ECLI:NL:RBZWB:2020:4259

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB- 20_152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid burgemeester tot sluiting van eetcafé wegens overtreding van de Opiumwet

Op 8 september 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser, de eigenaar van Eetcafé [Naam eetcafe], en de burgemeester van de gemeente Tilburg. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester van 25 november 2019, dat hem gelastte het eetcafé te sluiten voor een periode van 12 maanden wegens overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting op 7 juli 2020 gehouden, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Mesoudi, en de burgemeester werd vertegenwoordigd door mr. D. Klaessen en mr. G. Dellevoet.

Eiser betoogde dat de burgemeester niet bevoegd was tot sluiting, omdat de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in het eetcafé niet voor verkoop of verstrekking bestemd was. Tijdens de doorzoeking op 17 april 2019 werd 4,72 gram cocaïne aangetroffen, waarvan 1,92 gram netto. Eiser stelde dat de drugs voor eigen gebruik waren en dat de meldingen over drugshandel onbetrouwbaar waren. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van de aangetroffen hoeveelheid cocaïne in beginsel bevoegd was tot sluiting, maar dat eiser het tegendeel aannemelijk kon maken.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester onvoldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een verband tussen de aangetroffen drugs en het eetcafé. De rechtbank oordeelde dat het beroep van eiser gegrond was en vernietigde het bestreden besluit. De rechtbank droeg de burgemeester op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak, en veroordeelde de burgemeester tot vergoeding van de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/152 WET

uitspraak van 8 september 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Eiser] , te [Plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. M. Mesoudi
en

