In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een boete opgelegd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiser, afkomstig uit Roemenië en ingeschreven als inwoner van Nederland, ontving op 23 september 2019 een boete van € 402,24 van het CAK omdat hij geen zorgverzekering had afgesloten binnen de gestelde termijn. Eiser maakte bezwaar tegen deze boete, maar het CAK verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 13 december 2019. Eiser stelde beroep in en voerde aan dat hij de boete niet kan betalen omdat hij geen inkomen heeft en geen legitimatiebewijs kan verkrijgen.
De rechtbank overwoog dat het CAK op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) verplicht was om een boete op te leggen, aangezien eiser niet had voldaan aan de aanmaning om zich te verzekeren. De rechtbank benadrukte dat, ondanks de financiële situatie van eiser, het opleggen van een boete noodzakelijk is om de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten te waarborgen. Eiser had geen bewijsstukken overgelegd om zijn stelling dat hij geen inkomen of vermogen had te onderbouwen, waardoor de rechtbank oordeelde dat het CAK geen reden had om de boete te matigen.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.