Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van 23 maart 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
.
Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft de rechtbank bij uitspraak van 6 mei 2019 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep met inachtneming van artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) verwezen naar verweerder ter behandeling als bezwaar.
Bij brief van 30 augustus 2019 heeft eiser daar beroep tegen ingesteld.
“De gronden van beroep staan vermeld in het verzoek voorlopige voorziening dat vandaag eveneens bij uw rechtbank wordt ingediend. Ter voorkoming van herhaling en ter beperking van het gebruik van papier wil ik integraal naar de aldaar benoemde gronden verwijzen. Die gronden houden in dat niet de juiste Wob-afweging heeft plaatsgevonden, met als gevolg dat aan het belang van een wetsovertredend bedrijf om alles geheim te willen houden door de NVWA een zwaardere weging wordt gegeven dan aan de aan de orde zijnde maatschappelijke belangen (w.o. milieu- en klimaatbelangen, gelijk speelveld, controle/naleving democratische rechtsorde). Dit terwijl alle denkbare stukken van andere bedrijven wel ter inzage zijn gegeven. En dit terwijl uit de jurisprudentie blijkt dat het juist tot de taak tot bestuursrechtelijke handhaving behoort om dwangsombesluiten, boetebesluiten, bezwaarschriften enz. te publiceren”.Uit het voorgaande blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser in bezwaar in ieder geval als grond heeft aangevoerd dat een onjuiste belangenafweging ten grondslag ligt aan het besluit van 30 januari 2019. Dat eiser voor een nadere uitwerking van de gronden verwijst naar een verzoek om voorlopige voorziening doet daar niets aan af. In de eerste plaats overweegt de rechtbank dat niet gebleken is dat een dergelijke verwijzing niet zou zijn toegestaan. Als het voor verweerder onduidelijk was welke overige bezwaargronden eiser door middel van die verwijzing heeft bedoeld aan te voeren, had het op de weg van verweerder gelegen om eiser te vragen daar duidelijkheid over te verschaffen. De verwijzing door verweerder naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2013:1789), maakt dit niet anders. Uit die uitspraak kan immers alleen worden afgeleid (zie r.o. 2) dat in (hoger) beroep voor de beroepsgronden niet louter mag worden verwezen naar eerder ingediende zienswijzen, bezwaren of beroepsgronden, zonder dat is aangeduid waarom de reactie van het bestuursorgaan op de zienswijze of het bezwaar onderscheidenlijk de reactie van de rechtbank of voorzieningenrechter op de beroepsgronden onjuist is. In de onderhavige zaak was er nog geen oordeel van verweerder op de bezwaargronden, zodat de vergelijking met deze uitspraak hier niet opgaat.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 174,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1024,-.