ECLI:NL:RBZWB:2020:4160

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5135
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over toekenning WIA-uitkering

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 september 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft op 4 maart 2020 de zaak behandeld en op 1 april 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin het UWV werd opgedragen om een motiveringsgebrek te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een aanvullende rapportage van een verzekeringsarts, die concludeerde dat de dubbelbeelden van eiser geen verdere beperkingen in de arbeid met zich meebrachten. Eiser heeft hierop schriftelijk commentaar gegeven, maar de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.

De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en beroepsgronden uit de tussenuitspraak herhaald en geconcludeerd dat het UWV het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank oordeelt dat de rapportage van de verzekeringsarts voldoende onderbouwing biedt voor de conclusie dat de beperkingen van eiser in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat zijn vastgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn vanwege zijn dubbelzien, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen, verwijzend naar de rapportage van de arbeidsdeskundige.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.312,50. De uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic op 1 september 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5135 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: mr. W.H. Beishuizen,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV van 13 september 2019 (bestreden besluit) over de toekenning van zijn uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 4 maart 2020.
Bij tussenuitspraak van 1 april 2020 heeft de rechtbank het UWV in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft schriftelijk commentaar gegeven op de reactie van het UWV.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het UWV in het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd wat de gevolgen zijn van het dubbelzien voor de belastbaarheid in arbeid. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat – gelet op de CBBS-basisinformatie – de stelling dat eiser geen problemen ondervindt in het dagelijks functioneren, geen afdoende onderbouwing biedt voor het al dan niet aannemen van een visuele beperking in de FML.
3. Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 11 mei 2020 ingediend. De verzekeringsarts b&b rapporteert dat het onbelemmerd kunnen uitvoeren van huishoudelijke taken en halen van boodschappen nuttige informatie verschaft over de aard en ernst van eventuele arbeidsbeperkingen. Als eiser (afhankelijk van de geleverde inspanning) dubbelbeelden heeft, ziet hij die, gelet op de door de oogarts-experteur vastgestelde gezichtsscherpte veraf scherp en nabij minder scherp, maar nog altijd voldoende scherp. Het enkele feit dat eiser twee beelden naast elkaar ziet, en bovendien voldoende scherp, hoeft na een periode van gewenning niet tot (arbeids)beperkingen te leiden.
Daarnaast rapporteert de verzekeringsarts b&b dat de oogarts-experteur de belemmeringen toeschrijft aan een combinatie van vier factoren, waaronder het dubbelzien, maar dat de gevolgen van uitsluitend het dubbelzien niet worden beschreven. Verder beschrijft de oogarts-experteur dat de enige manier om van het dubbelzien af te komen het uitschakelen van het beeld van het linkeroog is. Eiser doet dit in de praktijk al door het linkeroog dicht te knijpen. Ook zou eiser eenvoudig het dubbelzien kunnen voorkomen door het linker brillenglas af te plakken. De verzekeringsarts b&b komt daarom als rechtstreeks gevolg van het dubbelzien niet tot meer beperkingen dan al in de FML zijn aangenomen.
4. Eiser heeft als commentaar op de reactie van het UWV een medisch advies van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] overgelegd. Eiser verwijst naar de bevindingen van [naam verzekeringsarts] , die concludeert dat eiser wel degelijk belemmeringen ervaart in het dagelijks leven. Verder wijst [naam verzekeringsarts] erop dat een belemmering blijft bestaan als iemand hiermee weet om gaan. Ook vindt hij het tegenstrijdig dat de verzekeringsarts b&b stelt dat het dubbelzien geen belemmering oplevert na een periode van gewenning, maar dat hij tegelijkertijd een oplossing voorstelt voor het beperken van de belemmering door middel van het afplakken van het linker brillenglas.
5.1
De rechtbank is van oordeel dat het UWV het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek met de aanvullende rapportage van 11 mei 2020 zoals hiervoor beschreven heeft hersteld. Met deze rapportage is duidelijk en navolgbaar gemotiveerd dat de dubbelbeelden niet leiden tot een verdere belastbaarheid in arbeid, anders dan al is opgenomen in de FML. Verder wordt gemotiveerd dat dubbelbeelden optreden bij vermoeidheid en dat dit afhankelijk is van de geleverde inspanning. Van belang is dat in de FML is opgenomen dat eiser is aangewezen op werk waarin geen hoog handelingstempo is vereist. Daarbij is in de rapportage inzichtelijk gemotiveerd dat eiser, ook na het intreden van de dubbelbeelden, voldoende scherp ziet en dat de belemmering kan worden opgeheven, althans worden beperkt, door het afplakken van het linker brillenglas. De rechtbank overweegt dat in de CBBS-basisinformatie bij beoordelingspunt 2.1 (zien) is opgenomen dat als een tekortkoming aan het gezichtsvermogen opgeheven kan worden met gebruikelijke hulpmiddelen, er geen sprake is van een beperking. Gelet op het voorgaande is in de FML voldoende rekening gehouden met de situatie van eiser, nu daarin is opgenomen dat eiser niet kan werken in een omgeving met oneffen ondergrond, niet beroepsmatig kan autorijden, geen ‘priegelwerk’ kan doen, en geen diepte kan zien.
