ECLI:NL:RBZWB:2020:5360

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
3 november 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6348
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering op grond van schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 december 2015 en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de periode van 1 december 2015 tot en met 31 juli 2019, tot een bedrag van € 53.510,70 bruto. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden als nagelstyliste en cateraar. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waaronder de hoorzitting op 1 oktober 2019 en de besluitvorming van het college. Eiseres had verklaard dat zij met haar werkzaamheden nauwelijks inkomsten had, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het college op grond van de Participatiewet verplicht was om de bijstandsuitkering in te trekken en de onterecht ontvangen bijstand terug te vorderen, gezien de schending van de inlichtingenplicht.

Eiseres voerde aan dat de terugvordering onredelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de besluiten van het college.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/6348 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2020 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 23 augustus 2019 (primair besluit I) heeft het college eiseres meegedeeld dat haar uitkering op grond van de Participatiewet per 1 december 2015 wordt ingetrokken omdat als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht het recht op uitkering niet kan worden vastgesteld
In het besluit van 11 september 2019 (primair besluit II) heeft het college de als gevolg hiervan onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering van eiseres teruggevorderd over de periode van 1 december 2015 tot en met 31 juli 2019 tot een bedrag van € 53.510,70 bruto.
Eiseres heeft tegen beide primaire besluiten bezwaar gemaakt.
Op 1 oktober 2019 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
In het besluit van 24 oktober 2019 (bestreden besluit), verzonden op 28 oktober 2019, heeft het college de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 16 oktober 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres en haar gemachtigde en mr. N. Melsen namens het college.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Op 15 mei 2019 heeft eiseres het college ingelicht dat zij zwanger is van haar vierde kind. Bij het college is een vermoeden ontstaan dat eiseres een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar ex-partner. Uit RDW-onderzoek is gebleken dat van 20 april 2019 tot en met 3 juni 2019 een voertuig met kenteken [kenteken] op naam van eiseres heeft gestaan.
Bij brief van 5 juni 2019 heeft het college eiseres verzocht van dit voertuig het aankoopbewijs uiterlijk 19 juni 2019 in te leveren alsmede controleerbaar en verifieerbaar bewijs op welke wijze zij de aanschaf heeft betaald, bijvoorbeeld een betaling vanaf haar bankrekening.
Omdat eiseres de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd heeft het college eiseres door middel van het besluit van 24 juni 2019 nogmaals in de gelegenheid gesteld deze uiterlijk op 1 juli 2019 in te leveren. Verder heeft het college het recht op bijstand opgeschort met ingang van 19 juni 2019. Op 29 juni 2019 heeft eiseres enkele documenten met betrekking tot het voertuig ingeleverd.
Bij brief van 8 augustus 2019 heeft het college eiseres uitgenodigd voor een gesprek op kantoor op 15 augustus 2019 en haar verzocht diverse gegevens mee te nemen, waaronder afschriften van alle bankrekeningen waarover eiseres kan beschikken vanaf 1 januari 2019 tot heden.
Op grond van de ingeleverde bankafschriften en nader onderzoek (o.a. Facebook) heeft de afdeling handhaving geconstateerd dat eiseres sinds 1 december 2015 werkzaamheden als nagelstyliste en als cateraar verricht die zij niet bij het college heeft gemeld. Op 15 augustus 2019 is eiseres daarmee geconfronteerd. Zij heeft verklaard dat ze met deze werkzaamheden bijna niets heeft verdiend en geen administratie heeft bijgehouden.
Vervolgens heeft het college de primaire besluiten genomen.
2.
Het geschil
In geschil is of het college terecht de bijstandsuitkering van eiseres heeft ingetrokken per 1 december 2015 en de uitkering van eiseres als onverschuldigd betaald heeft teruggevorderd.
3.
Beroepsgronden
Eiseres erkent dat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden. Zij is het echter niet eens met de gevolgen die het college daaraan heeft verbonden. Eiseres voert aan dat, indien zij de inlichtingenplicht wel zou zijn nagekomen, aan haar over het betrokken tijdvak (aanvullende) bijstand zou zijn verleend. Eiseres stelt dat het door haar ingeleverde overzicht van de inkomsten voldoende is om haar inkomsten achteraf vast te stellen. Eiseres wijst erop dat zij in het gesprek met het college niet zo zeer heeft betwist dat zij in december 2018 twintig klanten heeft gehad, maar dat zij op dat moment niet met zekerheid kon zeggen hoeveel klanten zij dan wel had gehad. Eiseres heeft achteraf het door haar ingeleverde overzicht opgesteld aan de hand van de geplaatste foto’s op sociale media. Zij heeft daarbij geconstateerd dat vaak foto’s meerdere keren zijn geplaatst zodat zij voor de maand december 2018 uitkwam op veertien klanten. De verklaring van eiseres dat zij drie tot vier klanten per maand behandelde klopt in die zin dat dit een gemiddelde was. In 2016 en 2017 had zij veel minder klanten dan in 2018 en 2019 hetgeen volgens eiseres uit het overzicht blijkt. Eiseres hoopte uiteindelijk een eigen onderneming te starten en niet meer afhankelijk te zijn van een bijstandsuitkering. Eiseres stelt tenslotte dat een terugvordering van € 53.510,97 onredelijk is gelet op de zeer beperkte inkomsten die zij heeft gehad. Voor de veronderstelling dat zij extra inkomsten moet hebben gehad is geen enkele aanleiding gelet op haar bankafschriften of levensstijl. Eiseres stelt dat het college het recht op bijstand, eventueel schattenderwijs, had kunnen vaststellen.
