ECLI:NL:RBZWB:2020:3384

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_817
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer op basis van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een ex-werknemer. De eiseres, vertegenwoordigd door mr. L.I.Y. Hoeneveld-Mol, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 oktober 2018, waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van de ex-werknemer op 62% werd vastgesteld. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gehouden op 11 juli 2019 en het onderzoek op 17 juni 2020 gesloten.

De ex-werknemer, die als productiemedewerker werkzaam was, had longklachten en ontving sinds 8 februari 2017 een WIA-uitkering. Eiseres verzocht om herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid, maar het UWV handhaafde de eerdere vaststelling. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) beoordeeld en vastgesteld dat er geen toename van beperkingen was in de periode in geding. De rechtbank oordeelde dat de informatie van de longarts niet leidde tot een andere conclusie.

De rechtbank heeft de stelling van eiseres dat de ex-werknemer recht heeft op een IVA-uitkering verworpen, omdat de beschikbare informatie niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van toegenomen beperkingen. De rechtbank heeft de functies die het UWV had geselecteerd voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid als passend beoordeeld. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat het UWV aan de motiveringsvereisten had voldaan. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/817 WIA

uitspraak van 23 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam B.V.].,te [plaatsnaam] (hoofdvestiging [hoofvestiging plaatsnaam]), eiseres,
gemachtigde: mr. L.I.Y. Hoeneveld-Mol,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Rotterdam, verweerder).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 29 oktober 2018 (bestreden besluit) van het UWV over de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van [naam ex werknemer] (ex-werknemer) op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 juli 2019. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T. Rook.
Bij beslissing van 22 juli 2019 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen nadere informatie in te winnen bij de longarts.
Het UWV heeft informatie ingewonnen bij de longarts. Vervolgens heeft de verzekeringsarts b&b nader gerapporteerd.
Eiseres heeft gereageerd op de rapportage van de verzekeringsarts b&b.
Daarna hebben partijen over en weer nog op elkaar gereageerd.
Geen van de partijen heeft aangegeven nog op een zitting te willen worden gehoord. Op 17 juni 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.
Feiten
Ex-werknemer is werkzaam geweest als productiemedewerker. Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege longklachten. Met ingang van 8 februari 2017 is aan ex-werknemer een WIA-uitkering toegekend.
Eiseres heeft gevraagd om een herbeoordeling van zijn mate van arbeidsongeschiktheid.
Bij besluit van 14 februari 2018 (primair besluit) heeft het UWV aan ex-werknemer meegedeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid niet wijzigt. Een kopie van dit besluit is aan eiseres gestuurd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. De mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer is vastgesteld op 62%.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid van ex-werknemer heeft vastgesteld op 62%. Daarbij is van belang op welke datum beoordeeld moet worden wat de mate van arbeidsongeschiktheid is. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van het spreekuurcontact met de verzekeringsarts (17 januari 2018). Dit is ook de beoordelingsdatum die de verzekeringsarts voor ogen heeft gehad. Eiseres heeft gesteld dat uitgegaan moet worden van de datum waarop zij het verzoek om herbeoordeling heeft gedaan (20 december 2017).
Uit rechtspraak is op te maken dat als geen datum wordt genoemd in het bestreden besluit de datum van het primaire besluit bepalend is voor de datum in geding (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2018:3885). Dat zou in dit geval betekenen dat de datum 14 februari 2018 de datum in geding zou zijn. Omdat de verzekeringsarts (ook) de datum 17 januari 2018 heeft beoordeeld zal de rechtbank van de periode 17 januari 2018 tot en met 14 februari 2018 uitgaan als periode in geding. De rechtbank ziet geen aanleiding aan te sluiten bij de datum waarop eiseres het verzoek om herbeoordeling heeft gedaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat eiseres in het verzoek geen datum heeft genoemd waarop er sprake zou zijn van een veranderde medische situatie en het UWV binnen één maand na het verzoek het medisch onderzoek heeft verricht. Er is dus geen sprake van dat het UWV onredelijk laat een beoordeling heeft uitgevoerd.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat de eerder opgestelde beperkingen onveranderd van toepassing zijn. De beperkingen en de belastbaarheid van ex-werknemer zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 24 januari 2018.
De verzekeringsarts b&b heeft informatie ingewonnen bij de longarts en heeft ex-werknemer ook gezien op de hoorzitting van 16 juli 2018. Deze verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat niet gebleken is dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld had van de gezondheidstoestand van de ex-werknemer. Daarbij heeft de verzekeringsarts b&b betrokken dat uit de informatie van de longarts blijkt dat de longfunctie medisch gezien stabiel is gebleven. Ook de verzekeringsarts b&b is van mening dat de belastbaarheid van ex-werknemer niet is gewijzigd.
4.2
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de ex-werknemer meer beperkingen heeft dan vastgesteld door het UWV. Eiseres is van mening dat ex-werknemer recht heeft op een IVA-uitkering. Ter onderbouwing van haar stelling heeft eiseres een rapportage van verzekeringsarts RGA/medisch adviseur Boiten overgelegd.
4.3
Uit de stukken blijkt dat zowel de verzekeringsarts b&b als de medisch adviseur aan hun advies dezelfde informatie van de longarts ten grondslag hebben gelegd. Zij leggen die informatie echter allebei anders uit. De verzekeringsarts b&b heeft gesteld dat er geen toename van de beperkingen is en de medisch adviseur vindt dat er wel sprake is van toename van de beperkingen.
