ECLI:NL:RBZWB:2020:3517

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_6781
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek tegen overtredingen bestemmingsplan en omgevingsvergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend tegen overtredingen op een perceel nabij zijn woning, waar autowrakken en andere goederen waren opgeslagen. Het college had het verzoek afgewezen, wat leidde tot beroep van eiser. De rechtbank oordeelde dat het college niet volledig had heroverwogen, omdat het enkel de opslag van autowrakken had beoordeeld en andere overtredingen buiten beschouwing had gelaten. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en vernietigde dit besluit, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij heroverweging alle relevante feiten en omstandigheden in acht te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6781 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser,

gemachtigde: mr. R.J.G. Ensink,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 april 2019 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen overtredingen op het perceel aan de [naam perceel] te [plaatsnaam] afgewezen.
In het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit I) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 20 februari 2019 (bestreden besluit II) heeft het college bestreden besluit I ingetrokken en het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit onder aanvulling van de motivering opnieuw ongegrond verklaard.
Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van eiser van rechtswege mede betrekking op bestreden besluit II.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 12 juni 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [vertegenwoordiger college] namens het college.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser woont in de woning aan de [adres] te [plaatsnaam].
Op 28 augustus 2018 en 31 augustus 2018 heeft eiser het college verzocht handhavend op te treden tegen de aanwezigheid van autowrakken en het ontbreken van brandbeveiliging op het perceel [naam perceel] te [plaatsnaam]. Het perceel ligt direct achter eisers woning. Op het perceel staat een loods en het perceel met de loods zijn eigendom van de heren [heer1], [heer2] en [heer3] (hierna: [heren]). Zij exploiteren in Oosterhout een bedrijf in autoschade.
Bij een controle op 6 maart 2019 is vastgesteld dat buiten op het perceel zes auto’s stonden. Eén daarvan was bedoeld voor autocross en enkele andere auto’s waren afkomstig van het autoschadebedrijf. In de loods stonden onder andere 11 caravans, een boot, een camper, een vorkheftruck en een auto.
Bij brief van 1 april 2019 heeft het college eiser medegedeeld dat het voornemen bestaat om handhavend op te treden tegen de autowrakken en het stallen van schade-auto’s buiten de loods. Ten aanzien van stalling in de loods zal het college [heren] eerst de mogelijkheid bieden om de overtreding te legaliseren. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid zijn zienswijze op dit voornemen naar voren te brengen.
Op 16 april 2019 heeft een medewerker van het college geconstateerd dat op één auto na, de auto’s zijn verwijderd van het buitenterrein. De medewerker heeft [heren] medegedeeld dat ook de auto die nog buiten staat, in de loods moet worden gezet. Er zijn geen autowrakken meer aanwezig en voor de stalling in de loods is inmiddels een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend.
Bij het primaire besluit heeft het college het verzoek om handhaving van eiser afgewezen, omdat er volgens het college geen sprake meer is van een overtreding.
Bij besluit van 6 mei 2019 heeft het college aan [heren] een omgevingsvergunning verleend om de loods op het perceel in strijd met het bestemmingsplan te kunnen gebruiken voor het stallen van caravans en schadeauto’s.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit en tegen het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Eiser heeft de bezwaren toegelicht tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften van 11 juli 2019.
Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit onder verwijzing naar en met overneming van het advies van de commissie bezwaarschriften ongegrond verklaard.
Omvang van het geding
2. De rechtbank stelt voorop dat in deze procedure alleen de afwijzing van het verzoek om handhaving ter beoordeling voorligt. De vraag of het college heeft kunnen besluiten tot verlening van de omgevingsvergunning maakt geen onderdeel uit van de beoordeling in beroep. Eiser heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar, waarbij het college eisers bezwaar tegen de verleende omgevingsvergunning ongegrond heeft verklaard.
Bestreden besluit I: belang?
3. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
De rechtbank merkt bestreden besluit II aan als een besluit tot wijziging van het bestreden besluit I. Aan de afwijzing van eisers verzoek om handhavend op te treden is in bestreden besluit II immers een andere motivering ten grondslag gelegd dan in bestreden besluit I.
