ECLI:NL:RBZWB:2020:3054

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
C/02/363969 / FA RK 19-5115
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtskeuze voor Marokkaans recht op huwelijksvermogensregime en afwikkeling huwelijksgemeenschap

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 15 juli 2020, wordt de rechtskeuze voor Marokkaans recht op het huwelijksvermogensregime van partijen behandeld. De rechtbank oordeelt dat de rechtskeuze ondubbelzinnig voortvloeit uit de akte die partijen voorafgaand aan hun huwelijk hebben opgesteld, conform artikel 49 van het Marokkaans familierecht (Mudawwana). De rechtbank stelt vast dat deze akte kwalificeert als huwelijkse voorwaarden in de zin van het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978. De man en de vrouw, die in 2013 zijn getrouwd, hebben in de akte van 5 september 2013 expliciet gekozen voor Marokkaans recht, wat betekent dat er geen gemeenschap van goederen ontstaat door hun huwelijk. De rechtbank wijst de verzoeken van de vrouw af die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat er sprake is van een gemeenschap van goederen. De rechtbank bevestigt dat de man het recht heeft om te behouden wat hij voor en tijdens het huwelijk heeft verkregen, zonder verdere verdeling of verrekening. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de polis kapitaalverzekering en andere verzoeken van de vrouw.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Middelburg
Zaak-/rekestnummer: C/02/363969 / FA RK 19-5115 (afwikkeling huwelijksgemeenschap)
beschikking d.d. 15 juli 2020
in de zaak van
[verzoeker](hierna: de man),
wonende te Bergen op Zoom,
verzoeker,
advocaat: mr. C.H.C. Houben te Amsterdam,
voorheen mr. drs. J. el Hannouche te Breda,
tegen
[verweerster](hierna: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
advocaat: mr. S. Klootwijk te Breda,
voorheen A. van Vliet te Breda.
1. Het verdere procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking d.d. 31 oktober 2019, alsmede de daarin vermelde stukken;
- het op 12 september 2019 ingekomen verweerschrift op aanvullende verzoeken, tevens houdende wijziging/aanvulling verzoek;
- de brief d.d. 13 maart 2020 van mr. S. Klootwijk, met producties;
- het F9-formulier d.d. 12 juni 2020 van mr. S. Klootwijk met productie.
1.2. De verzoeken zijn behandeld tijdens de mondelinge behandeling van 23 juni 2020. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. De vrouw is tevens bijgestaan door mevrouw [naam] , tolk in de Arabische taal.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking van deze rechtbank d.d. 31 oktober 2019 is in het huwelijk van partijen de echtscheiding uitgesproken, is bepaald dat de man jegens de vrouw bevoegd is het gebruik en bewoning van de echtelijke woning voort te zetten gedurende 6 maanden na inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de daartoe bestemde registers en is een ten laste van de man en ten behoeve van de vrouw te betalen onderhoudsbijdrage vastgesteld. De verzoeken die zien op de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap, en niet reeds bij voormelde beschikking zijn afgewezen (ten aanzien van het contante geld en de erfstukken), zijn aangehouden tot voornoemde mondelinge behandeling. De rechtbank overweegt ten aanzien van deze verzoeken als volgt.
Rechtsmacht
2.2
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
Toepasselijk recht
2.3
Gezien de huwelijksdatum van partijen, 11 september 2013, wordt het huwelijksvermogensregime van partijen beheerst door het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van 14 maart 1978 (Trb. 1988, nr. 130; hierna: Verdrag). Dit verdrag is op 1 september 1992 (ook) voor Nederland in werking getreden en heeft, blijkens artikel 2, een universeel formeel toepassingsgebied.
2.4
Tussen partijen is in geschil of zij een rechtskeuze hebben gedaan voor Marokkaans recht. Dienaangaande stelt de rechtbank voorop dat ingevolge artikel 3, eerste lid, Verdrag partijen een rechtskeuze kunnen doen vóór de huwelijkssluiting. Ingevolge artikel 11 Verdrag geldt dat de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk overeengekomen moet zijn of ondubbelzinnig moet voortvloeien uit de huwelijkse voorwaarden. Artikel 12 Verdrag bepaalt dat huwelijkse voorwaarden geldig zijn, wat de vorm betreft, indien zij in overeenstemming zijn met het interne recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, hetzij met het interne recht van de plaats waar zij werden aangegaan. Zij dienen in ieder geval te worden neergelegd in een gedagtekend en door beide partijen ondertekend schriftelijk stuk.