4.4
Gelet op de tegengestelde interpretaties van de informatie van de longarts, heeft de rechtbank aanleiding gezien om te bepalen dat het UWV nog nadere informatie bij de longarts moet opvragen.
4.5
Op 4 september 2019 heeft de longarts nadere informatie verstrekt aan het UWV. Uit deze informatie blijkt dat er in maart 2015, oktober 2017 en november 2018 onderzoeken naar de longfuncties zijn verricht. Verder blijkt dat ex-werknemer in november 2017 en in juni 2018 de polikliniek heeft bezocht. In de tussenliggende periode is ex-werknemer niet gezien door de longarts. De longarts heeft nog opgemerkt dat de longinfectie die ex-werknemer eind 2017 heeft doorgemaakt, geen invloed heeft gehad op de medische toestand van ex-werknemer. Daaraan heeft de longarts toegevoegd dat er sprake is van copd met een hoge ziektelast en dat de longfunctie alleen niet leidend is bij het bepalen van de ernst van copd.
4.6
Ook na deze nieuwe informatie van de longarts blijven partijen verdeeld over hoe deze informatie moet worden geïnterpreteerd. Partijen zijn het er wel over eens dat uit de weergegeven waardes van de longfunctie niet blijkt dat er sprake is van een verslechtering.
4.7
Omdat ex-werknemer in de periode in geding niet is gezien door een longarts, zal op basis van de beschikbare informatie moeten worden vastgesteld of er destijds sprake was van toegenomen beperkingen. Partijen zijn het er over eens dat de waardes gemeten bij de longfunctie alleen niet bepalend zijn voor de medische situatie van ex-werknemer. Zo kan ook de zuurstofsaturatie bepalend zijn voor het vaststellen van de energetische belastbaarheid. Gegevens over de zuurstofsaturatie zijn echter niet voorhanden, zodat op basis van die longwaarden en de overige informatie van de longarts een oordeel zal moeten worden gegeven.
4.8
De rechtbank heeft de rapporten van de verzekeringsarts b&b en de medisch adviseur bekeken en in samenhang met de beschikbare medische informatie bezien. Gelet op de inhoud van de rapportages ziet de rechtbank aanleiding het UWV te volgen in zijn stelling dat er geen sprake is van toegenomen beperkingen in de periode in geding. Daartoe is het volgende overwogen.
Ex-werknemer is in de periode december 2017 tot juni 2018 niet gezien door een longarts en er zijn geen longfunctie-onderzoeken geweest in de periode oktober 2017 tot november 2018 en ex-werknemer. Dit impliceert dat er in deze periode geen wezenlijke verslechtering in de medische situatie opgetreden is. Zoals de verzekeringsarts b&b terecht opmerkt ligt het voor de hand dat ex-werknemer zich tot zijn longarts zou hebben gewend als de behandeling voor de longinfectie niet zou aanslaan, dan wel als er sprake was geweest van een verslechtering van zijn medische situatie. Nu ex-werknemer geen aanleiding heeft gezien om zijn longarts te raadplegen, is de vooronderstelling gerechtvaardigd dat er geen sprake was van een verslechtering van zijn medische situatie.
De stelling van de medisch adviseur van eiseres dat niet uit te sluiten valt dat er ook al in oktober 2017 sprake was van een forse desaturatie is te weinig om te oordelen dat sprake was van toegenomen beperkingen. Daarbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat ex-werknemer al energetisch gezien (fors) beperkt is. Er zijn immers beperkingen aangenomen voor dynamische handelingen en er is een urenbeperking van 4 uur per dag, 20 uur per week aangenomen. Verder blijkt uit de anamnese van ex-werknemer, zoals dit is opgenomen in de rapportage van 31 januari 2018, dat hij vooral bij traplopen, lange afstanden lopen en fysiek zware inspanning klachten ervaart. Voor deze aspecten heeft het UWV eerder ook al beperkingen aangenomen. De rechtbank kan het UWV dan ook volgen in zijn stelling dat op basis van de beschikbare informatie niet geoordeeld kan worden dat ex-werknemer meer beperkt moet worden dan is opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 januari 2018.
De rechtbank ziet geen aanleiding om een deskundige om advies te vragen. Uit de verkregen informatie van de longarts blijkt immers dat ex-werknemer niet is gezien in de periode in geding. Omdat er in de periode in geding geen onderzoeken zijn geweest, zal ook een eventueel aan te stellen deskundige niet met terugwerkende kracht alsnog kunnen vaststellen wat de zuurstofsaturatie was op de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank kan een deskundige dan ook niet bijdragen aan een oplossing van dit geschil.
Bij de verdere beoordeling zal de rechtbank ook uitgaan van de belastbaarheid zoals deze is opgenomen in de FML van 24 januari 2018.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige b&b van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: besteller postpakketten (Sbc-code 282102), medewerker beddenreinigen (Sbc-code 11112) en samensteller kunststof- en rubberindustrie (Sbc-code 271130).
5.2
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor ex-werknemer geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de aantekeningen van de arbeidsdeskundige op de resultaat functiebeoordeling. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, ex-werknemer de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Overigens heeft eiseres ook geen inhoudelijke gronden naar voren gebracht tegen de geduide functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die ex-werknemer met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 62%. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Hoewel de rechtbank het UWV heeft gevraagd om nadere informatie in te winnen bij de longarts, betekent dit niet dat het onderzoek van het UWV onvoldoende is geweest en/of er sprake is van een motiveringsgebrek. Het UWV heeft in bezwaar immers recente informatie ingewonnen bij de longarts en heeft mede daardoor voldaan aan de versterkte motiveringseis zoals deze is opgenomen in ECLI:NL:CRVB:2015:4292. De noodzaak tot het opvragen van nadere informatie is pas ontstaan toen in beroep bleek dat beide partijen de eerder opgevraagde informatie van de longarts anders interpreteerden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 23 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.