Er is niet gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. Om deze reden wordt het beroep van eiser voor zover gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaard.
Wel ziet de rechtbank aanleiding om het college op grond van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb op te dragen het door eiser betaalde griffierecht aan hem te vergoeden.
Bestreden besluit II: wettelijk kader
4. Artikel 5:4, tweede lid, van de Awb bepaalt dat een bestuurlijke sanctie slechts wordt opgelegd indien de overtreding en de sanctie bij of krachtens een aan de gedraging voorafgaand wettelijk voorschrift zijn omschreven.
Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bepaalt dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
Artikel 5:32, eerste lid, van de Awb bepaalt dat een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom kan opleggen.
Artikel 125 van de Gemeentewet luidt:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last onder bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Bestreden besluit II: beoordeling
5. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het college ten onrechte heeft nagelaten om in de heroverweging te betrekken dat op het moment van het nemen van het bestreden besluit er buiten op het perceel nog steeds, dan wel opnieuw opslag plaatsvond zodat er nog altijd sprake was van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser in beroep foto’s overgelegd van onder meer auto-onderdelen (waaronder portieren) en een wasmachine buiten op het perceel van [heren].
Daarnaast heeft het college in de heroverweging de overtredingen ten aanzien van de loods ten onrechte buiten beschouwing gelaten. De loods voldoet niet aan de brandveiligheidseisen uit de afdelingen 2.8 tot en met 2.11 van het Bouwbesluit 2012 en de bouwvoorschriften uit de beheersverordening, gelezen in combinatie met de ter plaatse geldende regels uit het bestemmingsplan over de maximale goot- en bouwhoogte en het dakvlak. Daarnaast is de loods gelegen buiten het bouwvlak en is er ter plaatse sprake van bodemverontreiniging. Eiser heeft het college in bezwaar opnieuw verzocht om ook hiertegen handhavend op te treden, maar het college heeft daar in het bestreden besluit ten onrechte niet op gereageerd.
6. Het college heeft zich in reactie hierop op het standpunt gesteld dat het verzoek om handhaving slechts zag op het verwijderen van autowrakken en de naleving van een aantal specifiek genoemde bepalingen uit de Hinderwetvergunning. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid. Het bestreden besluit ziet daarom alleen op de opslag van autowrakken buiten de loods, en niet op overige opslag buiten de loods. Het bestreden besluit ziet evenmin op de vraag of ten aanzien van de bouw en aanwezigheid van de loods sprake is van overtredingen.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld in de uitspaak van
10 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4517, kan de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet meer worden uitgebreid.
Dat laat onverlet dat een verzoeker naar het oordeel van de rechtbank in zijn handhavingsverzoek mee kan volstaan het bestuursorgaan enig aanknopingspunt te bieden voor onderzoek naar de vraag of degene jegens wie om handhaving wordt verzocht een overtreding begaat of heeft begaan. Het is vervolgens aan het bestuursorgaan om te onderzoeken of sprake was van een overtreding (verg. CBB 18 april 2018, ECLI:NL:CBB:2018:128). Handhaving is een bevoegdheid maar ook de verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan. Een handhavingsverzoek behoeft dan ook niet het bewijs te bevatten dat tot handhaving dient te worden overgegaan (Afdeling 19 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2743).
Daarnaast moet de heroverweging in de bezwaarprocedure plaatsvinden met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen. De heroverweging is dan ook nadrukkelijk niet beperkt tot de gronden die de eiser tegen het primaire besluit heeft aangevoerd. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2004, ECLI:NL:RVS:2004:AR7569.
