ECLI:NL:RBZWB:2020:4973

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2020
Publicatiedatum
14 oktober 2020
Zaaknummer
02-103877-20
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. Collombon
  • A. Prenger
  • J. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige dochters, vrijspraak van feit 2 wegens onvoldoende bewijs

Op 14 oktober 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader, beschuldigd van ontucht met zijn minderjarige dochters. De zaak werd behandeld op de zitting van 30 september 2020, waarbij de verdachte niet aanwezig was, maar zijn raadsvrouw wel. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 18 maanden, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor ontucht met de oudste dochter, maar sprak de verdachte vrij van de tweede beschuldiging wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank concludeerde dat de verklaringen van de slachtoffers onvoldoende steun vonden in ander bewijsmateriaal. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact op het slachtoffer, en dat de verdachte als vader een bijzondere verantwoordelijkheid had.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/103877-20
vonnis van de meervoudige kamer van 14 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1972 te [geboorteplaats]
wonende te [adres 1]
raadsvrouw mr. L.W. Plantenga, advocaat te Utrecht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 september 2020. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsvrouw. De officier van justitie, mr. Bezem, en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige dochters [slachtoffer] en [naam 1] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de twee tenlastegelegde feiten. De aangifte van [slachtoffer] is helder en de aanleiding waardoor zij op het bewuste moment met haar verklaring naar buiten komt, volgt duidelijk uit het dossier. Haar verklaring wordt op een aantal essentiële onderdelen ondersteund door de verklaring van haar moeder [naam 2] en getuige [naam 3] . De officier van justitie weegt in zijn standpunt ook mee dat zowel [naam 2] als [naam 3] verklaren dat verdachte veel met seks bezig was en dat op de computer van verdachte kinderporno is aangetroffen. De officier van justitie is dan ook van mening dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zodat feit 1 zelfstandig bewezen kan worden. Hij is van mening dat ook feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden omdat de verklaring van [slachtoffer] de aangifte van [naam 1] ondersteunt wat betreft de details van het ontuchtig handelen en de modus operandi. Daarnaast ondersteunt de verklaring van [naam 2] de aangifte van [naam 1] op het punt dat de meisjes regelmatig bij [naam 2] en verdachte in bed kwamen liggen en dat [naam 1] dan aan de kant van verdachte lag.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de twee tenlastegelegde feiten. De verdediging plaatst vraagtekens bij de betrouwbaarheid van de aangiftes, niet alleen vanwege de leeftijd van [slachtoffer] en [naam 1] maar ook omdat zij zich achtergesteld voelden ten opzichte van het nieuwe gezin van verdachte. Daarnaast is het onwaarschijnlijk dat [naam 2] niet heeft opgemerkt dat [naam 1] handelingen bij verdachte moest verrichten terwijl zij op dat moment allemaal in één bed lagen. Daar komt bij dat de verklaringen van [naam 2] en [naam 3] zijn te herleiden tot dezelfde bron. Voor het overige betreffen die verklaringen een invulling van omstandigheden achteraf. De aangiftes vinden dan ook onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen, waardoor niet is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum. Ook is er geen overtuigend bewijs dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan. Tot slot kan er geen gebruik worden gemaakt van schakelbewijs, omdat voor beide aangiftes geen sprake is van onweerlegbaar steunbewijs.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Verdachte wordt verdacht van een tweetal zedenfeiten die zien op zijn minderjarige dochters [slachtoffer] en [naam 1] .
Wettig bewijs
Een eerste vraag die de rechtbank bij de beoordeling van deze feiten moet beantwoorden, is of er sprake is van voldoende wettig bewijs daarvoor. De rechtbank stelt in dat kader voorop dat volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - het bewijs dat de verdachte een tenlastegelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door de aangever genoemde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.
