ECLI:NL:RBZWB:2020:3386

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
24 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5459
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete opgelegd door UWV wegens niet doorgeven van werkzaamheden en herziening van uitkering op grond van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen van 9 juli 2018 tot 10 april 2019. Het UWV legde haar op 5 juni 2019 een boete op wegens het niet doorgeven van werkzaamheden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 9 september 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. In een later besluit van 26 februari 2020 heeft het UWV de boete gewijzigd naar € 1.312,56. De rechtbank heeft op 6 juli 2020 de zaak behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank overwoog dat eiseres geen belang meer had bij een oordeel over het eerste bestreden besluit, omdat het UWV dit had herzien. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de boete had opgelegd en dat de hoogte van de boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Eiseres had loonstroken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de gegevens in Suwinet te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat eiseres pas na het eerste bestreden besluit de benodigde gegevens had verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5459 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 5 juni 2019 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiseres een boete opgelegd.
In het besluit van 9 september 2019 (bestreden besluit 1) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 26 februari 2020 (bestreden besluit 2) heeft het UWV de boete gewijzigd en vastgesteld op € 1.312,56. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van rechtswege betrekking op dit besluit.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 6 juli 2020. Hierbij waren aanwezig eiseres en namens het UWV drs. S. Barto.

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres heeft van 9 juli 2018 tot 10 april 2019 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen.
Naar aanleiding van een melding dat eiseres zou werken heeft het UWV een onderzoek ingesteld. Uit dit onderzoek is gebleken dat eiseres gewerkt heeft als schoonmaakster bij [naam B.V.] Daarnaast heeft ze ook gewerkt bij [naam werkgever].
In de brief van 16 mei 2019 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld het voornemen te hebben een boete op te leggen omdat zij werkzaamheden niet heeft doorgegeven.
In het besluit van 5 juni 2019 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat haar uitkering met terugwerkende kracht wordt herzien. Tevens is een bedrag van € 4.233,86 teruggevorderd.
In het primaire besluit heeft het UWV een boete opgelegd van € 3.167,90. Met bestreden besluit 1 is deze boete gehandhaafd.
Geen procesbelang (bestreden besluit 1)
2. Met bestreden besluit 2 is het bestreden besluit 1 herzien. Eiseres heeft daarom geen belang meer bij een oordeel over bestreden besluit 1. Het beroep tegen dit besluit zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hoogte van de boete
3.1
Ten aanzien van bestreden besluit 2 is in geschil of het UWV op goede gronden een boete van € 1.312,56 heeft opgelegd.
3.2
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
3.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen bezwaar heeft gemaakt tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit. Dit betekent echter niet dat de feiten die aan dat besluit ten grondslag zijn gelegd ook in rechte vaststaan. In het kader van de oplegging van de boete kunnen die feiten in volle omvang worden beoordeeld (zo ook ECLI:NL:CRVB:2018:3110).
4.1
Eiseres voert aan dat de bedragen waarmee de terugvordering en de boete zijn berekend niet kloppen. Ter onderbouwing heeft zij loonstroken overgelegd. Ter zitting heeft zij gesteld dat de inkomsten waar het UWV over het jaar 2018 van uit is gegaan niet kloppen. De inkomsten over 2019 worden door eiseres niet betwist.
4.2
Het UWV is voor de hoogte van de inkomsten uitgegaan van de gegevens zoals de werkgever deze heeft opgegeven aan de belastingdienst. Deze gegevens zijn terug te vinden in Suwinet.
4.3
De rechtbank overweegt dat het UWV in beginsel mag uitgaan van de gegevens zoals deze in Suwinet zijn opgenomen. Als eiseres meent dat de inkomensgegevens in Suwinet niet juist zijn, ligt het op haar weg om die betwisting te onderbouwen, bijvoorbeeld aan de hand van door haar ontvangen loonstroken (zie ook ECLI:NL:CRVB:2015:2789)
Eiseres heeft loonstroken van [naam B.V.] overgelegd. Vooraf zij opgemerkt dat uitgegaan moet worden van het loon voor de loonheffing (het zogenaamde SV-loon) en niet van het nettoloon zoals eiseres heeft gedaan. Als de SV-lonen worden vergeleken met de opgaven in Suwinet lijkt het er op het eerste gezicht op dat de loonstroken van [naam B.V.] over de periode 7, 8 en 9 van 2018 verschillen laten zien met Suwinet.
De gemachtigde van het UWV heeft er ter zitting terecht op gewezen dat de brutobedragen op de loonstroken niet overeenkomen met de cumulatieven zoals deze vermeld staan op de loonstroken. De rechtbank wijst als voorbeeld op de loonstroken van periode 7 en 8.
In periode 7 staat als brutoloon vermeld € 132,-- (SV-loon € 124,93), met als cumulatief loon € 132,--. In periode 8 staat een brutobedrag vermeld van € 423,50 (SV-loon € 411,23), met als cumulatief brutoloon € 731,50.
