In deze zaak heeft eiseres, een B.V. gevestigd te [plaats], beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 14 maart 2019, dat betrekking heeft op de aanspraken van een ex-werkneemster op een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 30 januari 2020 de zaak behandeld. In een tussenuitspraak van 27 februari 2020 heeft de rechtbank het UWV de gelegenheid gegeven om geconstateerde gebreken in het besluit te herstellen. Het UWV heeft echter op 5 maart 2020 laten weten deze gebreken niet te willen herstellen, waarna de rechtbank heeft besloten geen nadere zitting te houden.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak vastgesteld dat het bestreden besluit lijdt aan een onderzoeks- en motiveringsgebrek. Het UWV had onvoldoende informatie opgevraagd bij de behandelaar over de voortgezette behandeling na 30 maart 2016, waardoor het niet in staat was een adequate inschatting te maken van de verbetermogelijkheden. De rechtbank benadrukt dat zij niet kan terugkomen op zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak, tenzij in zeer uitzonderlijke gevallen. Het UWV heeft in zijn brief van 5 maart 2020 argumenten aangedragen, maar de rechtbank oordeelt dat deze niet voldoende zijn om van haar eerdere oordeel terug te komen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met de onderzoeksplicht en motiveringsplicht. Het UWV is opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, en het griffierecht van € 345,-- dient aan eiseres te worden vergoed. Tevens is het UWV veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 1.050,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, en openbaar gemaakt op 20 april 2020.