ECLI:NL:RBZWB:2020:1809

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
AWB 19_2573
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering na annulering inschrijving

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiseres had aanvragen ingediend voor studiefinanciering, waaronder een aanvullende beurs en een studentenreisproduct, die door DUO op 7 december 2018 werden afgewezen. DUO stelde dat eiseres geen recht had op studiefinanciering omdat zij niet ingeschreven stond voor een opleiding. Eiseres had echter een bindend negatief studieadvies ontvangen en haar inschrijving was op 26 november 2018 geannuleerd, wat leidde tot een schuld van €582,- voor de maanden waarin zij ten onrechte gebruik maakte van een studentenreisproduct.

De rechtbank oordeelde dat DUO terecht de studiefinanciering had herzien en afwijzing had toegepast, maar dat de wettelijke grondslag voor de herziening onjuist was. De rechtbank concludeerde dat eiseres in de periode van 1 september 2018 tot 1 december 2018 studiefinanciering had ontvangen waar zij achteraf gezien geen recht op had. DUO was verplicht het teveel betaalde bedrag terug te vorderen. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, zonder proceskostenveroordeling, en benadrukte dat het niet aan DUO was om de juistheid van de inschrijving te onderzoeken, aangezien dit een zaak is tussen de student en de onderwijsinstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/2573 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. I. Timmers,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO),verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 7 december 2018 (primair besluit 1) heeft DUO de aanvragen van eiseres voor een aanvullende beurs, een lening, collegegeldkrediet en reisvoorziening afgewezen.
In het besluit van 7 december 2018 (primair besluit 2) heeft DUO aangegeven dat eiseres geen recht heeft op een studentenreisproduct. Hierdoor is een schuld ontstaan.
In het besluit van 25 april 2019 (bestreden besluit) heeft DUO de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 maart 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en drs. P.M.F. Slagter namens DUO.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres volgde vanaf 1 september 2017 de opleiding Liberal Arts & Sciences aan de Tilburg University. Op 4 december 2017 (bericht studiefinanciering 2018, nr. 1) heeft DUO de studiefinanciering voor eiseres voor 2018 vastgesteld. Aangegeven is dat eiseres een rentedragende lening, aanvullende beurs en collegegeldkrediet ontvangt. Daarnaast ontvangt eiseres een studentenreisproduct.
Na het studiejaar 2017-2018 ontving eiseres een negatief bindend studieadvies. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens. Tevens heeft zij om een voorlopige voorziening verzocht. Het College van Beroep voor de Examens heeft het verzoek op 6 september 2018 toegewezen, in die zin dat het eiseres wordt toegestaan zich voorlopig in te schrijven voor de opleiding Liberal Arts & Sciences. Op 21 november 2018 heeft het College van Beroep voor de Examens het beroep van eiseres tegen het bindend studieadvies ongegrond verklaard.
Hierna heeft eiseres een verzoek tot annulering van de inschrijving bij de opleiding Liberal Arts & Sciences ingediend. De inschrijving is geannuleerd op 26 november 2018.
In de primaire besluiten heeft DUO de aanvragen voor een aanvullende beurs, lening, collegegeldkrediet en reisvoorziening voor de periode september 2018 t/m december 2019 afgewezen, omdat eiseres niet staat ingeschreven voor een opleiding die recht geeft op studiefinanciering. Zij had in de periode 1 september 2018 tot 1 december 2018 geen recht op een studentenreisproduct, waardoor een schuld is ontstaan van € 582,-.
Bij het bestreden besluit heeft DUO de bezwaren van eiseres hiertegen ongegrond verklaard. Daarbij heeft DUO aangegeven dat niet is gebleken dat de onderwijsinstelling de inschrijfgegevens heeft aangepast.
Wettelijk kader
2. Voor de toepasselijke bepalingen wordt verwezen naar de bijlage bij deze uitspraak. De tekst van de hierna te noemen bepalingen is in de bijlage te vinden.
Herziening en terugvordering studiefinanciering
3. Eiseres voert aan dat DUO bij de berekening van het recht op studiefinanciering naar de verkeerde periode heeft gekeken. Eiseres is pas op 26 november 2018 uitgeschreven van haar studie en dus is het recht op studiefinanciering pas op die datum vervallen. DUO dient van een inschrijfperiode van 1 september 2018 tot 26 november 2018 uit te gaan. Op grond van artikel 1.2 van de Wsf 2000 wordt hiervoor de eerste dag van de maand als peildatum gebruikt. Op 1 november 2018 stond eiseres nog ingeschreven voor haar studie. Pas vanaf 1 december 2018 is dit recht vervallen door de uitschrijving op 26 november 2018. Eiseres stelt dat zij terecht studiefinanciering heeft ontvangen voor de periode 1 september 2018 tot 1 december 2018.
