ECLI:NL:RBZWB:2020:1973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 4596
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en betrokkenheid bij hennepkwekerij

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over de herziening en terugvordering van een WW-uitkering. Eiseres had een WW-uitkering ontvangen die per 3 juli 2017 was toegekend. Het UWV heeft op 17 januari 2019 besloten om de uitkering te herzien en terug te vorderen voor een bedrag van € 5.945,55 bruto, omdat eiseres haar inlichtingenplicht zou hebben geschonden door niet te melden dat er een hennepkwekerij in haar schuur was aangetroffen. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij niet betrokken was bij de hennepkwekerij en dat het UWV ten onrechte een boete van € 2.972,78 heeft opgelegd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tijdens een politie-inval op 6 februari 2018 een hennepkwekerij in de schuur van eiseres is aangetroffen. Het UWV heeft op basis van deze bevindingen geconcludeerd dat eiseres inkomsten heeft gegenereerd uit de hennepkwekerij en dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiseres heeft echter betwist dat zij betrokken was bij de hennepkwekerij en heeft gewezen op haar vrijspraak in een strafzaak. De rechtbank oordeelt dat het UWV niet mocht uitgaan van de betrokkenheid van eiseres bij de hennepkwekerij, gezien de vrijspraak. Hierdoor kan de herziening van de uitkering en de terugvordering niet in stand blijven.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten. Het UWV wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/4596 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M. Özgül,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV),verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 17 januari 2019 (primaire besluiten 1 en 2) is de WW-uitkering van eiseres conform het voornemen herzien en teruggevorderd voor een bedrag van € 5.945,55 bruto over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 februari 2018 en is aan haar een boete van € 2.972,78 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
Bij besluit van 23 januari 2019 (primair besluit 3) is eiseres bericht over hoe zij het terugvorderingsbedrag dient terug te betalen.
In het besluit van 24 juli 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 maart 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde, en drs. S. Barto namens het UWV.

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 28 juni 2017 is aan eiseres per 3 juli 2017 een uitkering op
grond van de Werkloosheidswet toegekend.
Bij besluit van 3 juli 2018 is de WW-uitkering in verband met werkhervatting beëindigd met ingang van 1 mei 2018.
Naar aanleiding van een melding van de politie Zeeland-West-Brabant dat eiseres betrokken zou zijn geweest bij hennepgerelateerde activiteiten, is het UWV een onderzoek gestart naar haar recht op een uitkering. In dat kader heeft het UWV eiseres bij brieven van 16 en 21 augustus 2018 uitgenodigd voor een gesprek. Verder zijn de processen-verbaal opgevraagd bij de politie en is informatie opgevraagd over het energieverbruik bij netbeheerder Enexis.
De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 4 september 2018
.
Uit de stukken van de politie blijkt dat er 324 hennepplanten zijn aangetroffen in de schuur achter de woning van eiseres, dat er indicatoren waren voor één eerdere oogst, dat het bruto wederrechtelijk verkregen voordeel is berekend op € 37.187,59 (netto € 34.096,03) en dat de ontnemingsperiode door Stedin is vastgesteld op 18 oktober 2017 tot en met 7 februari 2018.
Bij brief van 18 oktober 2018 heeft het UWV het voornemen tot het opleggen van een boete bekend gemaakt.
Op dit voornemen heeft eiseres een zienswijze ingediend.
Bij brief van 7 december 2018 is het voornemen van 18 oktober 2018 ingetrokken en vervangen door een nieuw voornemen. Uit informatie van de politie Zeeland-West-Brabant is gebleken dat op 7 februari 2018 een hennepkwekerij is aangetroffen in een schuur achter de woning van eiseres op het adres [adres] te [plaatsnaam] . Dit is reden geweest om haar uitkering te controleren. Omdat zij geen overtuigende objectieve en verifieerbare gegevens over de kwekerij heeft overgelegd, wordt de exploitatie van en werkzaamheden ten behoeve van de kwekerij volledig aan haar toegerekend. Eiseres heeft niet doorgegeven dat zij heeft gewerkt ten behoeve van de hennepkwekerij die achter haar woning is aangetroffen in de periode van 11 oktober 2017 tot en met 6 februari 2018. Eiseres is gevraagd de informatie in het boeterapport te controleren. Indien deze informatie juist is, dan is aan eiseres over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 februari 2018 een bedrag van € 5.945,55 bruto te veel aan WW-uitkering betaald, wat zij zal moeten terugbetalen. Omdat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden, is het UWV ook voornemens een boete van € 2.972,78 op te leggen. Het UWV heeft eiseres verzocht om het verslag van de inhoudelijke behandeling behorend bij de uitspraak van de politierechter van 13 juli 2018 toe te sturen, zodat het UWV kennis kan nemen van de redenen op basis waarvan de uitspraken zijn gedaan en kan betrekken bij het nemen van de definitieve beslissing.
