ECLI:NL:RBZWB:2020:3572

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5463
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsrecht en terugvordering van onterecht verstrekte bijstand op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren. Eiseres had een uitkering op grond van de Participatiewet, maar deze werd door Orionis ingetrokken over de periode van 9 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019. Dit besluit was gebaseerd op een anonieme melding dat eiseres een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar (ex-)partner. Orionis vorderde ook de ten onrechte verstrekte bijstand van € 2.873,66 netto terug. Eiseres ging in beroep tegen het besluit van Orionis, waarin haar bezwaar ongegrond was verklaard.

Tijdens de zitting op 19 juni 2020 werd het beroep besproken. Eiseres stelde dat zij geen gezamenlijke huishouding voerde en dat zij niet kon worden verweten dat zij niet had meegewerkt aan een aangekondigd huisbezoek. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van het bijstandsrecht en de terugvordering niet in stand konden blijven. De rechtbank concludeerde dat Orionis niet voldoende bewijs had geleverd voor de schending van de medewerkingsplicht door eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiseres recht had op de terugbetaling van het griffierecht.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met de bewijsvoering bij intrekking van bijstandsrechten en terugvorderingen. De rechtbank stelde vast dat de medewerkingsplicht niet zonder meer kan leiden tot intrekking van bijstand zonder dat er voldoende bewijs is van de schending daarvan. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5463 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] te [plaatsnaam], eiseres,

en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 11 september 2019 (primair besluit) heeft Orionis het recht op bijstand van eiseres over de periode van 9 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 ingetrokken en de over deze periode ten onrechte verstrekte bijstand tot een bedrag van € 2.873,66 netto teruggevorderd.
In het besluit van 3 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft Orionis het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Orionis heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Middelburg van 19 juni 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, bijgestaan door haar moeder, en namens Orionis
[vertegenwoordiger Orionis1] en [vertegenwoordiger Orionis2].

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontving sinds 9 mei 2019 een uitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande ouder. Na een anonieme melding, inhoudende dat eiseres een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar (ex-)partner, de heer [(ex-) partner]) is Orionis een onderzoek gestart naar het recht op bijstand van eiseres.
In het kader van het onderzoek is eiseres bij brief van 28 augustus 2019 uitgenodigd voor een gesprek op 4 september 2019 en werd haar gevraagd rekeningafschriften van al haar bank- en spaarrekeningen in te leveren.
Op 4 september 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en twee medewerkers handhaving van Orionis. Tijdens het gesprek zijn de gevraagde bankafschriften met eiseres doorgenomen en heeft eiseres een verklaring afgelegd. Een aansluitend aan dit gesprek aangekondigd huisbezoek heeft niet plaatsgevonden, omdat eiseres hieraan niet heeft meegewerkt.
In het primaire besluit heeft Orionis het recht op bijstand van eiseres over de periode van 9 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 ingetrokken wegens schending van de medewerkingsplicht en de over deze periode ten onrechte verstrekte bijstand teruggevorderd tot een bedrag van € 2.873,66 netto.
2.
Geschil
In geschil is de vraag of Orionis terecht het recht op bijstand van eiseres over de periode van 9 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 heeft ingetrokken en terecht de over deze periode verstrekte bijstand tot een bedrag van € 2.873,66 netto heeft teruggevorderd.
3.
Beroepsgronden
Eiseres stelt in beroep dat zij geen gezamenlijke huishouding voert met haar (ex-)partner. Eiseres stelt dat haar niet kan worden verweten dat zij niet heeft meegewerkt aan het huisbezoek. Na het gesprek bij Orionis raakte zij compleet in paniek en is zij, in plaats van naar huis, naar haar moeder gegaan. Eiseres stelt dat zij de terugvordering niet kan betalen, waarmee zij een beroep doet op dringende redenen in de zin van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet.
4.
Wettelijk kader
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage.
5.
Beoordeling
Intrekking
5.1.
De rechtbank stelt vast dat Orionis aan het bestreden besluit (enkel) ten grondslag heeft gelegd dat eiseres de medewerkingsplicht heeft geschonden.
In het bestreden besluit, nader toegelicht in de ingelaste ambtelijke notitie, stelt Orionis dat uit onderzoek sterke vermoedens naar voren zijn gekomen dat eiseres ook na 9 mei 2019 een gezamenlijke huishouding voert met [(ex-) partner] en dat op 4 september, aansluitend aan een gesprek met eiseres, een huisbezoek is aangekondigd om dit verder te onderzoeken. Omdat eiseres heeft geweigerd om aan dit onderzoek mee te werken, kan haar recht op bijstand volgens Orionis niet worden vastgesteld en is de bijstand over de periode van 9 mei 2019 tot en met 31 augustus 2019 ingetrokken.
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank kan in het midden blijven of voor het huisbezoek een redelijke grond bestond, of eiseres hieraan verwijtbaar niet heeft meegewerkt en of geconcludeerd kan worden tot schending van de medewerkingsverplichting. Een schending van de medewerkingsplicht heeft immers tot gevolg dat het recht op bijstand vanaf de datum van weigering tot meewerken kan worden beëindigd (zie de uitspraak van de CRvB van 22 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:340). Dit betekent dat, indien sprake is van schending van de medewerkingsverplichting, Orionis het recht op bijstand van eiseres niet met terugwerkende kracht over de periode van 9 mei 2019 tot 31 augustus 2019 mocht intrekken.
Terugvordering
5.3
Wat onder 5.2 is overwogen leidt tot de conclusie dat ook de terugvordering over de periode van 9 mei 2019 tot 31 augustus 2019 niet in stand kan blijven.
6.
Conclusie
Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier op 31 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet luidt:
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17 van de Participatiewet, voor zover van belang, luidt:
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
2. De belanghebbende verleent het college desgevraagd de medewerking die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.
Artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet luidt:
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Artikel 54, derde lid, van de Participatiewet luidt:
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58 van de Participatiewet, voor zover van belang, luidt:
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.