ECLI:NL:RBZWB:2020:477

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
5 februari 2020
Zaaknummer
02-172066-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • Mr. De Brouwer
  • Mr. Sterk
  • Mr. Fontein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik van minderjarigen door verdachte

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 februari 2020, stond de verdachte terecht voor meerdere beschuldigingen van seksueel misbruik van drie minderjarigen. De tenlastelegging omvatte onder andere het seksueel binnendringen van de slachtoffers en het verrichten van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 22 januari 2020, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft ook een deskundige gehoord over de betrouwbaarheid van de getuigenverklaringen.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig bewijs was voor de beschuldigingen. De verklaringen van de slachtoffers vertoonden aanzienlijke inconsistenties en er was geen ondersteunend bewijs in de vorm van schakelbewijs. De rechtbank benadrukte dat in zedenzaken een veroordeling niet kan steunen op enkel getuigenverklaringen zonder aanvullend bewijs. De verklaringen van de slachtoffers waren niet voldoende betrouwbaar om de verdachte te veroordelen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De benadeelde partijen, die schadevergoeding hadden geëist, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 5 februari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/172066-19
vonnis van de meervoudige kamer van 5 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres]
raadsman mr. M.J. Crombach, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Voorts is ter terechtzitting als deskundige op het gebied van ‘validity assessment’ de heer dr. [getuige] gehoord.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
feit 1:
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2017 tot en met 23 mei 2018 te Dongen en/of Kaatsheuvel, althans in Nederland met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2006), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus en/of mond van die [slachtoffer 1] ;
(artikel art 244 Wetboek van Strafrecht)
feit 2:
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2017 tot en met 1 februari 2019 te Dongen en/of Kaatsheuvel, althans in Nederland met [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 2011), die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus en/of mond van die [slachtoffer 2] ;
(artikel art 244 Wetboek van Strafrecht)
feit 3:
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 24 mei 2018 tot en met 1 februari 2019 te Dongen en/of Kaatsheuvel, althans in Nederland met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2006), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (telkens) bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten het brengen van zijn, verdachtes, penis in de anus en/of mond van die [slachtoffer 1] ;
(artikel art 245 Wetboek van Strafrecht)
feit 4:
hij op (een) tijdstip(pen) in de periode van 1 februari 2017 tot en met 1 februari 2019 te Dongen en/of Kaatsheuvel, althans in Nederland met [slachtoffer 1] (geboren [geboortedag slachtoffer 1] 2006) en/of [slachtoffer 2] (geboren [geboortedag slachtoffer 2] 2011) en/of [slachtoffer 3] geboren [geboortedag slachtoffer 3] 2010) die de leeftijd van zestien jaren nog niet had(den) bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten:
- het meermalen, althans eenmaal, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] laten likken aan zijn verdachte's penis en/of
- het meermalen, althans eenmaal, aftrekken en/of betasten van de penis van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- het meermalen, althans eenmaal, door die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] laten aftrekken en/of betasten van verdachte's penis en/of
- het duwen van zijn verdachte's penis tegen de billen en/of benen van die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] ;
(artikel art 247 Wetboek van Strafrecht)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle 4 de ten laste gelegde feiten heeft begaan. De door [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) en [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) afgelegde verklaringen bevatten een duidelijke en gedetailleerde omschrijving van het seksueel misbruik dat heeft plaatsgevonden. In het bijzonder is de mate van gedetailleerdheid waarmee de verklaringen zijn afgelegd van positieve invloed, waardoor deze verklaringen als een betrouwbaar bewijsmiddel kunnen worden aangemerkt. De twee getuigenverklaringen ondersteunen elkaar en omschrijven eenzelfde modus operandi die heeft plaatsgevonden. Verdachte dient wel partieel te worden vrijgesproken van feit 4, voor zover de ontuchtige handelingen betrekking hebben op [slachtoffer 3] (hierna: [slachtoffer 3] ).
