ECLI:NL:RBZWB:2020:5231

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2020
Publicatiedatum
28 oktober 2020
Zaaknummer
AWB- 20_8646 VV en AWB- 20_8648 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake opschorting en intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

Op 28 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekers bezwaar maakten tegen de opschorting en intrekking van hun bijstandsuitkering door het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden. De verzoekers, die zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde mr. J.S.W. van Vossen, hadden bezwaar gemaakt tegen besluiten van 1 en 10 september 2020, waarin hun bijstandsuitkering werd opgeschort en ingetrokken op basis van de Participatiewet. Tijdens de zitting op 20 oktober 2020 in Middelburg werd duidelijk dat verzoekers zich om gezondheidsredenen hadden afgemeld voor meerdere gesprekken met verweerder, wat leidde tot de opschorting van hun uitkering.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekers niet voldoende hadden aangetoond dat zij niet in staat waren om op de afspraken te verschijnen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het aan verweerder is om te bepalen welke gegevens nodig zijn voor de voortzetting van de bijstandsverlening en dat verzoekers niet konden verwachten dat zij schriftelijk informatie konden verstrekken zonder fysiek aanwezig te zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden besluiten naar verwachting in bezwaar stand zouden houden en wees de verzoeken om voorlopige voorziening af. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen de uitspraak stond geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8646 en 20/8648 PW VV

uitspraak van 28 oktober 2020 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekers] , te [woonplaats verzoekers] , verzoekers,

gemachtigde: mr. J.S.W. van Vossen,
en

Het dagelijks bestuur van Samenwerking De Bevelanden, verweerder.

Procesverloop

Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 1 september 2020 (bestreden besluit I) en 10 september 2020 (bestreden besluit II) van verweerder over de opschorting en intrekking van hun bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 20 oktober 2020. Verzoekers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.L. Nguyen.

Feiten en omstandigheden

1. Verzoekers ontvingen een bijstandsuitkering van verweerder. In het kader van een ‘hercontrole levensonderhoud’ heeft verweerder hen uitgenodigd voor gesprekken op 21 januari 2020 en op 29 januari 2020. Verzoekers hebben zich per e-mail afgemeld voor deze gesprekken wegens gezondheidsklachten.
Bij brief van 19 februari 2020 heeft verweerder verzoekster uitgenodigd voor een gesprek op 26 februari 2020. Daarbij is verzocht om diverse nader genoemde bewijsstukken mee te nemen. Bij e-mail van 25 februari 2020 hebben verzoekers zich afgemeld. Daarbij hebben zij wel de gevraagde bewijsstukken overgelegd.
Naar aanleiding van een verzoek tot ontheffing van de arbeidsverplichtingen heeft [naam adviesorgaan] onderzoek gedaan. Op 15 januari 2020 en 28 februari 2020 heeft [naam adviesorgaan] adviesrapportages uitgebracht voor respectievelijk verzoeker en verzoekster.
Bij brief van 12 maart 2020 heeft verweerder verzoekers uitgenodigd voor een gesprek op 24 maart 2020, omdat de ingeleverde bewijsstukken aanleiding geven voor verder onderzoek naar de rechtmatigheid van de bijstandsuitkering. Daarbij is ook vermeld dat uit het onderzoek door [naam adviesorgaan] is gebleken dat er voor verzoekers geen medische belemmeringen zijn om met verweerder in gesprek te gaan op het stadskantoor in Goes.
Het gesprek van 24 maart 2020 is niet doorgegaan vanwege de coronamaatregelen. Bij brief van 30 juni 2020 heeft verweerder verzoekers uitgenodigd voor een gesprek op 14 juli 2020. Verzoekers hebben zich daarvoor afgemeld wegens gezondheidsklachten en omdat er binnen het gezin contact is geweest met een persoon die corona heeft.
Bij brief van 14 juli 2020 heeft verweerder verzoekers uitgenodigd voor een gesprek op 18 augustus 2020, zodat zij zich kunnen laten testen en in quarantaine kunnen gaan voor twee weken. Op deze afspraak zijn zij zonder bericht van verhindering niet verschenen. Daarom heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekers bij bestreden besluit I opgeschort met ingang van 18 augustus 2020 (BRE 20/8646). Zij zijn in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen door op 8 september 2020 te verschijnen voor een gesprek.
Verzoekers zijn niet verschenen op de afspraak van 8 september 2020. Daarom heeft verweerder de bijstandsuitkering bij bestreden besluit II ingetrokken over de periode van 18 augustus 2020 tot en met 31 augustus 2020 en beëindigd per 1 september 2020 (BRE 20/8648).