2.5
De man heeft gesteld dat partijen in de door hem overgelegde akte van 5 september 2013 (productie 8 bij verweerschrift op zelfstandig verzoek) in samenhang met de huwelijksakte van 11 september 2013 (productie 1 bij verzoekschrift) een rechtskeuze hebben gedaan voor Marokkaans recht. De vrouw heeft de stelling van de man op meerdere gronden bestreden. De rechtbank zal in het navolgende, voor zover relevant, de standpunten van partijen bespreken.
2.6
De akte van 5 september 2013 vermeldt, volgens de onbestreden vertaling, als volgt.
“(…)
Akte ten aanzien van het beheer van bezittingen
Nummer 470, het andere folio in het dossier, nummer 62, de dato 05 september 2013
Alle lof komt God toe. Op basis van kwitantie 139 van dossier 56 hebben wij, de twee beroepsgetuigen, dhr. Al-Hajj Mohammed Saber en dhr. al-Hajj Mohammed al-Huti, aangesteld om te getuigen in het rayon van de rechtbank van Eerste Aanleg te Mohammedia, vallende onder het Hof van Beroep te Casablanca, ontvangen om12:25 uur in de middag op woensdag 27 Shawai van het jaar 1434, overeenkomend met 4-09-2013, deze akte met memorandum van behoud nummer 40 van de eerste beroepsgetuige onder nummer 220 folio 178 waarvan de tekst luidt: bij de twee beroepsgetuigen waren aanwezig twee personen, de heer [verzoeker] , geboren te [geboorteplaats] in Nederland, zijn vader is [naam] , zijn moeder is [naam] , op [geboortedatum] , in het bezit van een Nederlands paspoort met [paspoortnummer] , aan hem afgegeven te [plaats] in Nederland op [datum] , en die zich thans bevindt op het adres [adres 1] ; en mevrouw [verweerster] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , haar vader is [naam] , en haar moeder is [naam] , in het bezit van een Marokkaans paspoort met [paspoortnummer] , die aan haar is afgegeven door de daartoe gemachtigdeafdeling te [plaats] [datum] , zij is woonachtig op het bovengenoemde adres. Nadat ze hebben uitgesproken dat zij van zins zijn om met elkaar te trouwen, zoals de Sharia en de wet toestaan, hebben zij beiden verklaard dat zij een overeenkomst met elkaar willen sluiten ten aanzien van het beheer van de bezittingen die zij zullen vergaren tijdens het huwelijk. Zij hebben verklaard dat zij overeen zijn gekomen met elkaar en zich eraan zullen houden dat het financiële beheer bij een ieder van beiden komt te liggen gedurende de periode van het voorgenomen huwelijk tussen beiden, onafhankelijk en vrij van de ander, al naar gelang de herkomst van de bezittingen, overeenkomstig het eerste lid van artikel 49 van het Marokkaanse familiewetboek. Ze zijn eraan gehouden dat deze overeenkomst van kracht blijft, zowel gedurende de periode van het huwelijk en ook wanneer er echtscheiding zal plaatsvinden. Zij getuigen hiervan en beloven zich er in volledigheid aan te houden. Dit is tot stand gekomen met behulp van een intermediair die vertaald heeft voor de persoon in kwestie, mevrouw [naam] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] , houder van een nationale identiteitskaart met nummer [nummer] , geldig tot [datum] , woonachtig op het genoemde adres. Zij zijn volledig op de hoogte van de status hiervan, en op grond hiervan hebben zij hun handtekening gezet onder het bovenstaande in ons bijzijn nadat deze tekst aan hen is voorgelezen en afgegeven op dezelfde datum.