4. DUO stelt zich op het standpunt dat eiseres een bindend studieadvies heeft gekregen waarbij haar de toegang tot studiejaar 2018-2019 van de door haar in 2017-2018 gevolgde studie werd ontzegd. De door haar gevraagde voorlopige voorziening is toegewezen, strekkende tot toegang tot het onderwijs in het tweede jaar. Uit de aard van de zaak is een voorlopige voorziening geen definitieve beslissing. Eiseres had daarom ernstig rekening kunnen en moeten houden met de mogelijkheid dat zij, zoals is gebeurd, uiteindelijk niet ingeschreven kon worden. Door niettemin studiefinanciering te ontvangen en het studentenreisproduct geactiveerd te hebben, heeft zij bewust het risico genomen dat zij daarop uiteindelijk toch geen recht zou hebben. Nu haar inschrijving daadwerkelijk is geannuleerd stond zij niet ingeschreven in het Basis Register Onderwijs (BRON) Hoger Onderwijs (HO). Daarom heeft DUO besloten tot afwijzing van studiefinanciering.
5.1
In het bestreden besluit heeft DUO aangegeven dat de herziening van de studiefinanciering is gebaseerd op het bepaalde in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, namelijk dat de teveel verstrekte studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in eerste instantie per 1 september 2018 stond ingeschreven voor een opleiding aan de Tilburg University. Op 26 november 2018 is deze inschrijving geannuleerd. Daardoor is de situatie ontstaan dat eiseres met terugwerkende kracht is uitgeschreven per 1 september 2018. Dit betekent dat eiseres – achteraf bezien – gedurende de periode 1 september 2018 tot 1 december 2018 niet ingeschreven heeft gestaan bij de onderwijsinstelling en in het BRON-HO.
Naar het oordeel van de rechtbank sluit de door DUO gehanteerde grondslag niet aan bij het gegeven dat eiseres eerst daadwerkelijk stond ingeschreven bij de onderwijsinstelling – op basis waarvan de studiefinanciering is toegekend – en later met terugwerkende kracht is uitgeschreven. Van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens op het moment van de inschrijving is niet gebleken. De gemachtigde van DUO heeft ter zitting aangegeven dat indien eerder bekend was geweest dat eiseres niet ingeschreven stond voor de opleiding, omdat de inschrijving achteraf gezien nooit heeft bestaan, eiseres geen studiefinanciering had ontvangen. De juiste grondslag voor de herziening had daarom het bepaalde in artikel 7.1, tweede lid, aanhef en onder h, van de Wsf 2000 moeten zijn, te weten andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid. In het bestreden besluit is dan ook een onjuiste wettelijke grondslag voor de herziening van het recht op studiefinanciering opgenomen. Het besluit kent in zoverre een motiveringsgebrek.
5.2
Nu een student alleen voor studiefinanciering in aanmerking kan komen indien hij of zij is ingeschreven bij een onderwijsinstelling voor het volgen van een opleiding, is DUO reeds daarom terecht overgegaan tot herziening en afwijzing van het recht op studiefinanciering. Dit betekent dat eiseres met ingang van september 2018 geen recht heeft op studiefinanciering.
De rechtbank merkt daarbij op dat het niet aan DUO is om te onderzoeken of de inschrijving terecht en op juiste gronden met terugwerkende kracht is geannuleerd. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat de in- en uitschrijving bij de onderwijsinstelling in beginsel een zaak is tussen de studerende en de onderwijsinstelling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 februari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2076). DUO mocht er daarom op grond van de uitgevoerde controle in het BRON-HO van uitgaan dat eiseres in de periode september tot december 2018 niet stond ingeschreven bij een onderwijsinstelling.
5.3
Nu eiseres door het vermelden van de onjuiste wettelijke grondslag waarop de herziening is gebaseerd niet in haar belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding om het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren. DUO heeft immers terecht, zij het op een andere grond, besloten dat er over de periode van 1 september 2018 tot 1 december 2018 geen recht op studiefinanciering bestond.