De vraag of aan het bewijsminimum als bedoeld in artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het voorschrift van artikel 342, tweede lid, Sv leidt ertoe dat - in een geval van ontucht, waarin doorgaans de verklaringen van de slachtoffers en verdachte tegenover elkaar staan en er geen getuigenverklaringen voorhanden zijn - de rechter de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers moet beoordelen en daarnaast moet bepalen of voor de beweringen van de slachtoffers voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is. De juistheid van de kern van de tenlastelegging moet - met andere woorden - niet alleen uit de (betrouwbaar bevonden) gebezigde verklaringen van de slachtoffers volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig moet zijn uit een andere bron.
Feit 1Ten aanzien van het betasten en/of likken van de schaamlippen en/of clitoris
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat op het moment dat zij het gesprek hoorde tussen haar moeder en [naam 3] over het vermeende misbruik van halfzusje [naam 4] door verdachte, zij moest huilen en voor het eerst verklaarde over wat er is gebeurd tussen haar en verdachte. Over wat er tussen haar en haar vader is gebeurd, heeft [slachtoffer] vervolgens verklaard, dat zij op de bewuste dag bij haar vader ging slapen. Toen [slachtoffer] bij verdachte in bed lag, is hij met zijn hand richting haar geslachtsdeel gegaan. Verdachte heeft met zijn hand aan haar schaamlippen en clitoris gezeten. Vervolgens is verdachte met zijn hoofd onder de dekens gegaan en heeft hij haar schaamlippen en clitoris gelikt. [slachtoffer] heeft tegen verdachte gezegd dat zij zich misselijk voelde. De volgende dag moest [slachtoffer] naar de tuin komen van verdachte. Hij heeft toen gezegd dat wat er was gebeurd tussen hen moest blijven en dat het een geheimpje was. Nu [slachtoffer] hierover uitgebreid en gedetailleerd heeft verklaard bij de politie en haar moeder op basis van wat zij van [slachtoffer] heeft gehoord tot dezelfde beschrijving van het gebeurde komt, ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] . Deze is dan ook bruikbaar als bewijsmiddel.
Voor zover de verdediging zich op het standpunt heeft gesteld dat de verklaring van [slachtoffer] is voortgekomen uit de omstandigheid dat zij zich achtergesteld voelde bij het nieuwe gezin van verdachte, geldt dat de rechtbank van oordeel is dat hiervoor geen aanknopingspunten in het dossier zijn aangetroffen. Bovendien past een dergelijke lezing niet bij de manier waarop de ontucht naar buiten is gekomen, namelijk naar aanleiding van een vertrouwelijk gesprek met haar moeder en haar stiefmoeder.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verklaring van [slachtoffer] op belangrijke onderdelen ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo bevestigen zowel [naam 2] als [naam 3] dat [slachtoffer] emotioneel werd na het horen van het gesprek tussen haar moeder en [naam 3] over het vermeende misbruik van halfzusje [naam 4] . Zij moest huilen toen zij vertelde over de ontuchtige handelingen die verdachte bij haar had verricht. Daarnaast bevestigt [naam 3] in haar verklaring dat [slachtoffer] op een avond misselijk naar beneden kwam. Volgens haar liepen [slachtoffer] en verdachte de volgende dag samen naar de tuin. Toen [naam 3] vroeg wat er besproken was, zei [slachtoffer] dat zij er niet over mocht praten omdat het een geheimpje was tussen haar en verdachte. Hierna kwamen [slachtoffer] en [naam 1] niet zo vaak meer spontaan bij verdachte en [naam 3] thuis. Ook zag [naam 3] een verandering in het contact tussen [slachtoffer] en verdachte, want zij ging meestal naast haar of in haar omgeving zitten en niet meer bij verdachte. Op grond van het voorgaande is de rechtbank voor wat betreft de tenlastegelegde handelingen onder het eerste gedachtestreepje van oordeel dat de uitgebreide en gedetailleerde verklaring van [slachtoffer] voldoende steun vindt in andere bewijsmiddelen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn minderjarig kind [slachtoffer] eruit bestaande dat hij de schaamlippen en clitoris heeft betast en gelikt omstreeks de periode zoals tenlastegelegd.