4.
Standpunt college
Het college stelt zich op het standpunt dat het recht op bijstand in de periode in geding niet is vast te stellen als gevolg van schending van de inlichtingenplicht. Het college stelt dat eiseres wisselende verklaringen heeft afgelegd over het aantal klanten dat zij heeft gehad en dat haar verklaringen bovendien niet overeenstemmen met het door haar ingeleverde overzicht van inkomsten. Het college moet in een dergelijk geval de bijstandsuitkering intrekken en terugvorderen.
5.
Wettelijk kader
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, onder a van de Participatiewet, voor zover hier van belang, herziet het college, onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, een dergelijk besluit of trekt het in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 17, eerste lid heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
Op grond van het achtste lid kan het college, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
6.
Beoordeling.
6.1.
Intrekking.
Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het college rust.
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 23 februari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:578), is het verrichten van op geld waardeerbare activiteiten een omstandigheid die voor het recht op bijstand van belang kan zijn en daarom gemeld dient te worden aan het bijstandsverlenend orgaan. De intentie waarmee die werkzaamheden worden verricht speelt geen rol. Ook is niet van belang of uit die werkzaamheden daadwerkelijk inkomsten worden genoten. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de CRvB (uitspraak van 8 mei 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW5334) is het onderscheid tussen bedrijfsmatige en hobbymatige activiteiten voor de bijstand geen relevant onderscheid, indien uit die activiteiten inkomsten worden genoten of daarvoor kunnen worden bedongen. Hetzelfde geldt voor het onderscheid tussen bedrijfsmatige en als vriendendienst verrichte activiteiten.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet heeft geschonden. Eiseres erkent dat zij haar inkomsten niet heeft opgegeven en dat zij dat wel had moeten doen.
Schending van de inlichtingenplicht is een rechtsgrond voor intrekking van bijstand wanneer als gevolg daarvan het recht op bijstand niet (langer) kan worden vastgesteld. Het ligt op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat zij, als zij wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de beoordelingsperiode recht op (aanvullende) bijstand had gehad.
Eiseres stelt dat het college aan de hand van het door haar verstrekte overzicht van inkomsten het recht op uitkering had kunnen vaststellen, eventueel schattenderwijs. Eiseres heeft echter geen boekhouding of administratie bijgehouden. Zij heeft achteraf een overzicht opgesteld aan de hand van de door haar geplaatste foto’s op sociale media. Het is echter niet komen vast te staan dat eiseres van alle behandelingen en taarten en hapjes foto’s heeft geplaatst. Het overzicht is verder ook niet onderbouwd met schriftelijke stukken zoals bijvoorbeeld rekeningen of bonnetjes. Eiseres heeft evenmin een afsprakenagenda bijgehouden.
Het door eiseres gemaakte handgeschreven overzicht van activiteiten is dan ook onvoldoende om vast te kunnen stellen wat de daadwerkelijke omvang van haar activiteiten is geweest. Van belang is hiervoor dat dit overzicht achteraf door eiseres is opgesteld en niet wordt onderbouwd door objectieve en controleerbare gegevens. Hiermee heeft eiseres onvoldoende duidelijkheid verschaft over de precieze omvang van de door haar verrichte werkzaamheden.
Verder heeft eiseres ook wisselende verklaringen afgelegd over het aantal klanten dat zij in december 2018 heeft behandeld. Het is daarom niet mogelijk een schatting van de inkomsten te maken.
Om het recht vast te kunnen stellen mag het college een deugdelijke administratie verlangen over de werkzaamheden die eiseres heeft verricht als nagelstyliste en de verkoop van taarten en hapjes en eventuele inkomsten daaruit. Door het schenden van de inlichtingenverplichting en het nalaten een administratie bij te houden, heeft eiseres zelf het risico genomen dat zij achteraf niet meer kan beschikken over bewijsstukken om de omvang van de werkzaamheden of de hoogte van de inkomsten aannemelijk te maken. De gevolgen daarvan moeten voor rekening van eiseres blijven. Voor het maken van een schatting heeft eiseres geen concrete en verifieerbare gegevens verschaft. Het college heeft daarom terecht overwogen dat het recht op bijstand over de te beoordelen periode niet kan worden vastgesteld. Het college was dan ook verplicht het recht op bijstand over die periode in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet.
6.2.
Terugvordering.
Nu sprake is van schending van de inlichtingenplicht is het college verplicht tot terugvordering, tenzij sprake is van een dringende reden.
Eiseres doet een beroep op de dringende reden. Zij vindt het redelijk dat zij haar inkomsten (volgens haar € 3.305,50) moet terugbetalen. Eiseres stelt dat zij als gevolg van de terugvordering geen eigen bedrijf meer zal kunnen starten. Het college stelt dat deze omstandigheid niet als dringende reden wordt aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met wat zij heeft aangevoerd niet aannemelijk heeft gemaakt dat terugvordering zodanige onaanvaardbare financiële of sociale consequenties zal hebben voor eiseres dat sprake is van dringende redenen en dat (deels) van terugvordering moet worden afgezien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both, griffier, op 27 oktober 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.