ECLI:NL:RBZWB:2020:5359

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19_3080
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medische beoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van zijn Ziektewet-uitkering. Eiser, die lijdt aan hemochromatose en hypothyreoïdie, had zijn uitkering op 2 maart 2019 beëindigd gezien na een eerstejaarsbeoordeling door het UWV. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat zijn medische beperkingen te licht waren ingeschat en dat er geen rekening was gehouden met zijn ernstige vermoeidheid.

Tijdens de zitting op 6 oktober 2020 heeft de rechtbank de argumenten van eiser en de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV overwogen. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig te werk waren gegaan en dat de medische beperkingen die zij hadden vastgesteld, niet te gering waren. Eiser had weliswaar klachten van vermoeidheid, maar de rechtbank oordeelde dat deze klachten niet automatisch leidden tot een urenbeperking in zijn arbeid. De rechtbank heeft de medische rapporten van de verzekeringsartsen als voldoende onderbouwd beschouwd en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was neergelegd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Dit betekent dat de beëindiging van de Ziektewet-uitkering per 2 maart 2019 terecht was, omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3080 ZW

uitspraak van 27 oktober 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. A.C.M. Martens,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 4 juni 2019 (bestreden besluit) van het UWV inzake zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 oktober 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.M. van Gent.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is werkzaam geweest als medewerker technische dienst. Voor dat werk is hij op 3 januari 2018 uitgevallen vanwege vermoeidheidsklachten als gevolg van hemochromatose en hypothyreoïdie. Ook vanuit de Werkloosheidswet heeft eiser zich op 3 januari 2018 ziek gemeld.
Het UWV heeft aan eiser een ZW-uitkering toegekend. Bij besluit van 29 januari 2019 (primair besluit) heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 2 maart 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Op 29 april 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de ZW-uitkering van eiser heeft beëindigd per
2 maart 2019.
3.
Wettelijk kader
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Als een verzekerde geen werkgever (meer) heeft en 52 weken arbeidsongeschikt is geweest heeft deze recht op ziekengeld als hij:
- ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid, als bedoeld in artikel 19 én
- slechts in staat is ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur met algemeen geaccepteerde arbeid waartoe hij met zijn krachten en bekwaamheden in staat is (artikel 19aa, eerste lid, en artikel 19ab, derde lid, van de ZW).
De mate van arbeidsongeschiktheid wordt vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek (artikel 19ab, eerste lid, van de ZW).
4.
Toetsingskader
Niet in geschil is dat eiser 52 weken arbeidsongeschikt is geweest. Dit betekent dat het UWV terecht ook heeft beoordeeld of eiser in staat is met algemeen geaccepteerde arbeid meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Bij een arbeidsongeschiktheid van minder dan 35% bestaat er geen recht meer op een ZW-uitkering.
5.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
De verzekeringsarts heeft eisers dossier bestudeerd en hem gezien op het spreekuur. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser beperkingen heeft op het gebied van dynamische handelingen en statische houdingen. Voor een urenbeperking ziet de verzekeringsarts geen aanleiding omdat die alleen kan worden toegekend als sprake is van een ernstige stoornis in de energiehuishouding, verminderde beschikbaarheid of op preventieve gronden (of een combinatie hiervan), waarvoor onvoldoende compensatie met de overige punten van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) kan worden bereikt. Daarvan is volgens de verzekeringsarts geen sprake. Eiser is aangewezen op fysiek licht werk wat hij voornamelijk zittend kan uitvoeren.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 22 januari 2019.
5.2.
De verzekeringsarts b&b heeft de beschikbare medische gegevens, waaronder de door eiser overgelegde informatie van internist [naam internist 1] , van huisarts [naam huisarts] en van cardioloog [naam cardioloog 1] bestudeerd. De verzekeringsarts b&b heeft eiser gesproken tijdens de hoorzitting en heeft eisers dagverhaal uitgevraagd. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat er geen nieuwe gezichtspunten naar voren zijn gekomen met betrekking tot de medische situatie op de datum in geding. De beperkingen zijn volgens hem correct weergegeven in de opgestelde FML. Het onderzoek was zorgvuldig en er was voldoende medische informatie aanwezig om tot een beslissing te kunnen komen. Voor het aannemen van een urenbeperking ziet hij, evenals de verzekeringsarts, geen aanleiding.
