2.6.De Verordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
(…)
3. Onder de naam 'rioolheffing' wordt een belasting geheven van de gebruiker van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering en van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
(…)
Artikel 5 Maatstaf van heffing
(…)
2. De belasting als bedoeld in artikel 3, derde lid, wordt geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het eigendom wordt afgevoerd.
3. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatst aan het belastingtijdvak voorafgaande afrekenperiode van Brabant Water naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt.
(…)
5. Voor zover de gegevens, als bedoeld in het tweede lid van dit artikel niet bekend zijn, wordt het waterverbruik door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar vastgesteld op basis van een schatting van 120 kubieke meter.
6. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd indien en voor zover dit is aangetoond door de gebruiker.
2. De heffing als bedoeld in artikel 3, derde lid, bedraagt voor percelen zijnde woningen en niet-woningen, per jaar, bij een hoeveelheid afgevoerd water, als bedoeld in artikel 5, tweede lid:
a. tot en met 130 m3 € 29,35
b. van 131 m3 tot en met 250 m3 € 122,70
c. bij 251 m3 tot en met 500 m3 € 276,10
d. bij 501 m3 tot en met 1.500 m3 € 633,95
e. bij 1.501 m3 tot en met 5.000 m3 € 1.267,90
f. bij 5.001 m3 en meer € 2.535,80”