Standpunt van verzoekers

2. Verzoekers hebben, samengevat, aangevoerd er geen aanleiding bestond voor de hercontrole door verweerder. Ook hebben zij de gevraagde bewijsstukken ingeleverd. In het opschortingsbesluit staat niet welke informatie zij verder nog zouden moeten verstrekken tijdens een gesprek, waardoor niet helder is wat er van hen verwacht werd. Daarbij wijzen verzoekers op een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 februari 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:765) en de daarin genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 10 juli 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2313). Fysiek verschijnen op een afspraak is volgens verzoekers niet noodzakelijk om het recht op bijstand vast te kunnen stellen. Als verweerder had aangegeven welke informatie nodig was, hadden zij deze schriftelijk kunnen verstrekken. Ook had verweerder op huisbezoek kunnen gaan.
Verder stellen verzoekers dat hen niet kan worden verweten dat zij niet op de afspraken zijn verschenen, omdat zij daartoe niet in staat zijn vanwege hun gezondheidsklachten. Zij betwisten het rapport van [naam adviesorgaan] en stellen dat hieruit ook niet blijkt dat dit voor hen wel mogelijk is. In het rapport staat dat verzoeker gebruik kan maken van vervoer per bus of auto, maar in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is opgenomen dat hij maximaal één uur achtereen kan zitten met een goede ondersteuning. Verzoekers hebben geen auto en zijn aangewezen op het openbaar vervoer. De harde stoelen in de bus zijn slecht voor de rug. Bovendien is de totale zittijd in de bus (27 minuten enkele reis) én de afspraak meer dan één uur. Voor verzoekster geldt dat zij in de FML beperkt is op lopen en staan, van haar kan daarom evenmin verwacht worden dat zij kan reizen én een afspraak na kan komen.

Beoordelingskader voorlopige voorziening

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.

Wettelijk kader

4. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 53a, eerste lid, eerste zin, van de Participatiewet bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand dan wel de voortzetting daarvan en de arbeidsinschakeling door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt
Op grond van het zesde lid van dit artikel is het college bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening of intrekking van de bijstand.
Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Op grond van het tweede lid doet het college mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Op grond van het vierde lid kan het college, als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.

