In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had een uitkering op grond van de Ziektewet ontvangen van 9 juli 2018 tot 10 april 2019. Het UWV legde haar op 5 juni 2019 een boete op wegens het niet doorgeven van werkzaamheden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond in een besluit van 9 september 2019. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. In een later besluit van 26 februari 2020 heeft het UWV de boete gewijzigd naar € 1.312,56. De rechtbank heeft op 6 juli 2020 de zaak behandeld, waarbij eiseres en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank overwoog dat eiseres geen belang meer had bij een oordeel over het eerste bestreden besluit, omdat het UWV dit had herzien. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden de boete had opgelegd en dat de hoogte van de boete evenredig was aan de ernst van de overtreding en de persoonlijke omstandigheden van eiseres. Eiseres had loonstroken overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet voldoende waren om de gegevens in Suwinet te weerleggen. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat eiseres pas na het eerste bestreden besluit de benodigde gegevens had verstrekt.