4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlands strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien wordt een verklaring van deze getuige over de strafbare seksuele handeling vaak pas enige tijd later afgenomen. In dergelijke gevallen is meestal objectief technisch bewijs, zoals het DNA-materiaal van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094). Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (Vgl. Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118). In deze zaakVerdachte heeft op de zitting verklaard dat hij geen seksuele handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , niet met [slachtoffer 2] en niet met [slachtoffer 3] . De vraag voor de rechtbank is dan ook of er voor de verklaringen van respectievelijk [slachtoffer 1] (feit 1 en feit 3 en feit 4), [slachtoffer 2] (feit 2 en feit 4) en [slachtoffer 3] (feit 4) steeds voldoende steunbewijs is dat hun eigen verklaring over seksuele handelingen door verdachte zou kunnen bevestigen, eventueel in de vorm van schakelbewijs. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank eerst in op de verklaring van [slachtoffer 3] , nu deze zich beperkt tot aanraking van zijn piemel door verdachte.
Over de verklaring van [slachtoffer 3]Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet als bewijs kan worden gebruikt van het feit dat hem betreft. De redenen daarvoor zijn als volgt.
[slachtoffer 3] heeft in de kindvriendelijke verhoorstudio verklaard dat verdachte met een vuist tegen zijn piemel kwam. [slachtoffer 3] sliep toen het gebeurde, maar de volgende dag had hij een blauwe piemel. [slachtoffer 3] is hiermee naar de dokter geweest. Uit de geneeskundige verklaring in het dossier blijkt dat [slachtoffer 3] op 25 juli 2018 door de huisarts is gezien met een beetje verkleuring van de voorhuid. Op geen enkele wijze blijkt uit die geneeskundige verklaring echter dat toen op grond van die verkleuring een vermoeden van seksueel misbruik is gerezen. De deskundige [getuige] heeft de verklaringen van [slachtoffer 3] onderzocht. Hij is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] ‘in hoge mate onbetrouwbaar’ zijn. De rechtbank volgt de verklaring van de deskundige.
Nu tevens ander bewijs ontbreekt zal verdachte op grond van het bovenstaande worden vrijgesproken van de verdenking ten aanzien van [slachtoffer 3] onder feit 4.
Om voornoemde reden laat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 3] verder ook buiten beschouwing voor het bewijs van de feiten die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betreffen.
Over de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
De onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde gedragingen betreffen het seksueel binnendringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door verdachte. Die zou zijn penis in de anus en/of de mond van de jongens hebben gebracht. De onder feit 4 ten laste gelegde gedragingen betreffen ontuchtige handelingen die verdachte bij hen zou hebben gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over en weer geen getuige zijn geweest van de aangegeven seksuele handelingen die verdachte bij ieder afzonderlijk zou hebben gepleegd. Van door hen waargenomen bijzonderheden die geen betrekking hebben op de seksuele handelingen bij de ander, maar er wel steun aan geven, is niet gebleken. Daarom blijft als enige mogelijkheid tot steunbewijs het zogeheten schakelbewijs over, waarop de officier van justitie zijn bewezenverklaring baseert. Het met verdachte naakt douchen bij hem thuis en bij de kinderen thuis en het op één matras slapen met verdachte bij hem thuis en bij de kinderen thuis kan niet als zodanig worden aangemerkt, omdat deze onvoldoende concrete steun bieden voor tenlastegelegde handelingen. Resteert de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over de aard van de seksuele handelingen en de wijze waarop ze plaatsvonden voor het overige op essentiële punten sterk overeenkomen. In dat geval zouden ze over en weer als schakelbewijs kunnen dienen.
Schakelbewijs seksueel binnendringen feit 1, 2 en 3?
De rechtbank constateert dat door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanmerkelijk verschillend is verklaard over de wijze waarop verdachte bij hen anaal zou zijn binnengedrongen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dit in totaal vijftig keer bij hem is voorgevallen en heeft de anale penetratie omschreven. Hij zou onder zijn armen in de douche zijn opgetild door verdachte en bij zijn zij zijn vastgepakt, terwijl verdachte achter hem stond en bij hem binnendrong. [slachtoffer 1] heeft nog geprobeerd weg te glippen. [slachtoffer 2] heeft daarentegen verklaard dat verdachte met zijn penis tegen zijn anus is aangekomen, maar hem niet heeft gepenetreerd. Bovendien heeft verdachte volgens [slachtoffer 2] zowel stil gelegen alsook bewogen. Het incident gebeurde op het moment dat hij sliep.