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat er geen sprake is van voldoende wettig bewijs. Daartoe is primair aangevoerd dat bij alle ten laste gelegde gevallen steeds sprake is van slechts één getuige, namelijk steeds het kind dat het zou betreffen, en dat deze verklaring niet wordt ondersteund door ander bewijs. Ook niet door de verklaringen van de andere kinderen als schakelbewijs, omdat deze niet op de vereiste essentiële punten overeenkomen en geen kenmerkende gelijkenissen vertonen. Het subsidiaire standpunt van de verdediging is dat het bewijs niet overtuigend is. De verdediging heeft verzocht verdachte integraal vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijs in zedenzaken
In het Nederlands strafprocesrecht geldt de regel dat een veroordeling voor een strafbaar feit niet gebaseerd mag worden op één getuigenverklaring. Het gaat in zedenzaken echter vaak om bepaalde seksuele handelingen, waar maar twee mensen bij aanwezig zijn geweest: de verdachte en degene bij wie de verdachte strafbare seksuele handelingen zou hebben gepleegd. Indien de verdachte ontkent, is er maar één getuige van de seksuele handelingen zelf. Bovendien wordt een verklaring van deze getuige over de strafbare seksuele handeling vaak pas enige tijd later afgenomen. In dergelijke gevallen is meestal objectief technisch bewijs, zoals het DNA-materiaal van een verdachte, al verdwenen.
De Hoge Raad heeft beslist dat de hiervoor genoemde bewijsminimumregel van artikel 342 lid 2 Sv slechts geldt voor de gehele tenlastelegging/bewezenverklaring. Onderdelen daarvan mogen wel degelijk slechts op één enkele getuigenverklaring berusten. Dat geldt volgens de Hoge Raad ook voor de ten laste gelegde gedragingen. In een zedenzaak is dus in principe voor het bewijs van de seksuele handelingen één getuigenverklaring genoeg mits deze op bepaalde punten bevestigd wordt door andere bewijsmiddelen. Die moeten afkomstig zijn uit een andere bron. Bovendien mag er niet een te ver verwijderd verband bestaan tussen de getuigenverklaring en het overige gebruikte bewijsmateriaal (
Vgl. Hoge Raad 15 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:717 en Hoge Raad 23 januari 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK2094).
Een bijzondere vorm van steunbewijs vormt het zogeheten schakelbewijs. Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat onder omstandigheden het gebruik van aan andere, soortgelijke feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als steunbewijs is toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal voor die andere feiten dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten of kenmerkende gelijkenissen vertoont met het bewijsmateriaal van het te bewijzen feit en dat duidt op een herkenbaar en gelijksoortig patroon in de handelingen van verdachte (
Vgl. Hoge Raad 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118).
In deze zaakVerdachte heeft op de zitting verklaard dat hij geen seksuele handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer 1] , niet met [slachtoffer 2] en niet met [slachtoffer 3] . De vraag voor de rechtbank is dan ook of er voor de verklaringen van respectievelijk [slachtoffer 1] (feit 1 en feit 3 en feit 4), [slachtoffer 2] (feit 2 en feit 4) en [slachtoffer 3] (feit 4) steeds voldoende steunbewijs is dat hun eigen verklaring over seksuele handelingen door verdachte zou kunnen bevestigen, eventueel in de vorm van schakelbewijs. Bij de beantwoording van die vraag gaat de rechtbank eerst in op de verklaring van [slachtoffer 3] , nu deze zich beperkt tot aanraking van zijn piemel door verdachte.
Over de verklaring van [slachtoffer 3]Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van [slachtoffer 3] niet als bewijs kan worden gebruikt van het feit dat hem betreft. De redenen daarvoor zijn als volgt.
[slachtoffer 3] heeft in de kindvriendelijke verhoorstudio verklaard dat verdachte met een vuist tegen zijn piemel kwam. [slachtoffer 3] sliep toen het gebeurde, maar de volgende dag had hij een blauwe piemel. [slachtoffer 3] is hiermee naar de dokter geweest. Uit de geneeskundige verklaring in het dossier blijkt dat [slachtoffer 3] op 25 juli 2018 door de huisarts is gezien met een beetje verkleuring van de voorhuid. Op geen enkele wijze blijkt uit die geneeskundige verklaring echter dat toen op grond van die verkleuring een vermoeden van seksueel misbruik is gerezen. De deskundige [getuige] heeft de verklaringen van [slachtoffer 3] onderzocht. Hij is van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer 3] ‘in hoge mate onbetrouwbaar’ zijn. De rechtbank volgt de verklaring van de deskundige.
Nu tevens ander bewijs ontbreekt zal verdachte op grond van het bovenstaande worden vrijgesproken van de verdenking ten aanzien van [slachtoffer 3] onder feit 4.