Opslag van goederen buiten op het perceel
7.1
Vast staat dat eiser in het door hemzelf geformuleerde verzoek om handhaving heeft gewezen op de aanwezigheid van autowrakken. Eiser heeft bij zijn verzoek ook foto’s overgelegd. Het betreft niet alleen foto’s van autowrakken buiten op het perceel, maar ook foto’s van auto-onderdelen die los op het perceel liggen, en van open bakken met daarin verschillende (rest-)materialen. Uit het fotomateriaal had het college naar het oordeel van de rechtbank moeten afleiden dat het verzoek om handhaving gericht was tegen opslag van goederen buiten op het perceel in het algemeen. Daar komt bij dat opslag van goederen naar zijn aard kan zien op verschillende soorten goederen en dat het soort opgeslagen goederen per moment kan wisselen. Zoals eiser ter zitting naar voren heeft gebracht, kan van hem niet worden verwacht dat hij in het handhavingsverzoek ook goederen noemt die ten tijde van het doen van het handhavingsverzoek niet buiten op het perceel aanwezig waren, maar daar in theorie op een later moment wel aanwezig zouden kunnen zijn. Door eisers verzoek desondanks zo uit te leggen dat eiser enkel ten aanzien van de op dat moment aanwezige autowrakken om handhaving verzocht, heeft het college het verzoek te beperkt uitgelegd en is de heroverweging van de afwijzing van het verzoek om handhaving niet volledig geweest.
Daar komt bij dat, zoals eiser ter zitting heeft opgemerkt, het college ook ambtshalve heeft geconstateerd dat sprake was van een overtreding van de voorschriften uit het bestemmingsplan. In het voornemen van 1 april 2019 tot het gedeeltelijk toewijzen van het verzoek om handhaving heeft het college zich immers op het standpunt gesteld dat sprake is van een overtreding, omdat op grond van artikel 5.4.2 onder d van de planvoorschriften open opslag ter plaatse niet is toegestaan.
Daarnaast moest het college bij de heroverweging in bezwaar alle feiten en omstandigheden meenemen die zich op dat moment voordeden. In dat kader overweegt de rechtbank dat het college voorafgaand aan het nemen van bestreden besluit II op 14 februari 2020 ter plaatse nog een controle heeft uitgevoerd. Daarvan is een rapport opgemaakt. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd. Daarop is te zien dat buiten op het perceel een keet en een container staan en dat daarnaast los op het perceel onder meer auto-onderdelen liggen en eenzelfde soort open bak met materialen staat die ook was afgebeeld op de foto’s die eiser bij zijn verzoek heeft overgelegd. Door deze feiten en omstandigheden buiten beschouwing te laten, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een volledige heroverweging in de zin van artikel 7:11 van de Awb.
De loods
7.2
Eiser heeft in het handhavingsverzoek gesteld dat brandbeveiliging ontbreekt. De loods is in het verzoek op geen enkele manier genoemd en is ook niet afgebeeld op de bijgevoegde foto’s. Het college heeft het handhavingsverzoek naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet hoeven te begrijpen als mede te zijn gericht tegen de bouw en de aanwezigheid van de loods. Daarnaast is, anders dan ten aanzien van de opslag buiten op het perceel, ten aanzien van de loods voorafgaand aan het nemen van het primaire besluit ook geen sprake geweest van een ambtshalve constatering door het college van een overtreding.
Dat de heroverweging in de bezwaarprocedure moet plaatsvinden met inachtneming van de feiten en omstandigheden die zich op dat moment voordoen, betekent niet dat het college daarin ook de door eiser pas in bezwaar genoemde overtredingen ten aanzien van de loods had moeten betrekken. Die door eiser gestelde overtredingen moeten naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een nieuw verzoek om handhaving, waarop apart moet worden besloten. Het college heeft deze gestelde overtredingen dan ook terecht buiten beschouwing gelaten in de heroverweging in bezwaar.
Bestreden besluit II: beroep gegrond
8. Het beroep tegen bestreden besluit II is gegrond omdat ten aanzien van de opslag van goederen buiten op het perceel geen sprake is geweest van een volledige heroverweging.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het primair aan het college is om in het kader van de heroverweging een standpunt in te nemen over de vraag of zich ten aanzien van de opslag buiten op het perceel een overtreding voordoet. De rechtbank komt als gevolg daarvan in deze procedure niet toe aan de bespreking van eisers beroepsgrond inhoudende dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die ertoe nopen dat het college in dit geval van handhavend optreden moet afzien.
De rechtbank zal het bestreden besluit II vernietigen en het college opdragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
Griffierecht en proceskosten
9. De rechtbank zal bepalen dat het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht moet vergoeden.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.050,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 525,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit II gegrond;
  • vernietigt bestreden besluit II;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 174,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 24 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.