ECLI:NL:RBZWB:2020:1408

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
25 maart 2020
Zaaknummer
02/665726-16
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. Prenger
  • Mr. Hamburger
  • Mr. Broeders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken in een hennepkwekerij

Op 25 maart 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het telen en aanwezig hebben van hennepplanten en het illegaal afnemen van elektriciteit. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 11 maart 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van 923 hennepplanten en 420 hennepstekken in een pand in Fijnaart op 14 oktober 2015. Daarnaast werd hem verweten dat hij elektriciteit had gestolen uit een elektriciteitsnetwerk.

De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor het aanwezig hebben van de hennepplanten, gezien de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van de politie. Echter, voor de diefstal van elektriciteit was er onvoldoende bewijs, waardoor de verdachte van dit feit werd vrijgesproken. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte in de hennepkwekerij, die als ondergeschikt werd beschouwd, en met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partij, die schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade voortvloeide. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 25 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/665726-16
vonnis van de meervoudige kamer van 25 maart 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. R. Bonis, advocaat te Dordrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 11 maart 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Verhoeven-Ivankovic, en de verdediging hun standpunten hebben kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 14 oktober 2015 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (in de uitoefening van een beroep of bedrijf) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) ongeveer 923 hennepplanten en/of 420 hennepstekken, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
art 3 ahf/ond B Opiumwet
art 3 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 11 lid 2 Opiumwet
2.
hij op of omstreeks 14 oktober 2015 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een elektriciteitsnetwerk (meterkast) heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goed(eren) onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 ten laste gelegde medeplegen van het telen van 923 hennepplanten en 420 hennepstekken. Zij baseert zich daarbij op het proces-verbaal van aantreffen hennepkwekerij en de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij werkzaamheden heeft verricht in de kwekerij gericht op de hennepteelt.
De officier van justitie is van mening dat verdachte van de onder feit 2 ten laste gelegde diefstal van elektriciteit moet worden vrijgesproken, wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde medeplegen van het aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken, maar vrijspraak bepleit ten aanzien van het telen, bereiden en verwerken. De verdediging is verder van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1, voorzover het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennepplanten en hennepstekken betreft, een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- het proces-verbaal van aantreffen van de hennepkwekerij [1] ;
- de bekennende verklaring van verdachte [2] .
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen spreken van het medeplegen van telen, bereiden, bewerken en verwerken van hennepplanten en hennepstekken, zodat verdachte van die onderdelen zal worden vrijgesproken.
Feit 2
Uit de aangifte van [aangever] blijkt dat ten behoeve van de hennepkwekerij gedurende enige tijd op illegale wijze elektriciteit van het net is afgenomen.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte van de diefstal van die elektriciteit wist en daarbij betrokken is geweest, zodat hij van dit feit wordt vrijgesproken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 14 oktober 2015 te Fijnaart, gemeente Moerdijk, tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres 1] ) 923 hennepplanten en 420 hennepstekken, zijnde hennep, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren alsmede een geldboete ter hoogte van € 5.000,-, subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt rekening te houden met de omstandigheden dat verdachte medische problemen heeft, dat hij mantelzorger is voor zijn moeder is en dat om het weekend zijn zoon bij hem verblijft. Zijn echtgenote woont op dit moment in Brazilië omdat zijn schoonouders ziek zijn. De verdediging bepleit primair tot oplegging van een voorwaardelijke straf, subsidiair tot oplegging van een taakstraf. De oplegging van een geldboete is volgens de verdediging een verkapte ontnemingsvordering en gelet op de hoogte van de WAO-uitkering niet mogelijk omdat van dit bedrag ook de onderhoudskosten van zijn kind en echtgenote moeten worden voldaan en er dan niets meer resteert.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van een grote hoeveelheid hennepplanten en hennepstekken. Het gebruik van softdrugs veroorzaakt schade voor de maatschappij. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Dit is de reden dat de verstrekking van softdrugs aan banden is gelegd. Door de handelwijze van verdachte wordt dit restrictieve beleid doorkruist. Voorts zorgt de handel in softdrugs voor ernstige en overlastgevende criminaliteit. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd.
Bij de bepaling van de straf neemt de rechtbank tot uitgangspunt de straffen die in soortgelijke zaken gewoonlijk worden opgelegd, neergelegd in de door de Landelijke Commissie voor Straftoemeting opgestelde oriëntatiepunten voor de straftoemeting. Hierbij dient te worden opgemerkt dat verdachte weliswaar juridisch is te duiden als medepleger, maar de rechtbank in strafmatigende zin rekening zal houden met de omstandigheid dat verdachte bij de uitvoering van het delict geen initiërende en/of leidinggevende rol heeft vervuld. Verdachte heeft slechts een ondergeschikte rol gehad in de hennepkwekerij.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met de justitiële documentatie van verdachte d.d. 25 februari 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een Opiumwetdelict.
De rechtbank houdt ten slotte ten gunste van verdachte rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn, zoals genoemd in artikel 6 EVRM. Uitgangspunt is dat de behandeling van een strafzaak dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Van bijzondere omstandigheden is de rechtbank niet gebleken. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358), zal er bij de strafmaat rekening worden gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna 2,5 jaar en een strafkorting worden toegepast die de rechtbank redelijk acht.
Alles afwegend is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat het opleggen van een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, passend is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere straf. Met het opleggen van een gedeeltelijk voorwaardelijke sanctie wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden nieuwe strafbare feiten te plegen. Nu de rechtbank slechts het aanwezig hebben van hennepplanten en hennepstekken en niet ook het telen van hennep bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd en laat zij het opleggen van een geldboete achterwege.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 16.201,86 voor feit 2.
Verdachte is vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 47 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 33 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. Prenger, voorzitter, mr. Hamburger en mr. Broeders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van den Hurk-Van der Zanden, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 maart 2020.
Mr. Broeders en mr. Van den Hurk- Van der Zanden zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2015212433 van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 443.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 11 maart 2020