ECLI:NL:RBZWB:2020:2427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 juni 2020
Publicatiedatum
8 juni 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5710
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig nemen van besluit inzake handhaving van kap zonder vergunning

Op 3 juni 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere. De eiser had beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn e-mail van 30 december 2019, waarin hij verzocht om handhavend op te treden tegen de kap van bomen zonder vergunning. De rechtbank heeft het beroep versneld behandeld en besloten dat de e-mail van de eiser als een aanvraag moet worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelde dat het college de e-mail als een aanvraag had moeten behandelen en dat het college niet had aangetoond dat de aanvraag niet-ontvankelijk was.

De rechtbank concludeerde dat de e-mail van 17 februari 2020, waarin het college aangaf niet handhavend te kunnen optreden, moet worden gezien als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien er al een besluit was genomen op het verzoek van de eiser, was er geen sprake van niet tijdig beslissen op het moment dat de eiser zijn beroep indiende. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk, omdat de beslistermijn voor het bezwaar tegen het besluit van 17 februari 2020 nog niet was verstreken. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet te doen tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5710 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 juni 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veere, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college op zijn e-mail van 30 december 2019.
De rechtbank heeft besloten het beroep versneld te behandelen, onder toepassing van afdeling 8.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft vervolgens toepassing gegeven aan artikel 8:54, eerste lid, van de Awb, zodat een behandeling ter zitting achterwege is gebleven.

Overwegingen

1. Op grond van de gedingstukken gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en
omstandigheden.
Achter de woning van eiser ligt een brandgang en het perceel van een appartementencomplex. Dit perceel bevat aan de zijde van de brandgang een groenstrook met struiken en bomen (de groenstrook).
Eiser heeft bij e-mail van 30 december 2019, gericht aan een wethouder van het college, medegedeeld dat een van de bomen in de groenstrook op een meter hoogte is afgezaagd. Hij verzoekt de gemeente de situatie te controleren en maatregelen te ondernemen indien sprake is van illegale kap, want hij heeft geen vergunningaanvraag voor het kappen gezien.
Bij e-mail van 17 februari 2020 heeft ambtenaar [naam ambtenaar] van de afdeling Handhaving van het college aan eiser medegedeeld dat zij niet handhavend kunnen optreden, want het merendeel van hetgeen gekapt is, is volgens de bomendeskundige niet vergunningsplichtig. Dit bericht is aangevuld bij e-mail van 20 februari 2020.
Bij e-mail van 18 februari 2020 en brief van 4 maart 2020 heeft eiser gereageerd op voornoemde e-mails. Bij de brief van 4 maart 2020 is tevens het formulier ‘dwangsom bij niet tijdig beslissen’ ingediend waarmee eiser het college in gebreke heeft gesteld.
Op 29 maart 2020 heeft eiser digitaal beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Het college heeft bij brief van 14 april 2020 een verweerschrift ingediend. Het college is van mening dat eiser niet-ontvankelijk is in zijn beroep, omdat de e-mail van eiser van 30 december 2019 geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Is sprake van een aanvraag?
2. De rechtbank is, anders dan het college, van oordeel dat eiser met zijn e-mail van 30 december 2019 een aanvraag heeft ingediend, namelijk een verzoek om handhavend optreden tegen de kap van een (meerdere) bo(o)m(en) zonder vergunning. Het team Handhaving van het college heeft de e-mail ook als aanvraag in behandeling genomen, zo blijkt uit een controle ter plaatse en het raadplegen van een bomendeskundige. Dat de aanvraag per e-mail is ingediend, doet hier niet aan af. Indien een aanvraag per e-mail niet mogelijk is, ligt het namelijk op de weg van het college om de aanvrager hierop te wijzen en een herstelmogelijkheid te bieden. De stelling van het college dat aan eiser geen herstelmogelijkheid hoefde te worden geboden, omdat hij in een procedure in oktober 2018 al gewezen is op het niet digitaal kunnen indienen van aanvragen, volgt de rechtbank niet, mede gezien het tijdsverloop tussen deze procedures.
Is sprake van niet tijdig beslissen?
3. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 22 januari 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:99), heeft een beslissing rechtsgevolg, indien zij er op is gericht een bevoegdheid, recht of verplichting voor een of meer anderen te doen ontstaan of teniet te doen, dan wel een juridische status van een persoon of een zaak vast te stellen. Een e-mail kan ook als besluit, als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb worden gekwalificeerd. Daarbij is de inhoud en de wijze waarop de e-mail is geformuleerd van belang (zie o.a. de uitspraak van de AbRS van 9 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3382).
De rechtbank is van oordeel dat de e-mail van 17 februari 2020 gelet op de inhoud en de wijze waarop die is geformuleerd moet worden gekwalificeerd als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de e-mail blijkt dat die is bedoeld als reactie op het verzoek van 30 december 2019. De e-mail is verzonden door een medewerker van het team Handhaving, dat namens het college zorg draagt voor het nemen van besluiten om al dan niet handhavend op te treden. Met de e-mail is concreet en ondubbelzinnig een beslissing over het niet handhavend (kunnen) optreden meegedeeld.
Nu vast staat dat bij e-mail van 17 februari 2020 is beslist op het verzoek van eiser, was op het moment van indiening van de ingebrekestelling bij brief van 4 maart 2020 en ten tijde van indiening van het beroepschrift geen sprake van niet tijdig beslissen op eisers aanvraag.
De brief van 4 maart 2020 bevat echter niet alleen een ingebrekestelling, maar gaat daarnaast inhoudelijk in op het besluit van 17 februari 2020 (en de nadere uitleg bij e-mail van 20 februari 2020). Naar het oordeel van de rechtbank is deze brief daarom aan te merken als een bezwaarschrift, waarop het college dient te beslissen. Vastgesteld wordt dat ten tijde van indiening van het beroepschrift tegen het niet tijdig beslissen de beslistermijn ten aanzien van dit bezwaarschrift nog niet verstreken was.
De rechtbank concludeert dat ten tijde van indiening van het beroepschrift al een besluit was genomen op het handhavingsverzoek van eiser en de beslistermijn op het bezwaar tegen dit besluit nog niet was verstreken. Er is dus geen sprake van niet-tijdig beslissen. Het beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 3 juni 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden verzet doen bij de rechtbank. De termijn voor het indienen van een verzetschrift bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na de verzending van deze uitspraak.