In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering per 1 december 2015 en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bijstandsuitkering over de periode van 1 december 2015 tot en met 31 juli 2019, tot een bedrag van € 53.510,70 bruto. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van haar werkzaamheden als nagelstyliste en cateraar. Dit leidde tot de conclusie dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waaronder de hoorzitting op 1 oktober 2019 en de besluitvorming van het college. Eiseres had verklaard dat zij met haar werkzaamheden nauwelijks inkomsten had, maar de rechtbank oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd om haar standpunt te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het college op grond van de Participatiewet verplicht was om de bijstandsuitkering in te trekken en de onterecht ontvangen bijstand terug te vorderen, gezien de schending van de inlichtingenplicht.
Eiseres voerde aan dat de terugvordering onredelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet aannemelijk had gemaakt dat de terugvordering zou leiden tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en bevestigde de besluiten van het college.