[handtekeningen]”
2.7
De huwelijksakte van 11 september 2013 vermeldt, volgens de onbestreden vertaling, als volgt
“(…)
Huwelijksakte
(…) Lof zij God alleen. De twee aan deze rechtbank verbonden ondergetekende getuigen-notarissen: de heer [naam] en de heer [naam] hebben op woensdag 11/09/2013 om 11.20 uur het volgende getuigenis opgenomen in minutenregister n 40 van de eerstgenoemde getuigen-notaris onder n 226 folio n 182 kwitantie n 144/56 en waarvan de inhoud als volgt luidt. Op grond van huwelijks toestemming n 2013/88 afgegeven d.d. 10/9/2013 inzake huwelijksstukkendossier n 2013/89 door de familierechter die belast is met huwelijken en welke is opgenomen op het notariaat van de bovengenoemde rechtbank en nadat comparanten verklaarden elkaar geen voorwaarden op te leggen en nadat zij overlegd hebben akte nr. 270 opgenomen in register der diversen nr. 62 op het notariaat van deze rechtbank op 05/09/2013 inzake het beheer van gelden tussen hen, zijn in de echt aan elkaar verbonden:
De heer [verzoeker] (…)
En
Mevrouw [verweerster] (…)
Dit huwelijk is voltrokken volgens islamitische voorschriften en regels. (…) Zij zijn op de hoogte gesteld van artikel 51 van de Marokkaanse familiewet. (…)
  • Handtekeningen van de twee getuigen-notarissen en het echtpaar en homologatie van de notariële rechter.
  • Gezien voor legalisatiehandtekening [onleesbaar] door de president van de rechtbank”
2.8
De vrouw heeft de door de man gestelde rechtskeuze bestreden. Zij heeft daartoe allereerst betwist dat partijen de overgelegde akte van 5 september 2013 daadwerkelijk hebben opgesteld, dan wel hebben laten opstellen. Volgens de vrouw is er maar één akte opgesteld en dat was de huwelijksakte van 13 september 2013. Ter onderbouwing van haar verweer heeft de vrouw overgelegd een verklaring van haar zus, mevrouw [naam] . Deze verklaring vermeldt, volgens de onbestreden vertaling, als volgt:
“Mevrouw [naam] (…) verklaar hierbij dat ik geen enkele verklaring heb afgelegd of een overeenkomst heb gesloten met mijn zus [verweerster] en haar echtgenoot of een overeenkomst of document getekend heb met betrekking tot haar en haar echtgenoot [verzoeker] (…)”. De vrouw heeft in dit verband verder aangevoerd dat het opstellen van een dergelijke akte in Marokko ook niet gebruikelijk is.
2.9
De rechtbank overweegt dat de man zijn stelling dat partijen de onderhavige akte van 5 september 2013 hebben doen opstellen, heeft onderbouwd door het in het geding brengen van de akte zelf. De rechtbank overweegt dat het bestaan van de akte van 5 september 2013 ook volgt uit de overgelegde huwelijksakte die door de vrouw niet wordt betwist. In deze huwelijksakte is immers opgenomen dat partijen hebben overgelegd:
“akte nr. 270 opgenomen in register der diversen nr. 62 op het notariaat van deze rechtbank op 05/09/2013 inzake het beheer van gelden tussen hen”. Weliswaar, zo volgt uit rov. 2.6, vermeldt de akte van 5 september 2013 een ander nummer, namelijk 470 in plaats van 270, maar de rechtbank acht gelet op de verdere aanduiding van deze akte, alsmede op de omstandigheid dat uit de originele akte niet volledig duidelijk kan worden afgeleid of sprake is van een 4 of een 2, voldoende aannemelijk dat hierbij sprake is van een vergissing in de vertaling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verklaard dat van een andere akte dan de akte van 5 september 2013 en de huwelijksakte van 11 september 2013 - in ieder geval - geen sprake is geweest. Dat de vrouw destijds, of op enig moment daarna, bezwaar heeft gemaakt tegen opname in de huwelijksakte van bedoelde verwijzing naar de “akte inzake het beheer van gelden tussen hen” is door de vrouw niet gesteld en de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank overweegt voorts dat de vrouw geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de akte van 5 september 2013 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dan wel valselijk is opgemaakt, of anderszins is vervalst. Zo is door de vrouw, bijvoorbeeld, niet uitdrukkelijk de echtheid van haar handtekening onder de akte betwist. Het enkele betoog van de vrouw dat partijen deze akte niet hebben laten opstellen, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. De rechtbank overweegt verder dat door de vrouw evenmin feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het feitelijk onmogelijk was dat partijen meerbedoelde akte hebben laten opstellen. Zo is door de vrouw, bijvoorbeeld, niet - onderbouwd - aangevoerd dat zij en/of de man zich op het tijdstip van het sluiten van de akte elders bevond(en). In dit verband overweegt de rechtbank dat de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de onderhavige akte tot stand is gekomen. De man heeft hierbij ook uitgebreid verklaard waarom hij per se de onderhavige akte wilde laten opstellen. De man heeft aangevoerd eerder te zijn gehuwd en slechts opnieuw te willen trouwen wanneer uitdrukkelijk schriftelijk vast zou komen staan dat door het huwelijk met de vrouw geen gemeenschap van goederen zou ontstaan. De vrouw heeft daar niets tegenovergesteld, anders dan, nogmaals, de blote ontkenning dat partijen de akte hebben laten opstellen. Wat de door de vrouw overgelegde verklaring van haar zus betreft, overweegt de rechtbank dat deze verklaring onvoldoende bepaald is om als onderbouwing van het verweer van de vrouw te dienen. Dat, zoals de zus heeft verklaard, zij geen enkele verklaring heeft afgelegd of een overeenkomst heeft gesloten met haar zus en haar echtgenoot of een overeenkomst of document heeft getekend met betrekking tot haar zus en haar echtgenoot, laat immers onverlet dat, zoals de man heeft gesteld en uit de akte van 5 september 2013 volgt, zij heeft vertaald bij het opstellen van deze akte. Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, voert de rechtbank dan ook tot de oordeel dat de vrouw in het licht van de gemotiveerde stellingname van de man haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd en dat het er mitsdien voor moet worden gehouden dat partijen de akte van 5 september 2013 hebben laten opstellen.