de burgemeester van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 25 november 2019 (bestreden besluit) inzake het bevel tot sluiting van Eetcafé [Naam eetcafe] met ingang van 23 juli 2019 voor een periode van 12 maanden vanwege overtreding van de Opiumwet.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 7 juli 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M. Mesoudi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D. Klaessen en mr. G. Dellevoet.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is de eigenaar en exploitant van Eetcafé [Naam eetcafe] . [Naam eetcafe] is sinds april 2018 gevestigd aan de [Adres] in [Plaatsnaam] .
In de periode van mei 2018 tot en met maart 2019 heeft de politie een aantal anonieme meldingen gekregen over [Naam eetcafe] . Deze meldingen gingen onder meer over vermeende drugshandel vanuit dit eetcafé. Ook is er een melding gedaan die inhield dat eiser meerdere AK-47’s op de zolder van zijn woning zou hebben liggen.
Op 17 april 2019 om 17:45 uur namen agenten van het observatieteam waar dat een man [Naam eetcafe] verliet. Hij liep naar de overzijde van de straat en bleef daar staan. Er kwam een tweede man aangefietst en samen liepen zij een steeg in. Na dertig seconden liepen zij de steeg weer uit, waarna de tweede man weer verder fietste en de eerste man [Naam eetcafe] weer in ging. De agenten hadden het vermoeden dat er een drugsdeal had plaatsgevonden.
De politie heeft het pand vervolgens doorzocht. Er waren op dat moment 17 mensen aanwezig, waaronder eiser als exploitant van het eetcafé. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen is in de zaak bruto 4,72 gram cocaïne aangetroffen. De cocaïne was verpakt in 10 gripzakjes die op de vloer werden aangetroffen. De netto hoeveelheid cocaïne, zonder de gripzakjes, bedroeg 1,92 gram.
Bij brief van 29 mei 2019 heeft verweerder aan de eigenaar van het pand medegedeeld dat hij voornemens is om hem te gelasten het pand te sluiten voor een periode van 12 maanden. Een afschrift van dit voornemen is naar eiser gestuurd en eiser heeft zijn zienswijze tegen dit voornemen naar voren gebracht.
Bij het primaire besluit van 5 juli 2019 heeft verweerder, onder weerlegging van de zienswijze, de eigenaar van het pand gelast om het pand met ingang van 23 juli 2019 te sluiten en afgesloten te houden voor een periode van 12 maanden.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep betoogd dat verweerder niet bevoegd was tot sluiting van het pand omdat de aangetroffen hoeveelheid drugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering in zijn eetcafé aanwezig was. Een van de klanten, [Naam klant] , heeft tijdens de doorzoeking de zakjes met cocaïne op de grond gegooid en later onder ede verklaard dat deze cocaïne voor eigen gebruik was. Volgens eiser is er ook geen verband tussen de aangetroffen hoeveelheid cocaïne en het eetcafé en betrof het een incident dat niet meer zal voorkomen. De meldingen via Meld Misdaad Anoniem zijn onbetrouwbaar en moeten daarom buiten beschouwing blijven, aldus eiser. Ten slotte is hij van mening dat de sluiting voor 12 maanden een punitief karakter heeft.
3. Artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet bepaalt dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
4.1
Om bevoegd te zijn om tot sluiting van [Naam eetcafe] over te kunnen gaan, moet verweerder dus eerst vaststellen dat (hard)drugs, in dit geval cocaïne, zijn verkocht, afgeleverd en/of verstrekt. Cocaïne is een middel dat genoemd staat in lijst I. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is bij aanwezigheid van een hoeveelheid harddrugs in een pand die groter is dan 0,5 gram in beginsel, dat wil zeggen behoudens tegenbewijs, aannemelijk dat die drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking (zie onder meer de uitspraken van 11 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2362 en van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:738). Het is dan aan eiser om het tegendeel aannemelijk te maken.
4.1.1.
De rechtbank stelt vast dat er (netto) 1,92 gram cocaïne is aangetroffen in [Naam eetcafe] , verspreid over 10 gripzakjes. Verweerder is in het bestreden besluit dan ook uitgegaan van een onjuist gewicht – namelijk van het brutogewicht in plaats van het nettogewicht – zodat het beroep in zoverre al slaagt. De rechtbank stelt voorts vast dat (ook) bij een hoeveelheid van 1,92 gram moet worden aangenomen dat deze hoeveelheid bestemd is voor de verkoop, tenzij eiser het tegendeel aannemelijk maakt.
Eiser voert aan dat de drugs niet bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking en wijst op de verklaring van [Naam klant] . Deze heeft op de zitting van de voorzieningenrechter van 27 augustus 2019 verklaard de eigenaar te zijn geweest van de cocaïne. Dit zou voor eigen gebruik zijn geweest en hij heeft de cocaïne uit angst voor ontdekking op de grond laten vallen toen de politie [Naam eetcafe] betrad, zo verklaarde hij.