5.3
Eiser heeft in beroep tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat zijn beperkingen te licht zijn ingeschat. Eiser stelt dat ten onrechte geen rekening wordt gehouden met zijn ernstige vermoeidheid die een bekend symptoom is bij de aandoening die hij heeft en waarmee hij al vanaf het begin van zijn ziekte te maken heeft. Gelet daarop had een urenbeperking gesteld moeten worden op het aantal te werken uren per dag en per week (4 uur per dag en 20 uur per week). Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser bij het aanvullend beroepschrift medische informatie overgelegd van internist [naam internist 2] en van cardioloog [naam cardioloog 2] , een verslag van een 72 uurs ECG registratie, algemene informatie over het chronisch vermoeidheidssyndroom alsmede een persoonlijke brief. Eiser wijst erop dat het feit dat hij niet de hele dag zittend doorbrengt niet betekent dat hij geen rustpauzes neemt. Zeker na zwaardere lichamelijke inspanning moet eiser regelmatig rust nemen. Nu hij met de normale dagelijkse bezigheden al niet de hele dag actief kan zijn, kan hij dat zeker niet in het werk. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat hij in staat wordt geacht om 8 uur per dag en 40 uur per week te werken. Eiser overlegt ter onderbouwing hiervan een brief van zijn gespecialiseerde fysiotherapeut, Vleeshouwer.
Subsidiair voert eiser aan dat ook in het geval een objectief medische oorzaak voor de vermoeidheid ontbreekt, er bij zijn behandelaars een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat hij als gevolg van ziekte of gebrek ernstige vermoeidheidsklachten heeft en dat op grond daarvan een urenbeperking moet worden aangenomen.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Op grond van de beschikbare gegevens moet naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de verzekeringsartsen bij eiser niet te geringe medische beperkingen hebben vastgesteld. Met name blijkt uit de rapportages van de verzekeringsartsen dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder vermoeidheid, hemochromatose en hypothyreoïdie.
5.5.
De medische informatie die eiser in beroep heeft overgelegd geeft de rechtbank geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze informatie bij de beoordeling is betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen leidt de rechtbank af dat zij wel erkennen dat eiser vermoeidheidsklachten heeft maar dat dit niet zonder meer betekent dat een urenbeperking is aangewezen.
De rechtbank onderschrijft de conclusie van de verzekeringsarts b&b in zijn rapporten van 6 juli 2020 en 17 september 2020 dat er geen aanleiding een urenbeperking aan te nemen. Voor de vermoeidheidsklachten is in de beschikbare medische informatie geen duidelijk verklarende onderliggende oorzaak aangetoond. Internist [naam internist 2] geeft aan dat bekend is dat patiënten met hemochromatose vermoeidheidsklachten kunnen houden maar dat de oorzaak daarvan onbekend is. [naam internist 2] sluit niet uit dat een soort chronisch vermoeidheidssyndroom kan worden ontwikkeld en hij adviseert de daarbij gehanteerde behandelingsstrategieën die enig effect hebben, zoals revalidatie en cognitieve gedragstherapie. Op cardiaal gebied is van verklarende afwijkingen niet gebleken. De cardioloog ziet op zijn gebied geen argumenten voor een verhoogde rustbehoefte. Wel blijkt er een conditionele component te zijn. De verzekeringsarts b&b concludeert dat er, uitgaande van goed gereguleerde hemochromatose en hypothyreoïdie en chronische vermoeidheidsklachten, die eventueel te duiden zijn als chronisch vermoeidheidssyndroom, bij een consistent klachtenpatroon mag worden uitgegaan van beperkingen in het functioneren ook al is er geen direct verklarend onderliggend medische substraat. Anderzijds moet volgens de verzekeringsarts b&b daarbij ook rekening worden gehouden met het gegeven dat eiser vanuit medisch oogpunt gebaat is bij gedoseerd actief blijven en bij voorkeur op peil houden en waar mogelijk verbeteren van zijn conditie. Er is volgens de verzekeringsarts b&b geen medische noodzaak tot het aannemen van rustperiodes indien geen sprake is van zwaardere belasting dan in de FML opgenomen. Er zijn evenmin aanwijzingen om beperkingen in mentaal functioneren aan te nemen omdat objectieve medische informatie hierover ontbreekt. Er is voldoende rekening gehouden met de verminderde energetische belastbaarheid door middel van de beschreven beperkingen waardoor in arbeid sprake is van een gedoseerde werkbelasting. Als in voldoende mate rekening wordt gehouden met de gestelde beperkingen voor zwaardere fysieke belasting en eiser een substantieel deel van de dag zittend kan doorbrengen, is er geen medische grond voor een urenbeperking.