2.1
De rechtbank gaat verder voorbij aan het betoog van de vrouw dat uit de vertaling van de akte van 5 september 2013 blijkt dat partijen slechts het voornemen hadden om op de voet van artikel 49 van het Marokkaans familiewetboek (Mudawwana) een overeenkomst te sluiten ten aanzien van het beheer van de bezittingen die zij gedurende het huwelijk zouden vergaren. Anders dan de vrouw meent, volgt uit deze vertaling juist dat partijen
“hebben verklaard dat zij overeen zijn gekomen met elkaar en zich eraan zullen houden dat het financiële beheer bij een ieder van beiden komt te liggen gedurende de periode van het voorgenomen huwelijk tussen beiden, onafhankelijk en vrij van de ander, al naar gelang de herkomst van de bezittingen, overeenkomstig het eerste lid van artikel 49 van het Marokkaanse familiewetboek.”, waaruit naar het oordeel van de rechtbank voldoende genoegzaam blijkt dat partijen bedoelde overeenkomst wel degelijk hebben gesloten. Dat partijen een overeenkomst ten aanzien van het beheer van bezittingen hebben gesloten, volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende genoegzaam uit de door de vrouw onbestreden huwelijksakte, waaruit - zoals hiervoor is overwogen - blijkt dat genoemde overeenkomst ter gelegenheid van de huwelijkssluiting is overgelegd.
2.11
De rechtbank komt hiermee toe aan de vraag of - zoals de man heeft gesteld en de vrouw heeft bestreden - partijen in de akte van 5 september 2013 een geldige rechtskeuze hebben gedaan voor Marokkaans recht. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat de aanwijzing van het toepasselijke recht uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen. Een stilzwijgende rechtskeuze is niet mogelijk. Wel kan een rechtskeuze worden aangenomen indien deze ondubbelzinnig uit de huwelijkse voorwaarden voortvloeit. In meerbedoelde akte staat, naar de rechtbank hiervoor heeft overwogen, dat partijen in aanwezigheid van getuigen een overeenkomst ten aanzien van het beheer van bezittingen hebben gesloten als bedoeld in artikel 49 van het Marokkaans familiewetboek (Mudawwana). Uit deze verklaring en in het bijzonder de uitdrukkelijke verwijzing naar artikel 49 Marokkaans familiewetboek (Mudawwana) vloeit naar het oordeel van de rechtbank ondubbelzinnig voort dat partijen hebben gekozen voor toepassing van het Marokkaans recht op hun huwelijksvermogensregime. De rechtbank neemt bij dit oordeel in aanmerking dat van een ondubbelzinnige rechtskeuze ook sprake kan zijn in het geval waarin partijen weliswaar geen expliciete rechtskeuzebepaling hebben opgenomen, maar in de huwelijkse voorwaarden wordt verwezen naar in hun optiek van toepassing zijnde artikelen uit een wet van een bepaald land, of wanneer een technische term wordt gebruikt die exclusief behoort tot een bepaald rechtsstelsel (rapport Von Overbeck, nr. 187, zoals genoemd in de conclusie vóór Hoge Raad 28 maart 2013 ECLI:NL:HR:2013:BY4352). Naar het oordeel van de rechtbank is hiervan met de uitdrukkelijke verwijzing in de akte naar artikel 49 Marokkaans familiewetboek (Mudawwana) sprake, te meer nu dit artikel een bepaling betreft met betrekking tot het tussen echtgenoten geldende huwelijksvermogensrecht, in welke bepaling tot uitdrukking komt de algehele scheiding van goederen, zijnde het uitgangspunt in het Marokkaans huwelijksvermogensrecht.
