ECLI:NL:RBZWB:2020:3518

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_1592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Indicatie banenafspraak door UWV en geschil over arbeidsvermogen

Op 27 juli 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Joosen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2019 van het UWV, waarin zijn aanvraag voor een Indicatie banenafspraak werd afgewezen. Eiser stelt dat hij door ziekte of gebrek niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en dat zijn beperkingen minimaal zes maanden zullen aanhouden. Tijdens de zitting op 12 augustus 2019 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl het UWV vertegenwoordigd was door mr. H.M. van Gent. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout was niet aanwezig.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV de aanvraag van eiser heeft afgewezen op basis van rapportages van verzekeringsartsen. Eiser heeft aangevoerd dat hij niet in staat is de drempelfunctie te verrichten en dat zijn beperkingen onvoldoende zijn meegenomen in de besluitvorming. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de verzekeringsartsen voldoende onderbouwing bieden voor de conclusie dat eiser in staat is het minimumloon te verdienen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het UWV op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor de Indicatie banenafspraak. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/1592 WBQA

uitspraak van 27 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. R. Joosen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout (het college), te Oosterhout.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake de afwijzing van een aanvraag om een Indicatie banenafspraak.
Eiser heeft toestemming verleend voor kennisname door het college van de medische stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 12 augustus 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent. Het college is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen teneinde nadere informatie in te winnen bij (de gemachtigde van) eiser. Deze nadere informatie is op 9 oktober 2019 ontvangen. Het UWV heeft bij brief van 10 december 2019 op deze informatie gereageerd.
Met toestemming van partijen is een verdere behandeling ter zitting achterwege gebleven. Op 28 april 2020 heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. Bij brief van 23 juni 2020 is de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontvangt een uitkering op grond van de Participatiewet (PW). Op 12 juli 2017 heeft het college voor eiser een zogenoemde ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ ingediend bij het UWV in verband met belemmeringen die hij ervaart ten aanzien van lichamelijke klachten. Het college wil dat eiser in aanmerking komt voor een zogenoemde ‘Indicatie banenafspraak’. Ter onderbouwing van de aanvraag zijn rapportages overgelegd van de door het college benaderde verzekeringsarts [verzekeringsarts] Deskundige Dienst.
Bij besluit van 23 oktober 2018 (primair besluit) heeft het UWV de aanvraag van het college om een Indicatie banenafspraak voor eiser afgewezen, omdat eiser in staat is het minimumloon te verdienen.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.

2. Omvang geschil

In geschil is of het UWV op goede gronden de aanvraag van het college om aan eiser een Indicatie banenafspraak toe te kennen, heeft afgewezen.

