben aanvaard.
Aanmerkelijke kans op besmetting?
Dat het aangaan van onbeschermde seksuele contacten door iemand die met het HIV-virus is besmet gevaarzettend is, brengt op zichzelf nog niet mee dat door de desbetreffende seksuele gedragingen een zodanige kans op besmetting met het HIV-virus - en dus op het oplopen van zwaar lichamelijk letsel - in het leven wordt geroepen dat deze bij beantwoording van de vraag of van voorwaardelijk opzet sprake is, naar algemene ervaringsregels als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Onder bijzondere, risicoverhogende, omstandigheden kan dat anders zijn (ECLI:NL:HR:2005:AR1860). Volgens de uitspraak van het Gerechtshof te ‘s Hertogenbosch (ECLI:NL:GHSHE:2005:AT9538) kunnen die bijzondere risicoverhogende omstandigheden onder meer worden gezien in de hoeveelheid virus in het bloed van verdachte - de zogeheten virusbelasting of virusload - , de aard van het seksueel contact, de rol die de HIV-positieve heeft in dat seksueel contact, de aanwezigheid van andere seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s), de aanwezigheid van verwondingen bij één van de partners en het aantal seksuele contacten van de HIV-positieve met dezelfde partner.
Ten aanzien van de aanmerkelijke kans in onderhavige zaak overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte had een hoge viral load in zijn bloed, volgens het appgesprek op pagina 41 een viral load van 129.000, en moest in februari 2017 onmiddellijk met medicatie beginnen toen hij bij de arts kwam. Zowel verdachte als aangeefster hebben verklaard dat zij vrijwel dagelijks (soms meermalen per dag, soms een paar dagen niet) seks hebben gehad. Aangeefster had een wondje bij haar vagina en verdachte heeft verklaard dat hij daarvan wist en dat hij ook zelf een wondje had in de schaamstreek. Aangeefster en verdachte wisten van elkaar dat zij Herpes hadden. Gelet op het geheel van deze omstandigheden, is er naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige geval sprake van een aanmerkelijke kans.
Aanvaarding aanmerkelijke kans?
De vraag of verdachte deze aanmerkelijke kans ook heeft aanvaard, dient naar het oordeel van de rechtbank eveneens bevestigend te worden beantwoord. Verdachte heeft verklaard dat hij in 2012 door zijn huisarts en door een arts in het ziekenhuis op de hoogte is gesteld van de aanwezigheid van HIV in zijn bloed en dat hij destijds voorlichting heeft gehad over HIV en de gevaren ervan, ook over de overdracht ervan en dat hij daarover folders heeft meegekregen. Hij moet aldus hebben geweten welke gevaren er waren bij het hebben van onbeschermde seks. Verdachte heeft destijds ervoor gekozen geen medicatie te gaan slikken en zich niet te laten behandelen. Hij heeft er vervolgens ook voor gekozen toch veelvuldig onbeschermde seks met aangeefster te hebben, terwijl er risicoverhogende factoren waren, te weten dat hij geen medicatie slikte, zodat het virus zich ongeremd kon vermenigvuldigen in zijn lichaam, dat zowel aangeefster en hijzelf herpes hadden en beiden een wondje hadden in de schaamstreek. Door zijn handelen heeft verdachte daarmee de aanmerkelijke kans aanvaard dat aan aangeefster zwaar lichamelijk letsel in de vorm van een HIV-besmetting zou worden toegebracht.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet met aangeefster gesproken heeft over zijn besmetting terwijl hij dat wel had moeten doen, omdat hij zich in een ontkennende fase bevond. De rechtbank stelt echter vast dat die ontkenning dan tegen objectief beter weten in werd gedaan, zoals volgt uit de verklaring van verdachte over de informatie die hem in 2012 al was gegeven.
Dit alles maakt dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling, zoals primair is ten laste gelegd.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair:
in de periode van 1 november 2016 tot en met 16 januari 2017 te Breda aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten het HIV-virus, heeft toegebracht door meermalen zonder een condoom te gebruiken en andere (gezondheids)beschermende maatregelen te treffen, zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of (vervolgens) een zaadlozing te hebben, terwijl hij, verdachte, wist dat hij besmet is met het HIV-virus.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 13 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de betoogde vrijspraak is het primaire standpunt dat geen straf dient te worden opgelegd. Subsidiair is betoogd dat, indien er toch een straf dient te worden opgelegd, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen passende sanctie is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte nu hij een baan en woning heeft, alsmede gelet op het tijdsverloop in de strafprocedure. Een taakstraf is dan meer passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft onbeschermde seks met haar gehad, terwijl hem bekend was dat hij besmet was met het HIV-virus. Verdachte was door artsen in 2012, toen hij positief was getest op het HIV-virus, al gewezen op de risico’s van zijn besmetting. Toch heeft hij ervoor gekozen om onbeschermde seks met [slachtoffer] te hebben en zelfs nadat zij in november ernstig ziek was door een virus, heeft hij nog onbeschermde seks met aangeefster gehad.