4.1.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de 10 gripzakjes met cocaïne voor eigen gebruik waren. De verdeling van de cocaïne in gripzakjes maakt het geschikt voor de verkoop in verhandelbare porties. [Naam klant] heeft hier geen verklaring voor gegeven, maar heeft juist verklaard dat hij ‘een zakje met cocaïne’ bij zich had. Dit strookt niet met wat is aangetroffen. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat [Naam klant] de 10 zakjes met cocaïne bij zich had om die gedurende de dag zelf te gebruiken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat [Naam klant] cocaïne heeft verstrekt vanuit [Naam eetcafe] . De politie heeft geconstateerd dat een man het eetcafé heeft verlaten, de straat is overstoken en met een andere man een steeg is ingelopen. Deze eerste man is op basis van het proces-verbaal van politie en de door eiser overlegde camerabeelden herkend als [Naam klant] . Na ongeveer 30 seconden kwamen beide mannen de steeg uit en is [Naam klant] weer bij [Naam eetcafe] naar binnen gegaan. Deze gang van zaken is door [Naam klant] niet ontkend.
4.1.3.
Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat de aanwezigheid van 1,92 gram cocaïne weliswaar een relatief geringe overschrijding van de toegestane gebruikershoeveelheid is, maar dat deze hoeveelheid niettemin aanwezig was ten behoeve van de handel.
4.2
Voor het kunnen aannemen van de sluitingsbevoegdheid moet er ook een verband bestaan tussen de drugs en het pand waarin ze zijn aangetroffen (zie de uitspraak van de ABRvS van 6 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3339). Eiser betwist dat dit verband er is.
4.2.1
Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het bestaan van het verband tussen de drugs en [Naam eetcafe] afgeleid uit een verklaring van 21 februari 2019 van een verdachte die tijdens zijn verhoor [Naam eetcafe] heeft genoemd als de plaats waar hij 41,2 gram hasj zou hebben gekocht. Daarnaast heeft verweerder gewezen op verklaringen van buurtbewoners, waarin zij aangeven dat mensen op de meest vreemde tijdstippen bij [Naam eetcafe] naar binnen gaan, dat mensen regelmatig voor 2 minuten naar binnen gaan, dat er in toenemende mate dure auto’s voor de deur geparkeerd staan en dat er regelmatig gripzakjes worden gevonden rondom [Naam eetcafe] Volgens verweerder hebben de buurtbewoners aangegeven dat ze het vermoeden hebben dat er criminele activiteiten plaatsvinden, dat ‘zaken niet in de haak zijn’ en dat ‘wat er gebeurt bij [Naam eetcafe] niet deugt’. Ten slotte heeft verweerder gewezen op diverse anonieme meldingen bij de politie over het dealen van soft- en harddrugs in [Naam eetcafe] .
4.2.2
Eiser heeft verklaard dat hij sinds de opening van [Naam eetcafe] in april 2018 veel positieve reacties heeft gehad van buurtbewoners en van de wijkagent. Van hen heeft hij nooit klachten gekregen over overlast. Nadat hij geconfronteerd was met de resultaten van het buurtonderzoek heeft hij navraag gedaan bij zijn naaste buren en zij hebben verklaard dat ze niet gehoord zijn en dat ze nog steeds geen overlast ervaren. Ter zitting heeft eiser daar aan toegevoegd dat de vorige exploitant van het pand de exploitatie gedwongen heeft moeten staken na een doorzoeking door de politie. Eiser heeft het sterke vermoeden dat alle anonieme meldingen uit rancune gedaan zijn door deze voormalige exploitant. Volgens hem zijn alle meldingen vaag en onbetrouwbaar en omdat de heer [Naam klant] geen vaste klant van [Naam eetcafe] is, was de aanwezigheid van de 1,92 gram cocaïne een incident.
4.2.3.
De rechtbank overweegt dat verweerder niet heeft kunnen uitsluiten dat alle anonieme meldingen die binnen zijn gekomen bij de politie, gedaan zijn door één en dezelfde persoon. De politie heeft de juistheid van de verklaringen ook niet kunnen verifiëren. Zo zijn de in één van de verklaringen genoemde AK-47’s niet aangetroffen bij eiser. Toen op 27 juni 2019 om 21:45 uur bij de politie de melding binnenkwam dat er op dat moment veel dure auto’s bij [Naam eetcafe] zouden staan en dat er mensen met rugzakken in en uit zouden lopen, is de politie direct naar [Naam eetcafe] gegaan. Op het moment dat de politie om 21:51 uur ter plaatse kwam, hebben zij echter geen dure auto’s of vreemd gedrag waargenomen. Verweerder heeft evenmin inzicht kunnen verschaffen in de wijze waarop het buurtonderzoek heeft plaatsgevonden. Het is niet bekend op welke adressen informatie over [Naam eetcafe] is ingewonnen. Daarnaast had verweerder de betrouwbaarheid van de meldingen over overlast kunnen verifiëren bij de wijkagent, maar eiser heeft er terecht op gewezen dat deze niet is geraadpleegd. De verklaringen van de buurtbewoners zijn daarbij niet concreet, maar gebaseerd op vermoedens. Ten slotte overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat [Naam klant] een vaste klant van [Naam eetcafe] is. In het licht hiervan acht de rechtbank de enige niet-anonieme en concrete verklaring dat iemand 41,2 gram hasj bij [Naam eetcafe] zou hebben gekocht ontoereikend om aan te nemen dat er een verband bestaan tussen de 1,92 gram cocaïne en [Naam eetcafe] .
4.2.4.
Nu verweerder onvoldoende heeft onderbouwd dat er een verband bestaat tussen de drugs en het pand waarin ze zijn aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat verweerder bevoegd was om [Naam eetcafe] te sluiten.
5. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep van eiser gegrond is en dat het bestreden besluit in aanmerking komt voor vernietiging. Omdat niet uitgesloten is dat verweerder bij het opnieuw voorzien in de zaak alsnog kan aantonen dat er een verband is tussen de aangetroffen drugs en [Naam eetcafe] , zal de rechtbank het primaire besluit van 5 juli 2019 niet herroepen.
6. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.H.J. Vermariën, rechter, in aanwezigheid van mr. P.H.M. Verdonschot, griffier, op 8 september 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
P.H.M. Verdonschot, griffier K.H.J. Vermariën, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.