2.12
De rechtbank overweegt verder dat de akte van 5 september 2013 dient te worden aangemerkt als een overeenkomst van huwelijkse voorwaarden als bedoeld in artikel 11 Verdrag. De akte strekt immers tot het vaststellen van vermogensrechtelijke afspraken tussen (aanstaande) echtgenoten. Volgens het Marokkaans recht - het recht dat ingevolge artikel 12 Verdrag van toepassing is - moeten financiële huwelijkse voorwaarden worden vastgelegd in een afzonderlijke ‘adoulaire’ - akte. Waar de onderhavige akte een document is dat onafhankelijk is van de huwelijksakte en uit de akte zelf volgt dat ook aan de overige totstandkomingsvereisten is voldaan, is de rechtbank van oordeel dat de akte wat vorm betreft voldoet aan de formele geldigheid voor huwelijkse voorwaarden zoals in de Marokkaanse wet is bepaald.
2.13
Het vorenstaande voert dan ook tot de slotsom dat partijen een geldige rechtskeuze hebben gedaan voor Marokkaans recht. Tussen partijen is niet in geschil dat volgens het Marokkaans recht door het huwelijk als zodanig geen gemeenschap van goederen ontstaat. Uitgangspunt is een regime van scheiding van goederen, waarbij iedere echtgenoot zijn eigen vermogen heeft en tijdens het huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen wordt opgebouwd. Dit brengt mee dat de verzoeken van de vrouw voor zover die hun grondslag vinden in de stelling dat sprake is van een gemeenschap van goederen tussen partijen dienen te worden afgewezen en dat het verzoek van de man dat partijen conform die huwelijkse voorwaarden behouden wat zij voor en tijdens het huwelijk hebben vergaard, zonder enige verdeling of verrekening, in zoverre dient te worden toegewezen.
2.14
De vrouw heeft zich, subsidiair, op het standpunt gesteld dat voor zover geoordeeld wordt dat geen sprake is van een gemeenschap van goederen er sprake is van eenvoudige gemeenschappen als bedoeld in artikel 3:166 Burgerlijk Wetboek (BW) die voor verdeling in aanmerking komen. Volgens de vrouw betreft het hier:
- de (voormalige) echtelijke woning staande en gelegen te ( [postcode] ) [woonplaats] aan het adres [adres 2] ;
- het/de eventuele saldo/saldi van gezamenlijke bank- en/of spaarrekeningen; sub 35 van onderhavig processtuk (rechtbank: aanvullende zelfstandige verzoeken ex artikel 283 RV: verdeling huwelijkse gemeenschap);
- de polis kapitaalverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] bekend onder polisnummer [nummer] ; sub 35 van onderhavig processtuk. De man heeft de stellingen van de vrouw bestreden door aan te voeren dat genoemde vermogensbestanddelen uitsluitend aan hem toebehoren en dat derhalve van een gemeenschap geen sprake is.