3. Wettelijk kader

Artikel 38b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) bepaalt dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de PW en die met ondersteuning bij de arbeidsinschakeling van het college van burgemeester en wethouders op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de PW naar een dienstbetrekking is of wordt toegeleid, en van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de PW.
Ingevolge artikel 38d, negende lid, aanhef en onder c van de Wfsv worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld, in ieder geval met betrekking tot de vaststelling, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdelen a en e, ten behoeve van de opname van personen in de registratie, bedoeld in het eerste lid.
De nadere regels zijn vastgesteld in het Besluit van 20 december 2001 tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur ter uitvoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, en in verband daarmee van enige andere socialezekerheidswetten (Besluit SUWI).
In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders of op verzoek van een persoon als bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a of e, van de Wfsv een beoordeling verricht of die persoon in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de PW te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
Om in aanmerking te komen voor een indicatie banenafspraak dient eiser te voldoen aan de volgende criteria:
- hij heeft door ziekte of gebrek dusdanige beperkingen dat hij niet in staat is om het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen;
- de beperkingen duren vanaf het moment van beoordeling nog minimaal 6 maanden voort;
- er is geen vorm van ondersteuning (begeleiding of een voorziening) mogelijk waardoor hij alsnog het wettelijk minimumloon kan verdienen.
4. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser beperkingen heeft en dat deze nog minimaal zes maanden zullen voortduren. In geschil is de vraag of eiser in staat is een drempelfunctie te verrichten waarmee hij het wettelijk minimumloon kan verdienen.
5. Medische beoordeling
Het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1.
De primaire verzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, eiser op het spreekuur gesproken en onderzocht. Van eisers huisarts is medische informatie ontvangen, waaronder informatie van de behandelend orthopeed en neuroloog. Hierin wordt geconcludeerd dat eiser tendomyogene nek- en schouderklachten heeft zonder afwijkingen bij onderzoek. De verzekeringsarts geeft aan dat sprake is van een persisterend klachtenpatroon van het bewegingsapparaat. Bij eigen onderzoek zijn echter geen bewegingsbeperkingen geconstateerd. Er blijft een discrepantie tussen door eiser ervaren belemmeringen en de te objectiveren afwijkingen. Eisers beperkingen ten aanzien van arbeid zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 mei 2018.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare gegevens bestudeerd en eiser gezien tijdens de hoorzitting. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat in bezwaar geen evident nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen die aanleiding geven tot wijziging van het medisch verzekeringsgeneeskundig oordeel per datum in geding. Eiser is actief op micro, meso en macroniveau en afwezigheid uit het arbeidsproces heeft niet geleid tot vermindering van de klachten. Niet gebleken is dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld van de gezondheidstoestand van eiser had en van de daaruit voortvloeiende beperkingen. Uit eigen observaties heeft de verzekeringsarts b&b opgemaakt dat de lichamelijke kant mogelijk een wat minder grote rol speelt dan de klachtbeleving en de psychische spankracht in combinatie met de persoonlijkheidsstructuur. Beperkingen op persoonlijk en sociaal vlak zijn al aangenomen. Eisers beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts b&b juist weergegeven in de FML van 24 mei 2018.
5.3.
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij niet in staat is de drempelfunctie te verrichten en dus ook niet het minimumloon kan verdienen. De rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV staan haaks op de conclusies in het rapport van verzekeringsarts [verzekeringsarts] van 15 juni 2017. In de FML van 24 mei 2018 zijn ten onrechte geen beperkingen aangenomen voor hoofdbewegingen maken, knielen of hurken, staan tijdens werk, geknield of gehurkt actief zijn en gebogen of getordeerd actief zijn, terwijl die wel door [verzekeringsarts] zijn vastgesteld. Ook is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Eiser verwijst naar de rapportage van orthopedisch chirurg [orthopedisch chirurg] van 17 januari 2018 waaruit blijkt dat sprake is van progressieve klachten. De toegenomen beperkingen zijn volgens eiser onvoldoende in de besluitvorming meegenomen, waardoor het besluit niet op zorgvuldige en herleidbare wijze tot stand is gekomen.
5.4.
Naar aanleiding van het beroepschrift heeft de verzekeringsarts b&b nader gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven in bezwaar al kennis genomen te hebben van het rapport van [verzekeringsarts] en de ingebrachte medische informatie. Het beroepschrift geeft geen aanleiding de vastgestelde beperkingen bij te stellen. Eiser voldoet niet aan een van de criteria in de richtlijn ‘duurbelastbaarheid in arbeid’ voor het aannemen van een urenbeperking. Daarnaast is voor een urenbeperking pas aanleiding als met het stellen van beperkingen op andere onderdelen in de FML niet op voldoende wijze aan de erkende problemen van eiser tegemoet kan worden gekomen (zie de uitspraak van de Centrale Raad van 9 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BG9617). De verzekeringsarts b&b blijft bij zijn eerder ingenomen standpunt.
5.5.
Verzekeringsarts [verzekeringsarts] (inmiddels werkzaam bij Stichting SAP) heeft op verzoek van eiser nader gerapporteerd. Zij heeft medische informatie van eiser ontvangen en hem telefonisch gesproken. Ze geeft aan dat bij eiser sprake is van uitgebreide medische problematiek die op verschillende manieren leidt tot pijn, slapeloosheid, vermoeidheid en verminderde fysieke belastbaarheid. De nekproblemen door artrose, pijn uitstralend van de nek naar de rug en al vele jaren rug- en buikklachten (van verschillende oorsprong) leiden ertoe dat hoofdbewegingen maken, knielen en hurken, staan tijdens het werk, geknield of gehurkt actief zijn en gebogen of getordeerd actief zijn, de pijn ongunstig beïnvloeden. Naast de bestaande vermoeidheidsproblematiek vormen deze klachten aanleiding genoemde beperkingen aan te nemen met betrekking tot functioneren in arbeid. Daarnaast geeft zij aan dat een urenbeperking aangewezen is op energetische en preventieve grond. Door pijnklachten, die energie kosten en leiden tot vermoeidheid, is eiser genoodzaakt tot rustig aan doen en inlassen van rustpauzes. Om hernieuwde uitval te voorkomen is het verstandig dat eiser binnen zijn grenzen blijft en geen overbelasting forceert.