Om voornoemde reden laat de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 3] verder ook buiten beschouwing voor het bewijs van de feiten die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betreffen.
Over de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
De onder feit 1, feit 2 en feit 3 ten laste gelegde gedragingen betreffen het seksueel binnendringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door verdachte. Die zou zijn penis in de anus en/of de mond van de jongens hebben gebracht. De onder feit 4 ten laste gelegde gedragingen betreffen ontuchtige handelingen die verdachte bij hen zou hebben gepleegd.
De rechtbank stelt voorop dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] over en weer geen getuige zijn geweest van de aangegeven seksuele handelingen die verdachte bij ieder afzonderlijk zou hebben gepleegd. Van door hen waargenomen bijzonderheden die geen betrekking hebben op de seksuele handelingen bij de ander, maar er wel steun aan geven, is niet gebleken. Daarom blijft als enige mogelijkheid tot steunbewijs het zogeheten schakelbewijs over, waarop de officier van justitie zijn bewezenverklaring baseert. Het met verdachte naakt douchen bij hem thuis en bij de kinderen thuis en het op één matras slapen met verdachte bij hem thuis en bij de kinderen thuis kan niet als zodanig worden aangemerkt, omdat deze onvoldoende concrete steun bieden voor tenlastegelegde handelingen. Resteert de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] over de aard van de seksuele handelingen en de wijze waarop ze plaatsvonden voor het overige op essentiële punten sterk overeenkomen. In dat geval zouden ze over en weer als schakelbewijs kunnen dienen.
Schakelbewijs seksueel binnendringen feit 1, 2 en 3?
De rechtbank constateert dat door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aanmerkelijk verschillend is verklaard over de wijze waarop verdachte bij hen anaal zou zijn binnengedrongen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dit in totaal vijftig keer bij hem is voorgevallen en heeft de anale penetratie omschreven. Hij zou onder zijn armen in de douche zijn opgetild door verdachte en bij zijn zij zijn vastgepakt, terwijl verdachte achter hem stond en bij hem binnendrong. [slachtoffer 1] heeft nog geprobeerd weg te glippen. [slachtoffer 2] heeft daarentegen verklaard dat verdachte met zijn penis tegen zijn anus is aangekomen, maar hem niet heeft gepenetreerd. Bovendien heeft verdachte volgens [slachtoffer 2] zowel stil gelegen alsook bewogen. Het incident gebeurde op het moment dat hij sliep.
De rechtbank leidt hieruit in ieder geval af dat [slachtoffer 1] wel, maar [slachtoffer 2] niet anaal zou zijn gepenetreerd. Verder heeft [slachtoffer 1] expliciet verklaard hoe vaak dit heeft plaatsgevonden en op welke wijze, terwijl [slachtoffer 2] dit niet kan doen, omdat hij zou hebben geslapen. Dat laatste alleen al maakt dat de verklaring van [slachtoffer 2] over het anaal proberen binnen te dringen naar het oordeel van de rechtbank onbetrouwbaar is. Zijn verklaring is daardoor niet bruikbaar als bewijs voor anale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 2] zelf, maar ook niet als schakelbewijs voor anale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 1] .
De verklaringen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben afgelegd over het oraal binnendringen door verdachte verschillen ook van elkaar. [slachtoffer 2] heeft daarbij een wisselende verklaring afgelegd over de ejaculatie door verdachte. Hij heeft zowel verklaard dat er niets is gebeurd, als dat verdachte is gestopt, alsook dat er een lichtbruine vloeistof uit de penis van verdachte is gekomen. Ook de verklaring van [slachtoffer 2] over de orale penetratie is daarom naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende betrouwbaar. Zijn verklaring is daardoor niet bruikbaar als bewijs voor orale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 2] zelf, maar ook niet als schakelbewijs voor orale penetratie door verdachte bij [slachtoffer 1] .
Nu steunbewijs (in de vorm van schakelbewijs) ontbreekt voor de verklaring van [slachtoffer 1] over het seksueel binnendringen door verdachte, komt de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] niet meer toe. Wat er ook zij van die verklaring van [slachtoffer 1] , er is onvoldoende wettig bewijs voor het seksueel binnendringen bij [slachtoffer 2] én [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de feiten 1, 2 en 3.
Schakelbewijs voor (overige) ontuchtige handelingen met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] feit 4?