Bij het cumulatief loon wordt het loon dat in het betreffende jaar is uitbetaald bij elkaar opgeteld. Omdat het cumulatieve loon in periode 8 (veel) hoger is dan het brutoloon zoals opgenomen in periode 7 en 8, kan het niet anders zijn dan dat er, buiten de opgave op de overgelegde loonstroken, nog andere betalingen tussen periode 7 en 8 aan eiseres zijn gedaan. Hetzelfde geldt voor de loonstrook over periode 9. Met de door eiseres overgelegde loonstroken is dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de gegevens zoals deze vermeld staan in Suwinet onjuist zijn.
Het UWV heeft daarom van de gegevens uit Suwinet mogen uitgaan.
5.1
De berekening van de terugvordering zoals deze door het UWV is gemaakt, is niet door eiseres betwist. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om die berekening voor onjuist te houden. Dit betekent dat het UWV bij de vaststelling van de hoogte van de boete heeft kunnen uitgaan van een benadelingsbedrag van € 4.223,86.
5.2
Bij de berekening van de hoogte van de boete is het UWV ervan uitgegaan dat er geen sprake is van grove opzet. De basisboete is daarom 50% van het benadelingsbedrag. De rechtbank acht dit niet onjuist.
5.3
Vervolgens heeft het UWV de basisboete verhoogt met 25% omdat eiseres al eerder een boete opgelegd heeft gekregen. Anders dan eiseres stelt, blijkt ook uit de stukken dat eerder op 5 mei 2014 aan eiseres een boete is opgelegd wegens het niet doorgeven van inkomsten/werkzaamheden. Eiseres heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt en dit bezwaar is bij besluit van 5 september 2014 ongegrond verklaard. Uit deze stukken kan niet anders geconcludeerd worden dat eiseres eerder een boete opgelegd heeft gekregen. De enkele ontkenning daarvan door eiseres is onvoldoende om te kunnen oordelen dat eerder geen boete is opgelegd. Het UWV heeft het percentage van de basisboete daarom op goede gronden verhoogd en op 75% gesteld.
6.1
Bij de vaststelling van de boete moet ook rekening worden gehouden met de draagkracht van eiseres. Eiseres heeft echter voorafgaand aan het bestreden besluit 1 onvoldoende gegevens overgelegd om haar draagkracht te berekenen. Pas nadat bestreden besluit 1 was genomen, heeft zij de benodigde gegevens aan het UWV overgelegd.
6.2
De draagkracht van eiseres is vastgesteld op € 109,83 per maand. Dit wordt ook niet door eiseres bestreden. Gelet op deze draagkracht heeft het UWV de boete verlaagd naar € 1,312,56. Hierdoor is het voor eiseres mogelijk de boete in 12 maanden terug te betalen.
7. De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde boete van € 1.312,56 evenredig is aan de aan de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van eiseres.
Niet terugbellen
8. Eiseres heeft opgemerkt dat zij niet teruggebeld is om over het bezwaar te praten. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat haar opmerking over het niet terugbellen ermee te maken heeft dat het UWV het gewijzigde boetebedrag niet heeft opgenomen in de systemen. Dit staat echter buiten deze procedure. Overigens heeft de gemachtigde van het UWV ter zitting toegezegd dat hij bij zijn collega in Groningen zal melden dat het boetebedrag (mogelijk) niet juist vermeld staat in de systemen. Dit zal dan alsnog worden aangepast.
Conclusie
9.1
Gelet op alles wat hiervoor is overwogen zal het beroep ongegrond worden verklaard.
9.2
Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiseres heeft pas na bestreden besluit 1 de gegevens verstrekt die nodig zijn om haar draagkracht te bepalen. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te bepalen dat het UWV het griffierecht aan eiseres moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier op 23 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Wettelijk kader

Artikel 45a (voor zover van belang)
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in artikel 49. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, of 49, niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het brutobedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid of 49, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen.
5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen legt een bestuurlijke boete op wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de verzekerde van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49, als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan ziekengeld is ontvangen, van ten hoogste 150 procent van het benadelingsbedrag, met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de dag van het begaan van de overtreding een eerdere bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens een eerdere overtreding, bestaande uit eenzelfde gedraging, die onherroepelijk is geworden.
6. Onder eenzelfde gedraging als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, of 49 van deze wet, 12 van de Toeslagenwet, 25 van de Werkloosheidswet, 12, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen, 80 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, of 27, eerste lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen als gevolg waarvan ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering, ziekengeld of toeslag is verleend.
8. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
9. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd, is verplicht desgevraagd aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de bestuurlijke boete van belang zijn.
Artikel 49 (voor zover van belang)
De verzekerde is verplicht aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op of de hoogte van een door hem aangevraagde of aan hem toegekende ziekengelduitkering.