5.4
Het voorgaande betekent dat eiseres in de periode van 1 september 2018 tot 1 december 2018 studiefinanciering heeft ontvangen waar zij achteraf bezien geen recht op had. DUO was op grond van artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 gehouden de studiefinanciering die teveel is uitbetaald terug te vorderen. Dat eiseres in deze periode collegegeld heeft betaald en colleges heeft gevolgd, kan niet tot een ander oordeel leiden. In artikel 7.4 van de Wfs 2000 is namelijk dwingendrechtelijk bepaald dat DUO het te veel betaalde bedrag van de basisbeurs en aanvullende beurs moet terugvorderen. De wet biedt geen ruimte voor een belangenafweging.
Beëindigen studentenreisproduct
6. Voorop wordt gesteld dat het reisrecht onderdeel is van de studiefinanciering. Hiervoor is reeds overwogen dat eiseres vanaf 1 september 2018 geen recht had op studiefinanciering.
7.1
Nu eiseres vanaf 1 september 2018 geen recht meer had op studiefinanciering, diende zij haar reisproduct dan ook uiterlijk de vijfde werkdag van de maand september 2018 stop te zetten. Vaststaat dat eiseres dit niet heeft gedaan. Zij heeft tijdens de zitting toegelicht dat zij het reisproduct omstreeks juni 2019 heeft stopgezet. Dit betekent dat er in ieder geval in de maanden september, oktober en november 2018 een week- of weekendabonnement op haar ov-chipkaart stond, terwijl zij daar geen recht op had. Op grond van artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 is hierdoor in deze maanden een schuld ontstaan van (6 halve maanden x € 97,- is) € 582,-. Aan de zijde van eiseres is niet aangevoerd dat het niet tijdig beëindigen van het reisproduct haar niet kan worden toegerekend, zoals bedoeld in het derde lid van artikel 3.27 van de Wsf 2000.
7.2
De rechtbank is dan ook van oordeel dat DUO zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een bedrag van € 582,- aan DUO is verschuldigd wegens het ten onrechte beschikken over een geactiveerd studentenreisproduct in de maanden september, oktober en november 2018.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 15 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wsf 2000 kan, voor zover hier van belang, voor studiefinanciering een student in aanmerking komen die is ingeschreven voor het volgen van een voltijdse bacheloropleiding aan een bekostigde universiteit.
Artikel 3.27 van de Wsf 2000 luidde ten tijde hier van belang, als volgt.
1. De studerende is verplicht het reisproduct stop te zetten uiterlijk op de vijfde werkdag nadat:
a. zijn aanspraak op reisrecht is beëindigd, of
b. zijn reisproduct op grond van artikel 3.7, tweede of derde lid, is vervangen door een reisvoorziening in de vorm van geld.
2. Bij het ten onrechte beschikken over een op een OV-chipkaart geladen reisproduct, is degene aan wie het reisrecht is toegekend aan Onze Minister een bedrag van € 97,- per halve kalendermaand of een deel van een halve kalendermaand verschuldigd, ongeacht of gebruik is gemaakt van het reisrecht. De eerste helft van een kalendermaand loopt tot en met de vijftiende dag van een maand. De tweede helft loopt tot en met het einde van die maand.
3. Het tweede lid is niet van toepassing op een periode waarin het niet tijdig beëindigen van het reisrecht aantoonbaar niet kan worden toegerekend aan degene aan wie het reisrecht is toegekend.
4. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld met betrekking tot de wijze van beëindigen van het reisrecht, en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop en het tijdstip waarvoor de niet-toerekenbaarheid, bedoeld in het derde lid, moet worden aangetoond.
In artikel 7.1, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat DUO een beschikking kan herzien waarbij (a) studiefinanciering is toegekend.
In artikel 7.1, tweede lid, van de Wsf 2000 is, voor zover hier van belang, bepaald dat herziening plaatsvindt op grond van het feit dat
(…);
( c) te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend (…) of een onjuist besluit met betrekking tot de reisvoorziening is genomen op basis van onjuiste of onjuist verwerkte gegevens anders dan bedoeld onder a,
(…);
( h) andere, nader gebleken feiten of omstandigheden, die, waren zij eerder bekend geweest, tot een andere beschikking zouden hebben geleid.
In artikel 7.4, eerste lid, van de Wsf 2000 is bepaald dat indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, of een beslissing op bezwaar daartoe aanleiding geeft, het bedrag van de basisbeurs of aanvullende beurs dat teveel is uitbetaald, door de betrokkene wordt terugbetaald of met hem verrekend.