Uitspraak
voorheen mr. drs. J. el Hannouche te Breda,
voorheen A. van Vliet te Breda.
2.De verdere beoordeling
- Handtekeningen van de twee getuigen-notarissen en het echtpaar en homologatie van de notariële rechter.
- Gezien voor legalisatiehandtekening [onleesbaar] door de president van de rechtbank”
“Mevrouw [naam] (…) verklaar hierbij dat ik geen enkele verklaring heb afgelegd of een overeenkomst heb gesloten met mijn zus [verweerster] en haar echtgenoot of een overeenkomst of document getekend heb met betrekking tot haar en haar echtgenoot [verzoeker] (…)”. De vrouw heeft in dit verband verder aangevoerd dat het opstellen van een dergelijke akte in Marokko ook niet gebruikelijk is.
“akte nr. 270 opgenomen in register der diversen nr. 62 op het notariaat van deze rechtbank op 05/09/2013 inzake het beheer van gelden tussen hen”. Weliswaar, zo volgt uit rov. 2.6, vermeldt de akte van 5 september 2013 een ander nummer, namelijk 470 in plaats van 270, maar de rechtbank acht gelet op de verdere aanduiding van deze akte, alsmede op de omstandigheid dat uit de originele akte niet volledig duidelijk kan worden afgeleid of sprake is van een 4 of een 2, voldoende aannemelijk dat hierbij sprake is van een vergissing in de vertaling. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat partijen ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben verklaard dat van een andere akte dan de akte van 5 september 2013 en de huwelijksakte van 11 september 2013 - in ieder geval - geen sprake is geweest. Dat de vrouw destijds, of op enig moment daarna, bezwaar heeft gemaakt tegen opname in de huwelijksakte van bedoelde verwijzing naar de “akte inzake het beheer van gelden tussen hen” is door de vrouw niet gesteld en de rechtbank ook niet gebleken. De rechtbank overweegt voorts dat de vrouw geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de akte van 5 september 2013 niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, dan wel valselijk is opgemaakt, of anderszins is vervalst. Zo is door de vrouw, bijvoorbeeld, niet uitdrukkelijk de echtheid van haar handtekening onder de akte betwist. Het enkele betoog van de vrouw dat partijen deze akte niet hebben laten opstellen, acht de rechtbank in dit verband onvoldoende. De rechtbank overweegt verder dat door de vrouw evenmin feiten of omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het feitelijk onmogelijk was dat partijen meerbedoelde akte hebben laten opstellen. Zo is door de vrouw, bijvoorbeeld, niet - onderbouwd - aangevoerd dat zij en/of de man zich op het tijdstip van het sluiten van de akte elders bevond(en). In dit verband overweegt de rechtbank dat de man ter gelegenheid van de mondelinge behandeling uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard over de wijze waarop de onderhavige akte tot stand is gekomen. De man heeft hierbij ook uitgebreid verklaard waarom hij per se de onderhavige akte wilde laten opstellen. De man heeft aangevoerd eerder te zijn gehuwd en slechts opnieuw te willen trouwen wanneer uitdrukkelijk schriftelijk vast zou komen staan dat door het huwelijk met de vrouw geen gemeenschap van goederen zou ontstaan. De vrouw heeft daar niets tegenovergesteld, anders dan, nogmaals, de blote ontkenning dat partijen de akte hebben laten opstellen. Wat de door de vrouw overgelegde verklaring van haar zus betreft, overweegt de rechtbank dat deze verklaring onvoldoende bepaald is om als onderbouwing van het verweer van de vrouw te dienen. Dat, zoals de zus heeft verklaard, zij geen enkele verklaring heeft afgelegd of een overeenkomst heeft gesloten met haar zus en haar echtgenoot of een overeenkomst of document heeft getekend met betrekking tot haar zus en haar echtgenoot, laat immers onverlet dat, zoals de man heeft gesteld en uit de akte van 5 september 2013 volgt, zij heeft vertaald bij het opstellen van deze akte. Het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, voert de rechtbank dan ook tot de oordeel dat de vrouw in het licht van de gemotiveerde stellingname van de man haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd en dat het er mitsdien voor moet worden gehouden dat partijen de akte van 5 september 2013 hebben laten opstellen.
“hebben verklaard dat zij overeen zijn gekomen met elkaar en zich eraan zullen houden dat het financiële beheer bij een ieder van beiden komt te liggen gedurende de periode van het voorgenomen huwelijk tussen beiden, onafhankelijk en vrij van de ander, al naar gelang de herkomst van de bezittingen, overeenkomstig het eerste lid van artikel 49 van het Marokkaanse familiewetboek.”, waaruit naar het oordeel van de rechtbank voldoende genoegzaam blijkt dat partijen bedoelde overeenkomst wel degelijk hebben gesloten. Dat partijen een overeenkomst ten aanzien van het beheer van bezittingen hebben gesloten, volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens voldoende genoegzaam uit de door de vrouw onbestreden huwelijksakte, waaruit - zoals hiervoor is overwogen - blijkt dat genoemde overeenkomst ter gelegenheid van de huwelijkssluiting is overgelegd.
dinsdag 28 juli 2020teneinde partijen in de gelegenheid te stellen om
uitsluitendhun standpunten met betrekking tot dit vermogensbestanddeel aan de rechtbank kenbaar te maken.
3.De beslissing
dinsdag 28 juli 2020, zulks om redenen als in rechtsoverweging 2.15 genoemd;