Het tegen beter weten in verzwijgen van zijn besmetting is verdachte ernstig aan te rekenen. Dat hij zich “in een ontkennende fase” bevond, zoals hij ter zitting heeft gezegd en ook eerder in de apps aan haar heeft geschreven, kan voor zijn gedrag geen rechtvaardiging zijn. De rechtbank stelt vast dat die “fase” dan wel vier jaren heeft geduurd. Dat is een lange periode waarin verdachte toch voortdurend de afweging heeft kunnen maken om niet alleen voor zijn eigen gezondheid, maar ook voor de veiligheid van anderen, behandeling te zoeken. In plaats daarvan heeft hij, zelfs op het moment dat hem daar expliciet naar is gevraagd, ontkend dat hij lijdend was aan een seksueel overdraagbare aandoening.
De rechtbank acht het besmetten met het HIV-virus een ernstig feit dat grote psychische en lichamelijke gevolgen heeft voor [slachtoffer] , zoals dit ook is gebleken uit haar slachtofferverklaring. Zo zal zij de rest van haar leven met het stigma van een HIV-besmetting moeten leven, zal zij dagelijkse volgens een zeer rigide na te leven – en daarmee zeer belastende - discipline medicatie moeten blijven slikken en wordt zij beperkt in reisbewegingen, omdat zij bepaalde landen niet meer binnen mag. Ook zal zij worden beperkt in haar partnerkeuze en er is sprake van (beperkte) risico’s wanneer zij kinderen zou krijgen. Tot slot heeft verdachte het volle vertrouwen dat zij hem in haar verliefdheid heeft gegeven grof geschonden. Dit heeft zijn uitwerking ook gehad op haar vertrouwen in de medemens in het algemeen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen, alsmede met de LOVS-oriëntatiepunten waarin wordt beschreven wat voor soortgelijke feiten wordt opgelegd.
Het landelijk gehanteerde oriëntatiepunt voor zware mishandeling in de meest ernstige vorm (zeer zwaar lichamelijk letsel met behulp van een wapen, niet zijnde een vuurwapen) is een gevangenisstraf van 12 maanden. Bij een dergelijk feit is in de regel sprake van vol opzet: de dader is welbewust gericht op het toebrengen van dergelijk letsel. De eis van de officier van justitie sluit hierbij ongeveer aan. De rechtbank acht, zoals hiervoor vermeld is, niet dit volle opzet, maar voorwaardelijk opzet bewezen. Verdachte was immers niet primair gericht op het overdragen van het HIV-virus, maar heeft dit gevolg wel willens en wetens aanvaard.
Dit geeft reden tot matiging ten opzichte van genoemd oriëntatiepunt.
Ook houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop in de strafprocedure. Verdachte is op 23 juni 2017 aangehouden en wist op dat moment dat hij verdachte was. De behandeling van zijn strafzaak heeft pas op 10 maart 2020 plaatsgevonden. Daarmee is de redelijke termijn overschreden. In het nadeel van verdachte weegt voor de rechtbank mee dat de zware mishandeling zeer ernstig is, zoals hiervoor is verwoord. Dit alles afwegend, acht de rechtbank het passend aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van
€ 43.453,23.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de materiële schade en heeft zich gerefereerd voor wat betreft de immateriële schade. De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering betreffende de materiële schade en heeft betoogd dat de vordering ten aanzien van de immateriële schade gematigd dient te worden.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 35.453,23 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 23.453,23 ter zake van materiële schade en € 12.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Bij de immateriële schade gaat de rechtbank uit van de bedragen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, waarbij zij daarnaast een inschatting van de schade naar redelijkheid en billijkheid maakt. Deze schade is ingeschat op € 12.000,=.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom voor dat deel niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. Deze vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Met betrekking tot de toegekende vordering van voornoemde benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 6 maanden;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
[slachtoffer] van
€ 35.453,23,waarvan € 23.453,23 ter zake van materiële schade en € 12.000,= ter zake van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] € 35.453,23te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
212dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van der Weide, voorzitter, mr. Broeders en mr. De Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van Schuurmans, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 maart 2020.
Mr. Broeders is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal wordt daarmee, tenzij anders vermeld, bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2017023471van politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 78.
2.Het proces-verbaal aangifte door [slachtoffer] , p. 8 en 9.
3.Het proces-verbaal verhoor aangeefster, p. 25 t/m 27.
4.Whatsapp-gesprek tussen verdachte en aangeefster, p. 41.
5.De uitdraai van de huisartsenpraktijk [naam] , inzake de laboratoriumuitslag op 23 januari 2017, p. 47.