Het leggen van de hand op en vasthouden van de penis van verdachte
[slachtoffer] heeft hierover verklaard dat verdachte probeerde haar hand naar zijn penis toe te trekken en dat ze denkt dat ze een keer zijn penis heeft gevoeld. Zij heeft hierover ook verklaard dat zij niet zeker was of zij de penis van verdachte voelde. Nu aangeefster niet zeker weet of verdachte haar hand op zijn penis heeft gelegd en er geen ander bewijsmiddel is waaruit dit blijkt, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hand van [slachtoffer] op zijn penis heeft gelegd en heeft vastgehouden. Zij zal hem dan ook van het tweede gedachtestreepje van feit 1 vrijspreken.
Feit 2
Ook [naam 1] heeft een verklaring afgelegd over ontuchtige handelingen door verdachte. Daarbij zou verdachte de hand van [naam 1] op zijn penis hebben gelegd en vastgehouden en zijn hand over haar hand hebben gelegd en daarbij op en neer gaande bewegingen hebben gemaakt. Naar eigen zeggen heeft zij dit eerder al tegen haar moeder verteld voor een fietstochtje toen zij ongeveer 15 à 16 jaar oud was. Daarnaast verklaart [naam 1] dat zij en [slachtoffer] boven sliepen en dat haar ouders beneden sliepen.
De rechtbank constateert dat de periode in de tenlastelegging niet volledig aansluit bij de verklaring van [naam 1] over de leeftijd waarop deze handelingen zijn gepleegd.
[naam 2] , haar moeder, verklaart dat [naam 1] haar heeft verteld over dergelijke handelingen, gepleegd door verdachte. Deze verklaring betreft echter een verklaring “van horen zeggen” die afkomstig is uit dezelfde bron en vormt geen steunbewijs voor de verklaring van [naam 1] . Daar komt bij dat uit de verklaring van [naam 2] ook volgt dat zij zich niet kan herinneren dat [naam 1] al iets hierover heeft verteld voorafgaand aan een fietstochtje toen zij 15 à 16 jaar was. Ook kent zij geen woning waar er een slaapkamer met trap is geweest en gaat zij uit van een ander woonadres ten tijde van het tenlastegelegde feit dan [naam 1] . Deze discrepanties doen afbreuk aan de overtuigingskracht van de verklaring van [naam 1] .
Daarnaast kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin steunbewijs voor de verklaring van [naam 1] worden gevonden in de verklaring van [slachtoffer] .
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 4 juli 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1216) overwogen dat in het geval sprake is van twee personen die afzonderlijk aangifte doen tegen één verdachte, deze verklaringen, indien zij elkaar over en weer ondersteunen voor wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen en de wijze waarop deze hebben plaatsgevonden, ook gebruikt kunnen worden als steunbewijs.
De rechtbank stelt ten aanzien van de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 1] echter vast dat de deze op een aantal punten raakvlakken vertonen, maar dat voor wat betreft de aard en de wijze waarop deze handelingen plaatsvonden – nu verdachte is vrijgesproken van het tweede gedachtestreepje van feit 1 – onvoldoende overeenkomen. De rechtbank concludeert dan ook dat de verklaringen van [slachtoffer] en [naam 1] elkaar in onvoldoende mate ondersteunen om over en weer in elkaars zaak als steunbewijs te kunnen worden gebruikt.