5.2
Dit leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat er te weinig beperkingen zijn opgenomen in de FML van 12 augustus 2018. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML. De rechtbank zal nu ingaan op het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit, waaraan in de tussenuitspraak nog niet was toegekomen.
De arbeidskundige beoordeling
6.1
Het arbeidskundig onderzoek is verricht door een arbeidsdeskundige en een arbeidsdeskundige b&b. Eiser is door de arbeidsdeskundige geschikt geacht voor de functies van Medewerker bibliotheek (SBC-code 553010), Werkplanner garage, receptionist garage (SBC-code 521011) en Medewerker bibliotheek (SBC-code 315131). De arbeidsdeskundige acht eiser op basis van deze functies per 28 mei 2019 70,86% arbeidsongeschikt.
6.2
De arbeidsdeskundige b&b concludeert in het rapport van 12 september 2019 dat er aanleiding is om af te wijken van de bevindingen van de primaire arbeidsdeskundige, omdat de geduide functies te belastend zijn. De arbeidsdeskundige b&b heeft in bezwaar andere functies geduid en acht eiser geschikt voor de functies van Meubelspuiter (SBC-code 262170), Assemblagemedewerker (SBC-code 271130) en Medewerker logistiek (SBC-code 111220). De arbeidsdeskundige b&b acht eiser op basis van deze functies op 28 mei 2019 68,31% arbeidsongeschikt, en daarmee (nog steeds) tussen de 65 en 80%.
6.3
Eiser voert aan dat hij niet in staat is om de (nieuw) geduide functies te vervullen. Daartoe verwijst hij naar het rapport van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] . Die concludeert dat het evident is dat de geduide functies niet passend zijn, alleen al vanwege de dubbelbeelden. Het is niet mogelijk (en gevaarlijk) om te werken als meubelspuiter of in een assemblagefunctie als iemand last heeft van dubbelbeelden. In het aanvullend rapport van [naam verzekeringsarts] acht hij het onbegrijpelijk dat de functies Meubelspuiter meubelmakerij en Assemblagemedewerker dakramen als functies worden geduid. In deze functies moet het gezichtsvermogen de hele dag optimaal functioneren, niet alleen 10 minuten achtereen.
6.4
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 12 september 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen in de FML, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan de geduide functies. Zo is in geen van de functies een hoog handelingstempo vereist en hoeft er geen priegelwerk te worden verricht. Eiser heeft aangevoerd dat het evident is dat iemand met dubbelbeelden geen meubels kan spuiten, maar het UWV heeft voldoende gemotiveerd dat uit de functiebeschrijving volgt dat het hierbij om grote oppervlakten gaat en dat eiser geen belemmeringen ondervindt bij het onderscheiden van kleuren. Bovendien is dieptezien in geen van de functies een vereiste, zodat er geen reden is dat de werkzaamheden van de geduide functies niet eventueel met één afgeplakt brillenglas kunnen worden uitgevoerd. Voor het overige vloeit eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.2 heeft geconcludeerd wordt eiser niet gevolgd in die opvatting.
6.5
Tijdens de zitting heeft eiser nog gesteld dat de beperkingen van eiser niet geheel te vatten zijn in de beoordelingspunten van het CBBS. Voor zover eiser bedoelt dat de in het CBBS opgenomen gegevens onjuist of onvolledig zijn, geldt het volgende. Volgens vaste rechtspraak zijn er geen redenen om een systeem als CBBS niet in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem bij de arbeidsongeschiktheids-beoordeling. Het staat eiser vrij om andersluidende gegevens aan te dragen die, indien zij reële twijfel wekken van de in het CBBS opgenomen gegevens, aanleiding kunnen geven tot verificatie daarvan. De enkele aannames van eiser over de geduide functies waaruit zou moeten volgen dat hij de geduide functies niet kan vervullen, is daartoe onvoldoende (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 21 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:587). Verder volgt uit vaste rechtspraak dat in het geval het CBBS ten aanzien van een functie geen signalering heeft gegeven op een bepaald punt, dit betekent dat er ten aanzien van die functie geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid op dat punt. Een nadere motivering behoeft in dat geval niet gegeven te worden (zie de uitspraak van de CRvB van 15 april 2020. ECLI:NL:CRVB:2020:957). Dit betekent dat de geduide functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV in het bestreden besluit een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 68,31%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 28 mei 2019 heeft vastgesteld op 68,31%.
Conclusie
8.1
De rechtbank komt tot de volgende conclusie. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek zal het beroep gegrond worden verklaard. De rechtbank zal het bestreden besluit wegens strijd met het motiveringsbeginsel vernietigen. Maar omdat het UWV het gebrek heeft hersteld, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand laten.
8.2
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed en zal de rechtbank het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.312,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 525,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.312,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 1 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.