In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 13 september 2019, waarin zijn WIA-uitkering werd afgewezen. De rechtbank heeft op 4 maart 2020 de zaak behandeld en op 1 april 2020 een tussenuitspraak gedaan, waarin het UWV werd opgedragen om een motiveringsgebrek te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd met een aanvullende rapportage van een verzekeringsarts, die concludeerde dat de dubbelbeelden van eiser geen verdere beperkingen in de arbeid met zich meebrachten. Eiser heeft hierop schriftelijk commentaar gegeven, maar de rechtbank heeft besloten dat een nadere zitting niet nodig was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen de feiten en beroepsgronden uit de tussenuitspraak herhaald en geconcludeerd dat het UWV het motiveringsgebrek heeft hersteld. De rechtbank oordeelt dat de rapportage van de verzekeringsarts voldoende onderbouwing biedt voor de conclusie dat de beperkingen van eiser in de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) adequaat zijn vastgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de geduide functies niet passend zijn vanwege zijn dubbelzien, maar de rechtbank heeft deze stelling verworpen, verwijzend naar de rapportage van de arbeidsdeskundige.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.312,50. De uitspraak is gedaan door mr. H. Skalonjic op 1 september 2020 en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.