De rechtbank stelt vast dat de aangifte van [naam 1] het enige bewijsmiddel is. Gelet daarop is niet aan het bewijsminimum voldaan. De rechtbank zal verdachte, bij gebrek aan voldoende wettig bewijs, van feit 2 vrijspreken.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
omstreeks de periode van 19 september 2010 tot en met 19 september 2011 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2001, bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte
- de schaamlippen en clitoris van die [slachtoffer] heeft betast en gelikt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden. Hij baseert zich daarvoor op de geldende richtlijnen van het Openbaar Ministerie voor zedendelicten. Daarnaast heeft hij meegewogen dat verdachte de vader is van de twee jonge slachtoffers en dat verdachte geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn strafbare gedrag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met zijn destijds negenjarige dochter [slachtoffer] door haar schaamlippen en clitoris te betasten en likken. Door het plegen van deze ontuchtige handelingen met zijn kind heeft verdachte de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] op ernstige wijze geschonden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het ondergaan van ontuchtige handelingen langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer en dat het de normale gezonde seksuele ontwikkeling van een kind kan doorkruisen. Uit de omstandigheid dat [slachtoffer] jaren later nog hevig geëmotioneerd raakt als zij geconfronteerd wordt met de mogelijke ontucht van haar vader met haar stief-zusje en met de herinnering aan de ontuchtige handelingen die zijzelf heeft ondergaan, leidt de rechtbank af dat het gebeuren ook daadwerkelijk een aanzienlijke impact op haar heeft gehad.
Verdachte was als vader van [slachtoffer] mede verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding. Met het plegen van de ontuchtige handelingen heeft hij het vertrouwen wat een kind in haar vader mag hebben, ernstig geschaad. Daar komt bij dat de ontucht heeft plaatsgevonden in de woning waar verdachte inmiddels woonachtig was en waar [slachtoffer] zich tijdens haar bezoek ook veilig moest kunnen voelen. Door tegen [slachtoffer] te zeggen dat wat er was gebeurd een geheimpje moest blijven, heeft hij misbruik gemaakt van de afhankelijke positie die zijn dochter ten opzichte van hem had. Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Ondanks dat de ontuchtige handelingen slechts eenmaal hebben plaatsgevonden, zijn het wel uitermate vergaande handelingen, die het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen.
De rechtbank houdt rekening met het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat het een feit betreft dat inmiddels ongeveer tien jaar geleden heeft plaatsgehad.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van twee feiten.
Nu de rechtbank slechts (een gedachtestreepje van) feit 1 bewezen acht, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is gevorderd.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 63 en 249 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
ontucht plegen met zijn minderjarig kind;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Collombon, voorzitter, mr. Prenger en mr. Dijkman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van Krevel, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 oktober 2020.
Mr. Dijkman en mr. Van Krevel zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I: De tenlastelegging
1
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 september 2010 tot en
met 19 september 2011 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, ontucht heeft
gepleegd met zijn minderjarig kind [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer]
2001, bestaande die ontucht hierin dat hij verdachte (telkens)
-de schaamlippen en/of clitoris van die [slachtoffer] heeft betast en/of gelikt en/of
-de hand van die [slachtoffer] op zijn verdachtes penis heeft gelegd en vastgehouden;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op (een) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 7 mei 2003 tot en met 7
mei 2004 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, ontucht heeft gepleegd met zijn
minderjarig kind [naam 1] , geboren op [geboortedag naam 1] 1999, bestaande die
ontucht hierin dat hij verdachte (telkens)
-de hand van die [naam 1] op/om zijn verdachtes penis heeft gelegd en
vastgehouden en zijn hand over de hand van Die [slachtoffer] heeft gelegd en daarbij op
en neer gaande bewegingen heeft gemaakt;
( art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Bijlage II: De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een paginanummer, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een pagina van het eindproces-verbaal met dossiernummer PL2000-2018260656, van de regionale eenheid politie Zeeland-West-Brabant, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 100. Alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
1. Het proces-verbaal van aangifte d.d. 8 mei 2018 (pg. 14), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer] , geboren op [geboortedag slachtoffer] 2001:
V: Tegen wie kom je aangifte doen?
A: Tegen mijn vader. [verdachte] .
