ECLI:NL:RBZWB:2020:4786

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 oktober 2020
Publicatiedatum
7 oktober 2020
Zaaknummer
02/376938 HA RK 20-199
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • P. Peters
  • A. Kok
  • J. Pellikaan
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in familiezaken met betrekking tot de onpartijdigheid en procedurele beslissingen

Op 5 oktober 2020 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking behandeld dat was ingediend door verzoekster in een familiezakenprocedure. Het wrakingsverzoek was gericht tegen mr. I. Dijkman, die als rechter optrad in de hoofdzaken. Verzoekster stelde dat de rechter de schijn van vooringenomenheid had gewekt, omdat de zitting was uitgesteld en de advocaat van verzoekster niet fysiek aanwezig was. De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat de mogelijkheid biedt om een rechter te wraken op basis van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel trekken.

Tijdens de zitting op 17 september 2020, waar het wrakingsverzoek werd ingediend, waren verzoekster en haar gemachtigden aanwezig. De rechter heeft in haar verweer aangegeven dat verzoekster de reden van wraking niet voldoende had toegelicht en dat de procedurele beslissing om de heer [naam] niet toe te laten tot de zitting geen grond voor wraking kan zijn. De wrakingskamer concludeerde dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat de vrees van verzoekster niet objectief gerechtvaardigd was.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaken zal worden voortgezet. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: 02/376938 HA RK 20-199
Beslissing van 5 oktober 2020 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) van:
[verzoekster] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
verzoekster.

1.Procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2020 van de enkelvoudige kamer van het team familie- en jeugdrecht van deze rechtbank, belast met de behandeling van de hierna te noemen zaken (hierna: de hoofdzaken), tijdens welke zitting het verzoek tot wraking is gedaan;
  • de toelichting op het verzoek, zoals opgenomen in een e-mail van 17 september 2020;
  • de reactie van de gewraakte rechter op het wrakingsverzoek, van 29 september 2020;
  • de processtukken zoals opgenomen in het dossier van de rechtbank in de hoofdzaken;
  • de behandeling van het wrakingsverzoek door de wrakingskamer ter zitting van

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van mr. I. Dijkman (hierna: de rechter), optredend als rechter van het team familie- en jeugdrecht van deze rechtbank in de zaken met zaaknummers 02/375305 JE RK 20/1547 en 02/375505 JE RK 20/1591 (hierna: de hoofdzaken) op de gronden die verzoekster heeft uiteengezet in haar wrakingsverzoek.
2.2.
De rechter berust niet in het verzoek tot wraking.

3.Feiten

In de hoofdzaken hebben verzoekster en [naam] verzoeken gedaan met betrekking tot hun dochter, [naam dochter] , inhoudende dat de gecertificeerde instelling (GI) antwoord dient te geven op hun vragen, te bepalen dat een aanmelding voor een hulpverleningstraject wordt gedaan, dan wel een beslissing te nemen in goede justitie en in het belang van de dochter.

4.Het standpunt van verzoekster

Verzoekster heeft aangevoerd, kort weergegeven, dat de rechter de schijn van vooringenomenheid heeft gewekt doordat:
  • de rechter de zaken wilde behandelen zonder dat de advocaat van verzoekster, [naam] en [naam] (lijfelijk) in de zittingzaal aanwezig waren en niet (duidelijk) was aangegeven dat de advocaat via de telefoon aanwezig was;
  • Briedis al in de zaal zat voordat verzoekster werd toegelaten;
  • de hoofdzaken spoedeisend zijn, maar de zitting desondanks was uitgesteld omdat de GI op de eerder geplande datum niet kon;
  • kinderrechters, met name die in Middelburg, de mening van Briedis en de GI volgen zonder aan waarheidsvinding te doen.