2.15
De rechtbank overweegt dat de man ter onderbouwing van zijn verweer tijdens de mondelinge behandeling aan de vrouw de leveringsakte van de (voormalige) echtelijke woning aan de (advocaat van de) vrouw heeft getoond. De vrouw heeft daarop haar stellingen en verzoeken ten aanzien van deze woning ingetrokken. De rechtbank zal dit deel van het verzoek van de vrouw dan ook afwijzen. Tijdens de mondelinge behandeling is verder van de zijde van de vrouw, desgevraagd, naar voren gebracht dat geen van de (saldi van de) in sub 35 van voormeld processtuk genoemde bankrekeningen partijen gezamenlijk toebehoren. Door de vrouw is erkend dat deze vermogensbestanddelen uitsluitend aan de man toebehoren. Dit brengt mee dat ook dit deel van het verzoek van de vrouw dient te worden afgewezen. Voor zover de vrouw zich op het standpunt heeft beoogd te stellen dat er nog sprake is van andere, wel gezamenlijke, bankrekeningen gaat de rechtbank aan deze stelling van de vrouw als onvoldoende onderbouwd voorbij. Feiten of omstandigheden waarin aanknopingspunten kunnen worden aangetroffen voor het bestaan van dergelijke gezamenlijke bankrekeningen zijn door de vrouw niet gesteld en de rechtbank ook niet gebleken. Aan het beroep van de vrouw op bewijsnood gaat de rechtbank voorbij. Weliswaar heeft de vrouw onbestreden aangevoerd dat zij reeds omstreeks april 2017 de echtelijke woning heeft verlaten, maar dat laat onverlet dat de vrouw vanaf omstreeks de huwelijkssluiting in 2013 tot april 2017 met de man heeft samengewoond en derhalve naar het oordeel van de rechtbank voldoende gelegenheid had om bekend te geraken met eventuele gezamenlijke bankrekeningen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om, zoals de vrouw heeft verzocht, de man te gelasten bankafschriften van “alle” of “andere” bankrekeningen in het geding te brengen. Dit brengt mee dat ook dit deel van het verzoek dat betrekking heeft op de door de vrouw gestelde gezamenlijke bankrekeningen dient te worden afgewezen. Met betrekking tot de door de vrouw gestelde polis kapitaalverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] heeft de man aangevoerd dat van een kapitaalverzekering geen sprake is. De man heeft aangevoerd wel een uitvaartverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] te hebben die - zo begrijpt rechtbank - dekking biedt voor de uitvaart van uitsluitend de man. Zoals tijdens de mondelinge behandeling met partijen besproken, zal de rechtbank de verdere behandeling van dit deel van het verzoek van de vrouw aangehouden teneinde de man, zoals deze ter zitting heeft toegezegd, in de gelegenheid te stellen de polis van deze verzekering zo spoedig mogelijk aan de (advocaat van de) vrouw te doen toekomen. De rechtbank zal de zaak verwijzen naar de familiekamerrol van
dinsdag 28 juli 2020teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om
uitsluitendhun standpunten met betrekking tot dit vermogensbestanddeel aan de rechtbank kenbaar te maken.
2.16
De man heeft nog verzocht te bepalen dat de vrouw de erfstukken, € 6.000,00 aan contanten en de fiets die zij op 19 mei 2018 uit de echtelijke woning heeft meegenomen retourneert aan de man. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het verzoek van de man voor zover dat betrekking heeft op de erfstukken en het bedrag van € 6.000,00 aan contanten reeds in haar beschikking van 31 oktober 2019 heeft afgewezen. De rechtbank zal deze beslissing, nu dit nog niet eerder is gebeurd, in het dictum van deze beschikking opnemen. Wat de fiets betreft, hebben de man en de vrouw ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hun standpunten herhaald. Volgens de man behoort de fiets (uitsluitend) hem toe en heeft de vrouw de fiets zonder zijn toestemming meegenomen. Volgens de vrouw heeft de man de fiets aan haar cadeau gedaan. Waar zowel de man als de vrouw hebben nagelaten hun standpunten nader te onderbouwen, kan de rechtbank de juistheid van deze standpunten niet beoordelen. Dit brengt mee dat dit deel van het verzoek van de man als onvoldoende onderbouwd dient te worden afgewezen.
2.17
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vrouw, met uitzondering van het verzoek ten aanzien van de polis kapitaalverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] , welk verzoek zal worden aangehouden, af;
bepaalt dat ieder van partijen behouden wat zij voor en tijdens het huwelijk hebben verkregen, zonder verdere verdeling of verrekening, zulks - opnieuw - met uitzondering van het verzoek van de vrouw ten aanzien van de polis kapitaalverzekering bij [verzekeringsmaatschappij] , welk verzoek zal worden aangehouden;
wijst de verzoeken van de man ten aanzien van de erfstukken, het contante geld en de fiets af;
verwijst de zaak naar de familiekamerrol van
dinsdag 28 juli 2020, zulks om redenen als in rechtsoverweging 2.15 genoemd;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.W.P.J. Hopmans, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 15 juli 2020 in tegenwoordigheid van mr. S.P. Vliegenthart, griffier.

Voetnoten

1.Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, kan – uitsluitend door een advocaat – hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld, zulks door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden binnen drie maanden na de dag van de uitspraak, en door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.