Bij de primaire besluiten 1 en 2 van 17 januari 2019 is de WW-uitkering van eiseres conform het voornemen herzien en teruggevorderd voor een bedrag van € 5.945,55 bruto over de periode van 1 oktober 2017 tot en met 28 februari 2018 en is aan haar een boete van € 2.972,78 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.
Bij besluit van 23 januari 2019 (primair besluit 3) is eiseres bericht over hoe zij het terugvorderingsbedrag dient terug te betalen.
Tegen de primaire besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt. Er heeft een bezwaarhoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Uit de processen-verbaal van februari en maart 2018 is volgens het UWV duidelijk geworden dat er in de schuur bij de woning van eiseres een hennepkwekerij is aangetroffen, dat de schuur vanaf december 2017 is verhuurd zonder schriftelijke huurovereenkomst, dat er maandelijks contant zou zijn betaald en dat er cashgeld in de woning is gevonden. Verrichte activiteiten die in het economisch verkeer een loonwaarde hebben, worden gelijkgesteld met werkzaamheden. Eiseres heeft in strijd met de op haar rustende inlichtingenplicht geen melding gemaakt van haar inkomsten. Dit betekent dat de WW-uitkering met terugwerkende kracht dient te worden herzien over de periode van 18 oktober 2017 tot en met 6 februari 2018. De herziening en terugvordering is vastgesteld op basis van in de hennepkwekerij gewerkte uren uitgaande van een duur van 17 weken dat de hennepkwekerij in bedrijf zou zijn geweest. Ten slotte is, op grond van normale verwijtbaarheid, een boete van 50% van het benadelingsbedrag opgelegd.
Geschil
2. In geschil is of het UWV terecht is overgegaan tot herziening en terugvordering van de
WW-uitkering en het opleggen van een boete in verband met het niet melden van een hennepkwekerij in de schuur bij de woning van eiseres. Meer specifiek verschillen partijen van mening of eiseres werkzaam is geweest in de hennepkwekerij en daardoor inkomsten heeft gegenereerd.
Beroepsgronden
3. Eiseres voert aan dat er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.
Zij heeft geen werkzaamheden verricht in en geen inkomen verdiend uit de hennepplantage. Zij wist niet dat er een hennepkwekerij in haar schuur was. Dit blijkt ook uit haar verklaringen bij de verhoren van het OM. Het UWV is daar ten onrechte aan voorbij gegaan. De strafrechter heeft eiseres vrijgesproken voor het telen, verwerken en/of bewerken van hennep. Het UWV handelt in strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
(EVRM). Eiseres wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 mei 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:1682). Het aangetroffen cashgeld betrof voor een deel (€ 900,-) vooruitbetaalde huur en borg door de huurder, [naam huurder] , en voor een deel eigen geld. Eiseres heeft in bezwaar met stukken onderbouwd dat de SVB in een soortgelijke zaak oordeelde dat er geen terugvordering diende te geschieden. Dat zou hier ook aan de orde moeten zijn.
Subsidiair stelt eiseres dat de door het UWV gehanteerde intrekkingsperiode onjuist is. Eiseres heeft verklaard dat zij de schuur halverwege januari 2018 aan [naam huurder] heeft verhuurd. Op 6 februari 2018 heeft de inval plaatsgevonden, waarna de huur per direct is geeindigd. De hennepteelt heeft derhalve circa drie weken geduurd. In de periode van 18 oktober 2017 tot en met december 2017 was er geen sprake van hennepteelt.
Wettelijk kader
4. Artikel 25 van de WW bepaalt dat de werknemer verplicht is aan het UWV op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
Artikel 22a, eerste lid, onder a, van de WW bepaalt dat het UWV een besluit tot toekenning van een uitkering herziet of intrekt als het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 24, 25 of 26 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van een uitkering.
Op grond van artikel 36 van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald door het UWV teruggevorderd.
In artikel 27a, eerste lid, van de WW is bepaald dat het UWV een bestuurlijke boete oplegt van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de werknemer van de verplichting, bedoeld in artikel 25.
