ECLI:NL:RBZWB:2020:1558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3067
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag persoonsgebonden budget op basis van onvoldoende procesbelang

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die om een persoonsgebonden budget (pgb) had verzocht, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had eerder een maatwerkvoorziening voor individuele begeleiding ontvangen, maar verzocht om deze om te zetten naar een pgb. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van de conclusie dat eiseres niet in staat was om de aan een pgb verbonden taken zelfstandig uit te voeren, onder andere vanwege onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal en het ontbreken van een geschikte pgb-beheerder. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat eiseres geen voldoende procesbelang heeft, omdat de periode van de maatwerkvoorziening inmiddels was verstreken en er geen nieuwe aanvraag was ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om het beroep ontvankelijk te verklaren en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er zijn geen proceskosten aan de zijde van de verweerder toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3067 WMO15

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 20 november 2018 (primair besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres om een persoonsgebonden budget (pgb) afgewezen.
In het besluit van 6 juni 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 november 2019. Hierbij waren aanwezig eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde en haar begeleidster [naam begeleidster] , en [naam vertegenwoordiger] namens het college. Het onderzoek is gesloten en bij beslissing van 18 november 2019 heropend, omdat het onderzoek nog niet volledig was geweest.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld een nader standpunt naar voren te brengen over het procesbelang van eiseres. Van eiseres is op 6 december 2019 een brief ontvangen. Van het college is op 30 december 2019 een brief ontvangen.
De rechtbank heeft partijen in de brief van 15 januari 2020 de gelegenheid gegeven om binnen vier weken te laten weten of zij op een nadere zitting willen worden gehoord. Partijen hebben hier niet op gereageerd. Vervolgens is het onderzoek op 19 februari 2020 zonder nadere zitting gesloten.

Feiten en omstandigheden

1.1
Eiseres is bekend met lichamelijke en psychische problematiek, waaronder depressieve en somatische klachten. Met het besluit van 4 maart 2018 heeft het college aan eiseres tot 4 maart 2019 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding toegekend op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo 2015) in de vorm van zorg in natura voor 3 uur per week. Eiseres heeft begeleiding ontvangen van Prima Zorg en Welzijn.
1.2
Eiseres heeft op 29 augustus 2018 aan het college gevraagd de lopende indicatie om te zetten van zorg in natura naar een pgb, zodat zij begeleiding kan ontvangen door Irena Zorg. Naar aanleiding hiervan heeft het college onderzoek gedaan naar de situatie van eiseres en heeft er op 27 september 2018 een huisbezoek plaatsgevonden.
1.3
Het college heeft de aanvraag afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat eiseres niet op eigen kracht of met hulp in staat is op verantwoorde wijze de aan een pgb verbonden taken uit te voeren, zoals vereist in artikel 2.3.6, tweede lid, van de Wmo 2015. Het college vindt dat eiseres de Nederlandse taal onvoldoende beheerst. Verder heeft eiseres onvoldoende gegevens overgelegd van de door haar aangedragen pgb-beheerder, zodat het college niet heeft kunnen beoordelen of die persoon in staat is namens eiseres het pgb te beheren. Het college heeft daarbij per 19 november 2018 tot 4 maart 2019 een maatwerkvoorziening individuele begeleiding aan eiseres toegekend in de vorm van zorg in natura.

Beroepsgronden

2. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte een pgb is geweigerd. Eiseres stelt dat zij voldoet aan de voorwaarden voor een pgb, zoals neergelegd in artikel 2.3.6. van de Wmo 2015. Zij is wel degelijk in staat om zelfstandig haar pgb te beheren en het college heeft onvoldoende meegewogen dat zij tot op heden haar financiën zonder begeleiding heeft beheerd. Bovendien had het college nader onderzoek moeten verrichten naar de door eiseres aangedragen pgb-beheerder.

Overwegingen

3.1
De rechtbank constateert dat het college laatstelijk een maatwerkvoorziening aan eiseres heeft toegekend voor de periode van 19 november 2018 tot 4 maart 2019. Deze periode is verstreken. Daardoor ziet zij zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres voldoende procesbelang heeft.
3.2
Volgens vaste rechtspraak is sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode (zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4071).
3.3
De rechtbank maakt uit de stukken op dat eiseres de per 19 november 2018 toegekende maatwerkvoorziening per 1 december 2018 heeft stopgezet. Eiseres stelt dat zij desondanks een procesbelang heeft, omdat zij met terugwerkende kracht aanspraak wenst te maken op betaling van het pgb. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Eiseres heeft immers toegelicht dat zij na het stopzetten van de maatwerkvoorziening vrijwillig wordt begeleid. Gelet daarop heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode in geding financiële of andere schade heeft geleden. De stelling dat zij met terugwerkende kracht aanspraak wenst te maken op betaling van pgb omdat zij daar wel recht op had is onvoldoende. Evenmin is gebleken dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor toekomstige aanspraken van eiseres op individuele begeleiding. Daarvoor is van belang dat zij momenteel niet beschikt over een lopende indicatie voor zorg en dat zij geen nieuw verzoek daartoe heeft ingediend. Verder is van belang dat de afwijzing van haar aanvraag is gelegen in de afwezigheid van geschikte personen in haar sociale netwerk ten tijde van het bestreden besluit. Het college heeft in dat verband toegelicht dat wanneer eiseres een nieuwe aanvraag indient, deze opnieuw beoordeeld zal worden aan de hand van haar (sociale) situatie op dat moment.

Conclusie

4.1
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat eiseres niet beschikt over het vereiste procesbelang. Haar beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic, rechter, in aanwezigheid van B.C. van Sprundel-Thelosen, griffier op 1 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.