ECLI:NL:RBZWB:2020:3756

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
12 augustus 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5627
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ZW-uitkering en geschiktheid voor eigen werk na ziekte

In deze zaak heeft eiseres, werkzaam als helpende thuiszorg, beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 24 september 2019, waarin haar ZW-uitkering werd beëindigd omdat zij weer geschikt werd geacht voor haar eigen werk. Eiseres had zich op 7 januari 2019 ziekgemeld met klachten aan haar linkervoet en had vanaf die datum voorschotten op haar ZW-uitkering ontvangen. Het UWV had op 24 april 2019 een hersteldverklaring afgegeven, waartegen eiseres bezwaar had gemaakt. De rechtbank heeft op 6 juli 2020 de zitting gehouden, waarbij eiseres werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en het UWV door een vertegenwoordiger.

De rechtbank oordeelde dat de hersteldverklaring van 24 april 2019 geen besluit was in de zin van de Awb, omdat deze niet gericht was op rechtsgevolg. Het UWV had in het besluit van 24 september 2019 wel vermeld dat de ZW-uitkering van eiseres werd beëindigd, wat de rechtbank als een primair besluit beschouwde. De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of het UWV de ZW-uitkering op goede gronden heeft beëindigd. Eiseres betwistte dat zij geschikt was voor haar eigen werk, onderbouwd door haar medische klachten en zwangerschap.

De rechtbank concludeerde dat het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen zorgvuldig was uitgevoerd en dat de artsen voldoende gemotiveerd hadden waarom eiseres geschikt werd geacht voor haar eigen werk. De rechtbank wees het verzoek van eiseres om een deskundige in te schakelen af, omdat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de artsen aspecten van haar gezondheidssituatie hadden gemist. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de beëindiging van de ZW-uitkering door het UWV werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5627 ZW

uitspraak van 23 juli 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. F. Ergec,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 september 2019 (bestreden besluit) van het UWV over haar aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 juli 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Jurgers, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger].