Oordeel rechtbank
5. Het besluit tot herziening van de WW-uitkering is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het UWV is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening is voldaan in beginsel op het UWV rust.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat bij de woning van eiseres tijdens de politie-inval op 6 februari 2018 een hennepkwekerij is aangetroffen. Op grond van vaste rechtspraak van de CRvB rechtvaardigt het feit dat in de woning van eiseres een hennepkwekerij is aangetroffen de veronderstelling dat eiseres (mede)eigenaar van die kwekerij is geweest en dat de opbrengst daarvan ook haar ten goede is gekomen. Het is dan aan eiseres om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij de hennepkwekerij niet heeft geëxploiteerd en ook overigens in het geheel geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen. De rechtbank wijst hier als voorbeeld op de uitspraken van de CRvB van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3622) en 11 januari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP2137).
7. Beoordeeld dient te worden of eiseres erin is geslaagd om met overtuigende, objectieve en verifieerbare gegevens aan te tonen dat zij niet bij de hennepkwekerij betrokken is geweest en ook overigens geen inkomsten uit of in verband met deze kwekerij heeft ontvangen.
7.1
Eiseres betwist haar betrokkenheid bij de hennepkwekerij en wijst op de vrijspraak door de politierechter op 13 juli 2018. Zij meent dat het UWV met de bestreden beslissing handelt in strijd met de onschuldpresumptie van artikel 6, tweede lid van het EVRM.
7.2
Op grond van artikel 6, tweede lid, van het EVRM moet iemand die vervolgd wordt voor een strafbaar feit voor onschuldig worden gehouden, totdat zijn schuld in rechte is komen vast te staan.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1682) brengt deze onschuldpresumptie mee dat het publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een latere bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken. De CRvB wijst daarbij op rechtspraak van het EHRM (bijvoorbeeld ECLI:CE:ECHR:2013:0712JUD002542409). Voor een geslaagd beroep op de onschuldpresumptie dient de betrokkene in de eerste plaats te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband (‘link’) bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure.
7.3
In de strafzaak was eiseres ten laste gelegd dat:
1. zij op of omstreeks 7 februari 2018 te […] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad […] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 324 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, en elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep
2) zij op of omstreeks 7 februari 2018 te […] elektriciteit […] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen […]
7.4
Nu het feitencomplex van deze tenlastelegging hetzelfde is als het feitencomplex dat heeft geleid tot het bestreden besluit en de geschilpunten in de bestuursrechtelijke procedure voortvloeien uit en samenhangen met een strafrechtelijke procedure, is er een voldoende verband (‘link’) zoals hiervoor bedoeld onder 7.2.
7.5
Volgens voornoemde rechtspraak is een dergelijk verband echter niet voldoende voor de conclusie dat het oordeel van de strafrecht eraan in de weg staat dat in een latere bestuursrechtelijke procedure de gedragingen waarvan eiseres is vrijgesproken bewezen worden verklaard. Eiseres dient ook feiten en omstandigheden aan te voeren die de gevolgtrekking kunnen rechtvaardigen dat de beslissing van het UWV – in motivering en door de gebruikte bewoordingen – twijfel oproept over de juistheid van beslissingen over, dan wel de vrijspraak van hetgeen haar als voormalige verdachte in de strafzaak is verweten.
7.6
Eiseres wijst op het feit dat zij door de politierechter is vrijgesproken van het haar ten laste gelegde en dat haar betrokkenheid bij exploitatie van die kwekerij daarmee onvoldoende aannemelijk is. Het UWV heeft de conclusie dat eiseres wel werkzaam is geweest in de hennepkwekerij en daardoor inkomsten heeft gegenereerd, gebaseerd op de bij haar woning in de schuur aangetroffen hennepkwekerij, terwijl van de gestelde verhuur daarvan geen schriftelijke huurovereenkomst aanwezig is en dat er een bedrag aan cashgeld in de woning is gevonden.
Deze op zichzelf gemotiveerde beslissing doet echter twijfel ontstaan over de juistheid van het oordeel van de politierechter: kort gezegd, een vrijspraak van de betrokkenheid van eiseres bij de hennepkwekerij. De rechtbank kan er niet omheen dat de politierechter eiseres heeft vrijgesproken van deze betrokkenheid, zodat het UWV niet uit heeft mogen gaan van werkzaamheden door eiseres en daardoor inkomsten van eiseres uit de hennepkwekerij.
7.7
Gezien het voorgaande kan de herziening van de uitkering van eiseres, en daarmee ook de terugvordering en boeteoplegging, niet in stand blijven.
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zelf in de zaak voorzien door de primaire besluiten te herroepen.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit en herroept de primaire besluiten;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,--
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M. van Sambeek, griffier, op 24 april 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.