In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Ensink, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Eiser had een handhavingsverzoek ingediend tegen overtredingen op een perceel nabij zijn woning, waar autowrakken en andere goederen waren opgeslagen. Het college had het verzoek afgewezen, wat leidde tot beroep van eiser. De rechtbank oordeelde dat het college niet volledig had heroverwogen, omdat het enkel de opslag van autowrakken had beoordeeld en andere overtredingen buiten beschouwing had gelaten. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit II gegrond en vernietigde dit besluit, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij heroverweging alle relevante feiten en omstandigheden in acht te nemen.