De rechtbank leidt hieruit in ieder geval af dat [slachtoffer 1] wel, maar [slachtoffer 2] niet anaal zou zijn gepenetreerd. Verder heeft [slachtoffer 1] expliciet verklaard hoe vaak dit heeft plaatsgevonden en op welke wijze, terwijl [slachtoffer 2] dit niet kan doen, omdat hij zou hebben geslapen. Dat laatste alleen al maakt dat de verklaring van [slachtoffer 2] over het anaal proberen binnen te dringen naar het oordeel van de rechtbank onbetrouwbaar is. Zijn verklaring is daardoor niet bruikbaar als bewijs voor anale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 2] zelf, maar ook niet als schakelbewijs voor anale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 1] .
De verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgelegd over het oraal binnendringen door verdachte verschillen ook van elkaar. [slachtoffer 2] heeft daarbij een wisselende verklaring afgelegd over de ejaculatie door verdachte. Hij heeft zowel verklaard dat er niets is gebeurd, als dat verdachte is gestopt, alsook dat er een lichtbruine vloeistof uit de penis van verdachte is gekomen. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] over de orale penetratie is daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar. Zijn verklaring is daardoor niet bruikbaar als bewijs voor orale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 2] zelf, maar ook niet als schakelbewijs voor orale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 1] .
Nu steunbewijs (in de vorm van schakelbewijs) ontbreekt voor de verklaring van [slachtoffer 1] over het seksueel binnendringen door verdachte, komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] niet meer toe. Wat er ook zij van die verklaring van [slachtoffer 1] , er is onvoldoende wettig bewijs voor het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 2] én [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3.
Schakelbewijs voor (overige) ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] feit 4?
Hiervoor heeft de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel binnendringen onvoldoende betrouwbaar geoordeeld om te gebruiken voor het (schakel)bewijs over die seksuele handelingen. Daardoor rijst de vraag hoe om te gaan met het deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat gaat over het wederzijds aanraken van de piemel door [slachtoffer 2] en verdachte. Deskundige [getuige] heeft specifiek dat deel beoordeeld als “in aanzienlijke mate betrouwbaar”. De rechtbank merkt allereerst op dat dat niet de hoogste mate van betrouwbaarheid is. Daarnaast werkt de beoordeling van de overige delen van de verklaring van [slachtoffer 2] voor de deskundige blijkbaar niet, maar voor rechtbank wel door in de waardering van het gedeelte over het seksueel aanraken.
De rechtbank merkt verder op dat er sowieso behoedzaam moet worden omgegaan met de bewijswaardering in zaken zoals in het onderhavige geval. Gelet op de wijze waarop het beweerdelijk seksueel misbruik aan het licht is gekomen, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het aannemelijk is dat de moeder en kinderen elkaar, al dan niet bewust, hebben beïnvloed. Het staat volgens de rechtbank in ieder geval vast dat de kinderen de eerste keer in elkaars aanwezigheid en ten overstaan van hun moeder hebben verklaard. [slachtoffer 2] heeft expliciet verklaard dat hij en [slachtoffer 3] erbij stonden toen [slachtoffer 1] het vertelde. Bovendien valt in dit verband op dat [slachtoffer 2] bij aanvang van zijn studioverhoor meteen in meervoud praat over wat verdachte heeft gedaan, zoals: ”aan onze piemel zitten.” Na de eerste bespreking thuis zijn er door de moeder op een later moment ook nog eens aanvullende vragen gesteld. Tot slot wijst de verdediging er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat de studioverhoren van de kinderen pas drie maanden na de eerste bespreking thuis hebben plaatsgevonden.
De wederzijdse beïnvloeding die al heeft plaatsgevonden bij de eerste bespreking en daarna ook nog drie maanden kon plaatsvinden, doet naar het oordeel van de rechtbank verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel aanraken. Wat [slachtoffer 2] over het seksueel aanraken verklaart is tot slot niet dermate onderscheidend dat zij duiden op een gelijke ervaring met dezelfde dader als waar [slachtoffer 1] over verklaart.
Gelet op het voorgaande is de verklaring van [slachtoffer 2] niet bruikbaar als bewijs voor het wederzijds aanraken van de piemel door [slachtoffer 2] en verdachte, maar ook niet als schakelbewijs voor het wederzijds aanraken van de piemel door [slachtoffer 1] en verdachte. Nu steunbewijs (in de vorm van schakelbewijs) ontbreekt voor de verklaring daarover van [slachtoffer 1] , komt de rechtbank ook op dit punt niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] zelf. Wat er ook zij van die verklaring van [slachtoffer 1] , er is onvoldoende wettig bewijs voor het seksueel aanraken bij [slachtoffer 2] én [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom integraal worden vrijgesproken van feit 4.