In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 september 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van Stichting Poor Animal en twee verzoekers tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. De verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van 15 juni 2020, waarin hen een last onder dwangsom werd opgelegd voor het bedrijfsmatig fokken en/of houden van honden op een perceel in strijd met het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de stichting, die zich richt op het herplaatsen van honden, op het perceel sinds 2002 honden opvangt. Bij controle op 31 januari 2020 bleek dat er 38 honden aanwezig waren, terwijl de omgevingsvergunning slechts het houden van 10 honden toestond. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat zij anders onomkeerbare handelingen zouden moeten verrichten, zoals het afstaan van honden. De voorzieningenrechter heeft het bestreden besluit geschorst, omdat het college niet voldoende heeft onderbouwd dat het houden van 38 honden in strijd is met de agrarische bestemming van het perceel. De voorzieningenrechter heeft het college opgedragen het door verzoekers betaalde griffierecht te vergoeden en heeft de proceskosten vastgesteld op € 1.050,-.