A: Het begon met dat ik bij mijn vader ging logeren. Mijn vader die zei:” kom maar bij me liggen dan gaan we lekker knuffelen". Toen ik dichterbij hem lag is hij met zijn hand richting mijn geslachtsdeel gegaan en heeft hij vervolgens bij mijn schaamlippen en mijn clitoris gezeten. Hij is toen met zijn hoofd onder de dekens gegaan en heeft hij mijn pyjamabroek en mijn onderbroek naar beneden gedaan. Hij is met zijn hoofd tussen mijn benen gegaan en heeft toen mijn schaamlippen en mijn clitoris gelikt. Ik was bang en zei dat ik me misselijk voelde. Hij zei dat dit ons geheimpje was en hem moest beloven dat ik me stil zou houden.
V: Wanneer is het misbruik geweest?
A: Toen ik 9 jaar was.
A: Ja ik weet zeker dat het gebeurd is aan de [adres 2] .
V: Wat doet hij met bij je schaamlippen?
A: Hij gaat met zijn vingers erlangs en probeert mij op te winden door over mijn clitoris heen en weer te gaan.
V: Welk gedeelte van de schaamlippen raakt hij dan aan?
A: Echt over de schaamlippen. Er boven overheen. Hij gaat dan in de middelste plooi waardoor hij ook echt bij mijn clitoris komt.
V: Waarom zei hij dat van dat geheimpje?
A: Dat was de volgende dag. Ik moest naar de tuin komen, hij zei toen tegen mij: "Dat wat er gisteren gebeurd is dat moet tussen ons blijven, dat is een geheimpje. Beloof je dat?" Ik denk dat hij dit in de ochtend tegen mij zei.
2. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 juli 2018 (pg. 45), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [naam 2] :
A: Qua seksualiteit is er iets gebeurd met [slachtoffer] toen zij 9 jaar oud was. Ik kwam er
achter toen [naam 3] bij mij aan de deur kwam.
(…)
A: Ik zei toen tegen [slachtoffer] dat [naam 3] met een verhaal binnen kwam dat [verdachte] seksuele dingen met [naam 4] had gedaan. [slachtoffer] begon direct te huilen. [slachtoffer] zei dat er met haar ook iets heel ergs was gebeurd. [slachtoffer] vertelde dat zij bij papa op bed lag en dat papa toen met zijn gezicht tussen haar benen was gekomen. Ik vroeg [slachtoffer] nog hoe dat ging met dat hoofd tussen haar benen. Hij deed haar broek uit en ging haar tussen haar benen likken.
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 8 augustus 2018 (pg. 53), voor zover inhoudende als verklaring van getuige [naam 3] :
A= Ik ben bij hun aan de deur geweest omdat ik mij zorgen maakte om de toekomst. Ik
heb aan hun moeder verteld over mijn minderjarige dochtertje [naam 4] . [slachtoffer] stond op dat moment buiten te zonnen en kwam tijdens dit gesprek binnen. [slachtoffer] begon te huilen en zei dat [verdachte] ook aan haar had gezeten.
V= In hoeverre heb je zelf dingen gezien tussen je ex-partner en de beide meisjes?
A= [slachtoffer] kwam een keer op een avond misselijk naar beneden en achter haar liep haar vader Michel. Hij was helemaal wit weg getrokken. De dag erop liepen [slachtoffer] en [verdachte] samen naar de tuin. Ik heb dit later nog een keer met haar besproken en toen vertelde ze me dat ze er niet over mocht praten want dat was een geheimpje tussen haar en haar vader. Zij was in de leeftijd toen van 9 a 10 jaar. Verder kwamen de meisjes na dit voorval niet meer zo vaak spontaan bij ons thuis.
V= Zijn er nog andere dingen die je gezien en of gehoord en of gemerkt hebt tussen
[slachtoffer] en [verdachte] ?
A= Ik zag duidelijk een verandering in het contact tussen [slachtoffer] en haar vader want
zij ging meestal naast mij en of in mijn omgeving zitten.