Hiervoor heeft de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel binnendringen onvoldoende betrouwbaar geoordeeld om te gebruiken voor het (schakel)bewijs over die seksuele handelingen. Daardoor rijst de vraag hoe om te gaan met het deel van de verklaring van [slachtoffer 2] dat gaat over het wederzijds aanraken van de piemel door [slachtoffer 2] en verdachte. Deskundige [getuige] heeft specifiek dat deel beoordeeld als “in aanzienlijke mate betrouwbaar”. De rechtbank merkt allereerst op dat dat niet de hoogste mate van betrouwbaarheid is. Daarnaast werkt de beoordeling van de overige delen van de verklaring van [slachtoffer 2] voor de deskundige blijkbaar niet, maar voor rechtbank wel door in de waardering van het gedeelte over het seksueel aanraken.
De rechtbank merkt verder op dat er sowieso behoedzaam moet worden omgegaan met de bewijswaardering in zaken zoals in het onderhavige geval. Gelet op de wijze waarop het beweerdelijk seksueel misbruik aan het licht is gekomen, is de rechtbank met de verdediging van oordeel dat het aannemelijk is dat de moeder en kinderen elkaar, al dan niet bewust, hebben beïnvloed. Het staat volgens de rechtbank in ieder geval vast dat de kinderen de eerste keer in elkaars aanwezigheid en ten overstaan van hun moeder hebben verklaard. [slachtoffer 2] heeft expliciet verklaard dat hij en [slachtoffer 3] erbij stonden toen [slachtoffer 1] het vertelde. Bovendien valt in dit verband op dat [slachtoffer 2] bij aanvang van zijn studioverhoor meteen in meervoud praat over wat verdachte heeft gedaan, zoals: ”aan onze piemel zitten.” Na de eerste bespreking thuis zijn er door de moeder op een later moment ook nog eens aanvullende vragen gesteld. Tot slot wijst de verdediging er naar het oordeel van de rechtbank terecht op dat de studioverhoren van de kinderen pas drie maanden na de eerste bespreking thuis hebben plaatsgevonden.
De wederzijdse beïnvloeding die al heeft plaatsgevonden bij de eerste bespreking en daarna ook nog drie maanden kon plaatsvinden, doet naar het oordeel van de rechtbank verder afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [slachtoffer 2] over het seksueel aanraken. Wat [slachtoffer 2] over het seksueel aanraken verklaart is tot slot niet dermate onderscheidend dat zij duiden op een gelijke ervaring met dezelfde dader als waar [slachtoffer 1] over verklaart.
Gelet op het voorgaande is de verklaring van [slachtoffer 2] niet bruikbaar als bewijs voor het wederzijds aanraken van de piemel door [slachtoffer 2] en verdachte, maar ook niet als schakelbewijs voor het wederzijds aanraken van de piemel door [slachtoffer 1] en verdachte. Nu steunbewijs (in de vorm van schakelbewijs) ontbreekt voor de verklaring daarover van [slachtoffer 1] , komt de rechtbank ook op dit punt niet meer toe aan een inhoudelijke beoordeling van de verklaring van [slachtoffer 1] zelf. Wat er ook zij van die verklaring van [slachtoffer 1] , er is onvoldoende wettig bewijs voor het seksueel aanraken bij [slachtoffer 2] én [slachtoffer 1] . Verdachte zal daarom integraal worden vrijgesproken van feit 4.

5.De benadeelde partij

Als benadeelde partijen hebben zich in het geding gevoegd:
- [slachtoffer 1] , die een vordering heeft ingediend van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade met betrekking tot feit 1, feit 3 en feit 4;
- [slachtoffer 2] , die een vordering heeft ingediend van € 10.000,- ter vergoeding van immateriële schade met betrekking tot feit 2 en feit 4;
- [slachtoffer 3] , die een vordering heeft ingediend van € 3.500,- ter vergoeding van immateriële schade met betrekking tot feit 4.
Verdachte zal voor alle feiten, waaruit de schade zou zijn ontstaan, integraal worden vrijgesproken. De rechtbank zal daarom de drie benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering tot schadevergoeding.

6.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 ten laste gelegde;
Benadeelde partijen
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 2]niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 2] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 3] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Brouwer, voorzitter, mr. Sterk en mr. Fontein, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Admiraal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 februari 2020.
Mr. Sterk en mr. Fontein zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.