De recente informatie van Vleeshouwer over eisers behandeling leidt niet tot een andersluidende conclusie. De start van de behandeling dateert van een jaar na de datum in geding (2 maart 2019) zodat aan informatie daarover in het kader van onderhavige procedure minder gewicht kan worden toegekend dan aan het door eiser op de hoorzitting beschreven dagverhaal, nu dit dichter ligt bij de datum in geding. Uit het dagverhaal blijkt dat eiser nog diverse gedoseerde activiteiten onderneemt. Dat eiser rustmomenten moet inlassen na zwaardere fysieke inspanning, vloeit voort uit zijn beperking voor fysiek zware arbeid. Zolang echter sprake is van gedoseerde activiteiten, rekening houdend met de beperkingen in de FML, is een urenbeperking niet nodig. Met het feit dat eiser daardoor minder tijd over houdt voor activiteiten naast het werk wordt bij een arbeidsgeschiktheidsbeoordeling geen rekening gehouden.
5.6.
Volgens vaste rechtspraak is slechts sprake van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Niet beslissend is de eigen opvatting van eiser; de klachten en beperkingen die eiser stelt te hebben moeten medisch verklaarbaar zijn. Als dat niet dan wel in beperkte mate het geval is, moeten deze klachten in beginsel buiten beschouwing blijven. In bijzondere gevallen kan toch sprake zijn van arbeidsongeschiktheid, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of aan welk gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen stelt de CRvB dan wel als (minimum)eis dat bij de medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de CRvB van 27 juni 2006 (ECLI:NL:CRVB:2006:AY3790).
De rechtbank ziet, gelet op het geheel van de over eiser beschikbare medische rapporten en hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat in het geval van eiser sprake zou (kunnen) zijn van het bijzondere geval.
Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 22 januari 2019.
6.
Geschiktheid voor de functies
6.1
Een arbeidsdeskundige van het UWV heeft geconcludeerd dat eiser, voor zover het betreft de ziekmelding vanuit de WW, geschikt is voor de maatgevende arbeid van technisch specialist bij [naam onderneming] .
Omdat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid voor de ZW, namelijk medewerker technische dienst, heeft de arbeidsdeskundige, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: transportplanner (Sbc-code 484010), graafmachinebestuurder (Sbc-code 263036 en commercieel administratief medewerker (Sbc-code 516110).
6.2
Eisers beroepsgrond dat onbegrijpelijk is dat hij geschikt wordt geacht voor de maatgevende arbeid van technisch specialist slaagt.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) is in zijn rapport van 8 juli 2020 tot de conclusie gekomen dat niet (voldoende) inzichtelijk is gemaakt dat eiser geschikt is voor de maatgevende arbeid. De arbeidsdeskundige b&b geeft aan dat niet inzichtelijk is gemaakt waarom ook ter plekke op locatie het werk geheel zittend kan worden verricht (gelet op de beperking van 15 minuten lopen achtereen een ongeveer 1 uur per dag). Deze functie wordt dus ongeschikt geacht. Omdat eiser volgens de arbeidsdeskundige b&b wel geschikt is voor de geselecteerde functies verandert er inhoudelijk niets in het bestreden besluit.
Verder stelt eiser dat de geselecteerde functies niet passend zijn omdat hij niet in staat is om 8 uur per dag te werken en omdat de mentale belasting in deze functies te groot is.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 28 januari 2019 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 8 juli 2020. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Eisers standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
7.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een ZW-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de ZW-uitkering terecht beëindigd per 2 maart 2019.
8. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd, omdat, zoals hiervoor is overwogen, het UWV pas in beroep heeft beslist dat eiser niet geschikt is voor de maatgevende arbeid van technisch specialist. In zoverre was het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank laat echter de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand omdat de eiser voorgehouden functies wel terecht aan de schatting ten grondslag zijn gelegd en het bestreden besluit ook voor het overige de rechterlijke toetsing kan doorstaan. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
9.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 525, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier op 27 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.