Overwegingen

Spoedeisend belang
5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Deze procedure kan alleen worden gevoerd als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. Bij brief van 2 oktober 2020 heeft de voorzieningenrechter verzoekers verzocht om de spoedeisendheid nader toe te lichten. Zij hebben hier bij brief van 5 oktober 2020 op gereageerd, waarbij zij afschriften van de saldo’s van twee bankrekeningen en een overzicht van hun schulden hebben overgelegd. Hieruit blijkt dat er sprake is van weinig tot geen saldo en een schuldenlast van ruim € 53.000,-.
6. Ter zitting is gebleken dat verweerder deze stukken niet heeft ontvangen. Na inzage in die stukken heeft verweerder gesteld dat een afschrift van het saldo op de rekening waarop de bijstandsuitkering voorheen werd gestort, ontbreekt. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekers wel bankafschriften van die rekening over de periode van 1 november 2019 tot en met 25 februari 2020 hebben overgelegd bij hun e-mail van 25 februari 2020. Daaruit blijkt dat destijds ook op die rekening sprake was van weinig tot geen saldo. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat verzoekers een spoedeisend belang hebben bij het verzoek om een voorlopige voorziening.
Opschorting (BRE 20/8646)
7. Verweerder heeft op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet de bevoegdheid om een onderzoek in te stellen naar de gegevens die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van het recht op bijstand. In tegenstelling tot wat verzoekers hebben aangevoerd, is een directe aanleiding dan ook niet vereist om een hercontrole in te stellen. Op grond van het eerste lid van voornoemd artikel is het aan verweerder om te bepalen welke gegevens dienen te worden verstrekt en de wijze en het tijdstip waarop dit dient plaats te vinden. Verweerder hoefde daarom niet in te gaan op het voorstel van verzoekers om schriftelijk informatie te verstrekken of het aanbod om bij hen op huisbezoek te komen. Zoals verweerder ter zitting heeft toegelicht werd een gesprek in dit geval noodzakelijk geacht, omdat er naar aanleiding van de door verzoekers overgelegde stukken vragen zijn ontstaan over de wijze waarop verzoekers in hun levensonderhoud voorzien. Een gesprek stelt verweerder in staat om door te vragen en zo nodig direct aansluitend een huisbezoek af te leggen om een en ander te verifiëren. De voorzieningenrechter kan dit volgen.
8. Op grond van artikel 54, eerste lid, van de Participatiewet was verweerder bevoegd om de bijstandsuitkering met ingang van 18 augustus 2020 op te schorten, omdat verzoekers geen gehoor hebben gegeven aan de oproep om op die datum op een gesprek te verschijnen. Uit bestreden besluit I blijkt ook dat dit het verzuim is dat hen wordt verweten. Verzoekers konden dit verzuim herstellen door op de afspraak van 8 september 2020 te verschijnen zodat verweerder hen vragen kon stellen over de door hen overgelegde stukken. Verweerder heeft daarbij ook aangegeven dat de bijstandsuitkering wordt ingetrokken als zij daar opnieuw geen gehoor aan geven. De stelling van verzoekers dat niet duidelijk is wat er van hen verwacht werd, volgt de voorzieningenrechter daarom niet. De verwijzing naar de uitspraken van de rechtbank Rotterdam en de CRvB gaat niet op, omdat de feiten en omstandigheden in die zaken niet vergelijkbaar zijn met de situatie die hier aan de orde is.
Intrekking (BRE 20/8648)
9. Verzoekers zijn niet verschenen op de afspraak van 8 september 2020. Zij hebben het verzuim dus niet binnen de in bestreden besluit I gestelde termijn hersteld. Daarom was verweerder bevoegd om met toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet, de uitkering met ingang van de datum van de opschorting in te trekken.
10. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat hen niet verweten kan worden dat zij niet op de afspraken zijn verschenen, omdat zij daar wegens ernstige gezondheidsklachten niet toe in staat zijn. De voorzieningenrechter stelt vast dat zij geen medische stukken hebben overgelegd om die stelling te onderbouwen. De enige informatie die beschikbaar is, betreft de adviesrapportages die [naam adviesorgaan] heeft opgesteld in het kader van een onderzoek naar een mogelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen. Verzoekers zijn het weliswaar niet eens met die rapportages, maar bij gebrek aan andere informatie mocht verweerder daarvan uitgaan. In het rapport dat betrekking heeft op verzoeker is door de verzekeringsarts van [naam adviesorgaan] expliciet gesteld dat verzoeker zelf aangeeft geen of beperkt gebruik te kunnen maken van vervoer (auto of bus), maar dat dit niet zal leiden tot schade aan de rug en dus mogelijk wordt geacht. Uit de FML van verzoekster blijkt dat zij een kwartier achtereen kan lopen en op zitten is geen beperking aangenomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat uit deze rapportages niet blijkt dat verzoekers niet kunnen reizen of op afspraken kunnen verschijnen. Uit het door verzoekers overgelegde OV-reisplan blijkt dat zij 5 minuten moeten lopen naar de bushalte, 26 minuten in de bus moeten zitten, en dan 2 minuten moeten lopen naar verweerder. Gelet op de beperkingen die zijn opgenomen in de FML moeten zij daartoe allebei in staat worden geacht.
11. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat niet gebleken is dat het verzoekers niet verweten kan worden dat zij niet zijn verschenen op de afspraken. Verweerder kon dan ook in redelijkheid van de bevoegdheid tot intrekking gebruik maken.

Conclusie

12. Naar verwachting kunnen de bestreden besluiten in bezwaar standhouden. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening daarom af.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier op 28 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.