5.Het standpunt van de rechter

De rechter heeft aangevoerd dat:
  • verzoekster de reden van wraking niet ter zitting heeft toegelicht, waardoor het lastig is om een inhoudelijke reactie te geven;
  • zij op 16 september 2020 heeft beslist dat de heer [naam] niet ter zitting zou worden toegelaten omdat de advocaat zich namens de ouders had gesteld en hen ter zitting zou bijstaan en het niet gebruikelijk is dat een partij zich door twee gemachtigden laat vertegenwoordigen;
  • de advocaat van de ouders had verzocht om hem ter zitting telefonisch in te bellen, hetgeen de secretaresse van de advocaat, volgens de bode, met de ouders had besproken;
  • zij aan verzoekster wilde toelichten dat de advocaat telefonisch aanwezig was, maar zij hiervoor de kans niet kreeg.

6.De beoordeling

Beoordelingskader
6.1.
Op grond van artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2.
Voorop moet worden gesteld, dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter als uitgangspunt geldt, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
Beoordeling van de gronden
6.3.
De wrakingskamer stelt voorop dat zij geen reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen is opgenomen in het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2020, waarvan de inhoud ook niet door verzoekster is bestreden.
6.4.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan uit geen van de door verzoeker aangevoerde wrakingsgronden, ook niet in onderlinge samenhang bezien, een zwaarwegende omstandigheid als bedoeld in 6.2 worden afgeleid. De wrakingskamer overweegt daartoe als volgt.
6.5.
De omstandigheid dat de zitting in de hoofdzaken was uitgesteld is vervelend, maar hieruit kan geen schijn van vooringenomenheid van de rechter worden afgeleid. Het is immers van groot belang dat alle belanghebbenden in een rechtszaak kunnen worden gehoord (beginsel van hoor en wederhoor).
6.6.
Het niet toelaten van de heer [naam] ter zitting is een procedurele beslissing. Procedurele beslissingen kunnen als zodanig geen grond vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Ook de motivering van een procedurele beslissing kan geen grond voor wraking vormen. Dit is uitsluitend anders indien de motivering van de beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten
– bijvoorbeeld door de gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. Hoge Raad 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
De motivering van de beslissing om de heer [naam] niet ter zitting toe te laten geeft geen blijk van (de schijn van) vooringenomenheid.
6.7.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 17 september 2020 kan niet worden afgeleid wat de reden is dat [naam] niet ter zitting aanwezig was. Uit het betoog van verzoekster blijkt niet dat de [naam] door de rechter is geweigerd en evenmin dat zij de rechter heeft gevraagd om [naam] alsnog ter zitting toe te laten.
De advocaat van verzoekster was niet lijfelijk, maar wel telefonisch, ter zitting aanwezig. De rechter heeft echter van verzoekster niet de kans gekregen om toe te lichten dat de advocaat – op zijn verzoek – telefonisch zou worden gehoord. De rechter heeft zodoende ook niet aan verzoekster kunnen vragen of zij hiermee akkoord ging.
Er is geen reden om aan te nemen dat de rechter al heeft gesproken met de vertegenwoordigers van Briedis voordat verzoekster in de zittingzaal werd binnengelaten. Personen kunnen – zeker in verband met Corona – niet gelijktijdig de zaal betreden.
Ook uit bovengenoemde omstandigheden kan geen blijk van (de schijn van) vooringenomenheid worden afgeleid.
6.8.
Het onderhavige verzoek heeft eveneens betrekking op (Middelburgse) kinderrechters in het algemeen. In zoverre gaat het verzoek eraan voorbij dat een wrakingsgrond gelegen moet zijn in de feiten of omstandigheden die de persoon van de rechter betreffen (vgl. Hoge Raad 8 augustus 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0806).
6.9.
Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de wrakingskamer niet gebleken dat de bij verzoekster bestaande vrees dat de rechter ten aanzien van haar vooringenomenheid koestert objectief gerechtvaardigd is.
6.10.
Dit alles leidt ertoe dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

7.Beslissing

De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met zaaknummers: 02/375305 JE RK 20/1547 en 02/375505 JE RK 20/1591 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van dit verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 5 oktober 2020, door mr. Peters, voorzitter, mr. Kok en mr. Pellikaan, leden van de wrakingskamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Wijk, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.