5.6.
De verzekeringsarts b&b van het UWV heeft nader gerapporteerd. Hij verwijst naar eerdere rapportages en blijft bij zijn eerder ingenomen standpunt dat er een forse discrepantie is tussen eiseres klachten en de objectiveerbare afwijkingen. Hij ziet geen aanleiding de vastgestelde beperkingen bij te stellen. Wat betreft de gestelde urenbeperking is bij eiser geen sprake van verminderde beschikbaarheid of een aandoening die gepaard gaat met energieverlies. Rekening houdend met de vastgestelde beperkingen is ook uit preventief oogpunt geen reden een urenbeperking aan te nemen.
5.7.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten en beperkingen. Niet is gebleken dat de artsen daar onvoldoende rekening mee hebben gehouden.
De rechtbank begrijpt dat eiser klachten en beperkingen ervaart. Volgens vaste rechtspraak is echter de subjectieve beleving en ervaring van klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin zijn vast te stellen. Alleen de beperkingen die uit medische stukken blijken zijn van belang. Eiser verwijst naar de rapportage van verzekeringsarts [verzekeringsarts] en in bezwaar ingebrachte informatie van behandelaars. De huisarts en de orthopedisch chirurg geven daarin aan dat sprake is van tendomyogene nekklachten zonder neurologische afwijkingen. Deze informatie was al bekend bij de verzekeringsartsen en is meegenomen in hun beoordeling. Uit deze informatie kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat sprake is van de in beroep geclaimde beperkingen. Ook de in beroep ingebrachte aanvullende rapportage van [verzekeringsarts] kan eiser niet baten. [verzekeringsarts] beschrijft daarin de klachten van eiser (zijn nierproblematiek uit 2003, de sinds 2004 aanwezige chronische nek- en rugklachten en de behandeling met pijnbestrijding in 2017). Onder verwijzing naar de al bekend zijnde medische stukken en brieven van de anesthesist (pijnbestrijding) geeft zij aan dat de handelingen en/of bewegingen waarop beperkingen worden geclaimd de pijn ongunstig beïnvloeden. Eiser (en [verzekeringsarts]) hebben echter geen (nieuwe) medische stukken overgelegd waaruit een objectief medische onderbouwing voor deze beperkingen blijkt. De stelling dat bij eiser deze beperkingen moeten worden vastgesteld, zonder objectief medische onderbouwing, is onvoldoende. Daarnaast heeft de verzekeringsarts uitgebreid gerapporteerd dat bij eigen onderzoek geen sprake was van bewegingsbeperkingen. De subjectieve beleving van pijn, hoe vervelend ook, zonder nadere medische oorzaak kan niet leiden tot het aannemen van meer beperkingen.
Eiser heeft een urenbeperking geclaimd uit energetisch en preventief oogpunt. In de Standaard “duurbelastbaarheid in arbeid” is bij de indicatie ‘stoornis in de energiehuishouding’ opgenomen dat de noodzaak voor extra recuperatieperiodes logisch moet volgen uit consistente en samenhangende onderzoeksbevindingen en de aard en ernst van het onderliggende medische beeld. Bij de indicatie ‘preventief’ is opgenomen dat sprake moet zijn van een aandoening waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij toenemende duurbelasting en dat opgedane ervaringen uit het verleden hierbij altijd worden betrokken. Onduidelijk is op basis van welke medische informatie [verzekeringsarts] tot een urenbeperking is gekomen. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van een onderliggend medisch beeld een stoornis in de energiehuishouding heeft veroorzaakt dan wel van een medische aandoening die het optreden of verergeren van ziekteverschijnselen bij duurbelasting kan en heeft veroorzaakt. Het UWV heeft op goede gronden geoordeeld dat van een urenbeperking geen sprake is.
6. Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV.
6.1.
De arbeidsdeskundige b&b heeft na eigen dossieronderzoek geconcludeerd dat de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde drempelfunctie medewerker bloemzaadproductie (Sbc-code 111010, 0126.0000.001) ongewijzigd gehandhaafd wordt. Deze functie is geschikt omdat eisers beperkingen niet worden overschreden, ook niet ten aanzien van signalering ‘moet zich kunnen beschermen tegen fel langdurig zonlicht’. Uit nadere informatie van de arbeidsdeskundig analist is gebleken dat geen sprake is van fel zonlicht, omdat de glazen kas is voorzien van een soort melkglas dat wel licht doorlaat maar geen direct fel zonlicht. De arbeidsdeskundige b&b concludeert dat eiser de drempelfunctie kan verrichten en in staat is om daarmee het wettelijk minimumloon te verdienen.
6.2.
Eiser voert aan dat bij juiste vaststelling van zijn beperkingen, de drempelfunctie niet aansluit bij zijn belastbaarheid.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundigen inzichtelijk en op afdoende wijze hebben onderbouwd dat eiser, rekening houdend met de vastgestelde beperkingen, in staat is een taak te verrichten.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de geselecteerde functie in medisch opzicht niet passend is. De rechtbank verwijst naar de rapportages van de arbeidsdeskundigen. Daarin is voldoende uitgebreid gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser in staat geacht wordt de werkzaamheden te verrichten die verbonden zijn aan deze drempelfunctie. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functie te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.7 heeft geconcludeerd, gaat de rechtbank daarin niet mee.
Met de drempelfunctie kan eiser het minimumloon verdienen.
7. De rechtbank concludeert dat het UWV zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser in staat is om het minimumloon te verdienen. Eiser is daarom terecht niet in aanmerking gebracht voor de Indicatie banenafspraak. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 27 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te tekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.