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiseres is werkzaam geweest als helpende thuiszorg. Op 7 januari 2019, tijdens een periode van werkloosheid, heeft eiseres zich ziekgemeld met klachten aan de linkervoet.
Het UWV heeft aan eiseres met ingang van 7 januari 2019 voorschotten op een ZW-uitkering toegekend.
Met de brief van 24 april 2019 heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij vanaf 26 april 2019 weer geschikt is voor het eigen werk (hersteldverklaring).
Eiseres heeft tegen de hersteldverklaring bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar ongegrond verklaard.
2.
Beroepsgronden
Eiseres betwist weer geschikt te zijn voor het eigen werk. Eiseres heeft rugklachten en klachten aan voet en lies. In combinatie met de zwangerschapsproblematiek is zij niet in staat het eigen werk te doen. Dat werk is zwaar en intensief, waarbij gedragen en getild moet worden en die zware huishoudelijke taken omvat. De enkele algemene stelling van de bezwaarverzekeringsarts dat in soortgelijke gevallen afwezigheid uit het arbeidsproces sterk anti-revaliderend en klachtenonderhoudend kan zijn, is onvoldoende onderbouwing dat eiseres op de datum in geding (26 april 2019) in staat was haar eigen werk te verrichten. Eiseres verzoekt de rechtbank een deskundige te raadplegen.
3.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 7:1a van de Awb bepaalt:
1. In het bezwaarschrift kan de indiener het bestuursorgaan verzoeken in te stemmen met rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter, zulks in afwijking van artikel 7:1.
(…)
3. Het bestuursorgaan kan instemmen met het verzoek indien de zaak daarvoor geschikt is.
(…)
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft, wordt onder ‘zijn arbeid’ verstaan: de werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid (artikel 19, vijfde lid, van de ZW).
4.
Oordeel van de rechtbank
4.1
Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres dient te worden beoordeeld of zij in dat beroep kan worden ontvangen.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de hersteldverklaring van 24 april 2019. In die brief heeft het UWV eiseres weer geschikt geacht voor het eigen werk. In die brief is niet vermeld dat eiseres door de hersteldverklaring geen recht meer heeft op een ZW-uitkering en dat die uitkering met ingang van 26 april 2019 wordt beëindigd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de hersteldverklaring niet gericht is op rechtsgevolg en geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De rechtbank verwijst in dit verband naar uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 9 augustus 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY6091) en 8 oktober 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BF8063). Nu de hersteldverklaring geen besluit is, had het UWV eiseres niet in haar bezwaar daartegen kunnen ontvangen.
In het besluit van 24 september 2019 heeft het UWV wel vermeld dat de ZW-uitkering van eiseres wordt beëindigd, omdat zij weer arbeidsgeschikt is. De rechtbank beschouwt dit besluit daarom wel als te zijn gericht op rechtsgevolg en als een (primair) besluit.
Ter zitting hebben partijen ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank zal daarom het beroep van eiseres tegen het besluit van 24 september 2019 als zodanig behandelen. Eiseres wordt daardoor niet in haar belangen geschaad, wat haar gemachtigde ter zitting heeft bevestigd.
4.2
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank de vraag voor of het UWV de ZW-uitkering van eiseres op goede gronden heeft beëindigd per 26 april 2019.
Het UWV heeft die uitkering beëindigd, omdat eiseres weer geschikt wordt geacht voor het eigen werk: het werk als helpende thuiszorg.
Het UWV heeft dat standpunt gebaseerd op de rapportages van een arts, getoetst en akkoord bevonden door een verzekeringsarts, en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b).
4.2.1
De arts heeft eiseres gezien op het spreekuur en haar lichamelijk onderzocht. Eiseres heeft bij de arts aangegeven dat zij pijn heeft aan haar linkervoet na inspanning, al langer bestaande lage rugklachten met uitstraling en een gezwel boven de bil. Eiseres claimt niet lang achtereen te kunnen lopen en staan en niet te kunnen tillen, bukken en buigen. De arts concludeert dat de claimklachten en beperkingen van eiseres niet geobjectiveerd kunnen worden. Dat eiseres 6 weken zwanger is, doet daar niet aan af. Dat maakt niet dat eiseres arbeidsongeschikt is te achten voor de laatst verrichte werkzaamheden. De belasting in de functie helpende thuiszorg overschrijdt de belastbaarheid van eiseres niet, gelet op de geclaimde klachten en de eventueel daaruit te duiden beperkingen.
