In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had een uitkering op grond van de Participatiewet, maar deze werd door Orionis ingetrokken over de periode van 9 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019. Dit besluit was gebaseerd op een anonieme melding dat eiseres een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar (ex-)partner. Orionis vorderde ook de ten onrechte verstrekte bijstand van € 2.873,66 netto terug. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van Orionis, waarin haar bezwaar ongegrond was verklaard.
Tijdens de zitting op 19 juni 2020 werd het beroep besproken. Eiseres stelde dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde en dat zij niet kon worden verweten dat zij niet had meegewerkt aan een aangekondigd huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het bijstandsrecht en de terugvordering niet in stand konden blijven. De rechtbank concludeerde dat Orionis niet voldoende bewijs had geleverd voor de schending van de medewerkingsplicht door eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht had op de terugbetaling van het griffierecht.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering bij intrekking van bijstandsrechten en terugvorderingen. De rechtbank stelde vast dat de medewerkingsplicht niet zonder meer kan leiden tot intrekking van bijstand zonder dat er voldoende bewijs is van de schending daarvan. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.