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting. De verzekeringsarts b&b heeft geen lichamelijk onderzoek verricht, omdat de datum in geding (26 april 2019) al maanden terug is en de zwangerschap inmiddels vergevorderd. De verzekeringsarts b&b heeft zich gebaseerd op de gegevens in het dossier en medische informatie van de huisarts. De verzekeringsarts b&b rapporteert geen redenen te zien om af te wijken van de conclusies van de primaire arts. De verzekeringsarts b&b acht het onderzoek door de primaire arts voldoende zorgvuldig en zijn conclusies voldoende gefundeerd. Bij eiseres is al jaren sprake van aspecifieke rugklachten, waarvoor niet één geïsoleerde oorzaak is aan te wijzen. Juist het hervatten in de arbeidsrol is van belang. Afwezigheid uit het arbeidsproces werkt anti-revaliderend en klachtenonderhoudend. Daarvan lijkt ook bij eiseres sprake. Zij heeft immers jarenlang met de bestaande klachten kunnen werken als huishoudelijke hulp en nu zij dat niet meer doet zijn de klachten in haar optiek verergerd. Dat was al zo in de periode tussen het niet verlengen van het contract en de huidige zwangerschap. De verzekeringsarts b&b stelt dat eiseres wellicht op dat moment arbeidsongeschikt is door de rugklachten als gevolg van een toename van de rugbelasting door de gevorderde zwangerschap, maar op datum in geding was daarvan nog geen sprake.
4.2.2
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest. Uit de rapportages van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de klachten van eiseres aan voet, rug en lies in combinatie met haar zwangerschap. De (verzekerings)artsen hebben naar die klachten onderzoek gedaan. Zij hebben eiseres gezien en de primaire arts heeft eiseres ook lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft een lichamelijk onderzoek achterwege gelaten, maar de rechtbank acht de daarvoor door de verzekeringsarts b&b gegeven reden steekhoudend. Bovendien heeft de verzekeringsarts b&b dossieronderzoek verricht, kennis genomen van de bevindingen van het lichamelijk onderzoek door de primaire arts en in zijn onderzoek medische informatie van de huisarts betrokken. Daarmee acht de rechtbank het medisch onderzoek zorgvuldig verricht.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de (verzekerings)artsen voldoende hebben gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat eiseres geschikt is om haar eigen werk te verrichten; waarom de belasting in de functie helpende thuiszorg de belastbaarheid van eiseres (haar klachten en daaruit te duiden beperkingen) niet overschrijdt. Niet is gebleken dat de (verzekerings)artsen bij die beoordeling en conclusie geen goed beeld hadden van de belasting in het eigen werk. Ter zitting heeft het UWV door eiseres ingevulde vragenlijsten overgelegd, waarin door haar de belasting in het eigen werk is weergegeven. Het UWV heeft aangegeven dat de (verzekerings)artsen deze informatie hebben betrokken bij hun beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding hieraan te twijfelen.
Dat de verzekeringsarts b&b zijn conclusie, dat eiseres in staat is haar eigen werk te verrichten, (ten onrechte) heeft gebaseerd op de enkele algemene stelling dat in soortgelijke gevallen afwezigheid uit het arbeidsproces sterk anti-revaliderend en klachtenonderhoudend kan zijn, zoals eiseres heeft gesteld, acht de rechtbank niet juist. De verzekeringsarts b&b komt – zoals eerder overwogen – tot die conclusie op basis van de belastbaarheid van eiseres, blijkend uit het dossier, de bevindingen bij lichamelijk onderzoek door de primaire arts en de medische informatie van de huisarts in relatie tot belasting in de eigen functie.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht een deskundige in te schakelen. De rechtbank ziet daarvoor echter geen aanleiding. Zoals hiervoor overwogen is het medisch onderzoek door de (verzekerings)artsen voldoende zorgvuldig geweest en is er geen aanleiding om aan te nemen dat zij aspecten van de gezondheidssituatie van eiseres hebben gemist. Daarnaast is er geen reden om aan te nemen dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij de onderbouwing van haar standpunt dat het UWV haar beperkingen heeft onderschat. De rechtbank stelt vast dat het dossier informatie bevat van de huisarts van eiseres, waarin onderzoeksbevindingen zijn opgenomen en relevante informatie bevat over haar lichamelijke klachten omstreeks datum in geding. Niet kan worden gesteld dat deze stukken naar haar aard niet geschikt zijn om twijfel te zaaien over de beoordeling door het UWV. Dat eiseres belemmeringen heeft ondervonden bij het overleggen van medische informatie die een ander licht op de zaak kan werpen en zij in die zin in bewijsnood verkeert, is niet gebleken. Ter zitting is namens eiseres gesteld dat zij de financiële middelen ontbeert om zelf een deskundige in te schakelen. Behalve dat deze stelling eerst ter zitting is gedaan, is die stelling ook niet onderbouwd. De rechtbank ziet daarin dan ook geen aanleiding om er van uit te gaan dat eiseres in bewijsnood verkeert ten aanzien van het overleggen van medische stukken. Bovendien heeft zij wel medische informatie van haar huisarts kunnen overleggen. De rechtbank wijst het verzoek van eiseres om inschakeling van een deskundige dan ook af.
5.
Conclusie
De rechtbank komt tot de slotsom dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiseres heeft beëindigd per 26 april 2019. Het (rechtstreekse) beroep tegen het besluit van 24 september 2019 zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 23 juli 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.