ECLI:NL:RBZWB:2020:558

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2020
Publicatiedatum
10 februari 2020
Zaaknummer
02/089747-19
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • M. van Gessel
  • J. Bogaert
  • A. Phillips
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met voorwaardelijke opzet en vordering benadeelde partij

Op 10 februari 2020 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag. De zaak werd behandeld met gesloten deuren op 27 januari 2020. De verdachte stond terecht voor het steken van het slachtoffer met een mes op 12 april 2019 in Breda. De officier van justitie beschouwde het als een poging tot doodslag, terwijl de verdediging geen verweer voerde tegen deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte raad, maar dat de verdachte wel degelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank achtte de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen, en sprak de verdachte vrij van de poging tot moord. De rechtbank legde een jeugddetentie op van 180 dagen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan dagbesteding en psychologische behandeling. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 200 uur en moest hij een schadevergoeding van € 20.201,-- betalen aan de benadeelde partij, het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/089747-19
vonnis van de meervoudige kamer van 10 februari 2020
in de strafzaak tegen de minderjarige
[verdachte]
geboren op [geboortedag verdachte] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [adres verdachte]
raadsman mr. R.P.A. Kint, advocaat te Zoetermeer

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld met gesloten deuren op de zitting van 27 januari 2020, waarbij de officier van justitie, mr. Simpelaar, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, ter zake dat:
hij op of omstreeks 12 april 2019 te Breda, althans in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in zijn
borst(kas), althans zijn lichaam heeft gestoken, terwijl de uitvoering van
dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 289 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag en baseert zich daarbij op de aangifte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] , de letselbeschrijving van het slachtoffer en de verklaring van de verdachte. Gelet op voornoemde bewijsmiddelen gaat de officier van justitie er vanuit dat verdachte op de bewuste avond van 12 april 2019, na wat onenigheid tussen hem en aangever naar de keuken is gelopen en vervolgens een mes heeft getoond aan aangever, welke incident door de andere aanwezigen is gesust. De onenigheid tussen aangever en verdachte is vervolgens opnieuw opgelaaid. Verdachte heeft opnieuw een mes gepakt uit de keukenla en heeft aangever vervolgens meerdere keren, in ieder geval twee keer, in de borstkas gestoken. Verdachte heeft dusdoende (al dan niet voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever gehad. Verdachte heeft bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door dit handelen zou komen te overlijden. De officier van justitie is van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling en dat er geen sprake is geweest van voorbedachte raad. Hij verzoekt verdachte dan ook vrij te spreken van de ten laste gelegde poging moord.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is, met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de ten laste gelegde poging tot moord. Terzake de tenlastegelegde poging doodslag is geen verweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte het feit niet heeft gepleegd met voorbedachte raad.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet tegen de achtergrond van onder meer het standaardarrest van de Hoge Raad van 28 februari 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BR2342) komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen/genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat bij verdachte wel degelijk sprake was van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De rechtbank gaat er op basis van de verklaringen van aangever en van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] vanuit dat verdachte wel degelijk twee keer een mes uit de keuken heeft gepakt en daarmee de eerste keer heeft gedreigd naar aangever en de tweede keer aangever heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit – hoewel het kort na elkaar heeft plaatsgevonden – twee aparte incidenten geweest. De ontkenning van verdachte dat hij de eerste keer een mes heeft gepakt dat hij vervolgens heeft teruggelegd in de keukenla acht de rechtbank in het licht van de consistente verklaringen van de bovengenoemde getuigen en van aangever niet geloofwaardig. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank echter nog niet dat daarmee sprake is geweest van een situatie waarin verdachte zich heeft kunnen beraden.
Aangezien verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde poging doodslag een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 27 januari 2020; [1]
- de aangifte van [slachtoffer] . [2]
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat het letsel van de aangever bestond uit een steekwond thorax met letsel van de hartkamer (ventrikel). [3]
Steekwonden in de hartstreek kunnen, naar algemene ervaringsregels, snel dodelijk zijn door het grote bloedverlies dat al gauw optreedt als het hart of een van de omringende bloedvaten wordt geraakt. Door met een dergelijk mes te steken in de directe nabijheid van het hart van aangever heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever daardoor dodelijk geraakt zou worden. Verdachte had naar het oordeel van de rechtbank het voorwaardelijk opzet op de dood van aangever.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 12 april 2019 te Breda, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] meermalen, met een mes, in zijn borst(kas), heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte heeft aangegeven dat zijn emoties heftiger worden op het moment dat hij lachgas heeft gebruikt. Mogelijk dat het gebruik hiervan deels ook de trigger is geweest die uiteindelijk heeft geleid tot het plegen van dit feit. De verdediging stelt zich op het standpunt dat door deze zelfintoxicatie ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen. Verdachte is geconfronteerd met een concreet gevolg, in die zin dat hij de gevolgen van zijn handelen niet kon en niet moest kunnen overzien door de exceptionele en onverwachte reactie (het steken met het mes als gevolg van het gebruik van lachgas) waarmee hij werd geconfronteerd.
5.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie zal bij haar strafeis rekening houden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zoals vastgesteld door de gedragsdeskundigen. De officier van justitie heeft geen reden om aan deze deskundigheid te twijfelen en het verzoek van de raadsman moet dan ook worden afgewezen. Niet is vast te stellen of het gebruik van lachgas in dit specifieke geval effect heeft gehad op het handelen van verdachte.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de deskundige drs. L. Heukelom bij gelegenheid van het persoonlijkheidsonderzoek van verdachte zich reeds een oordeel heeft gevormd over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De deskundige heeft op basis van het onderzoek geadviseerd om verdachte het tenlastegelegde (indien bewezen) verminderd toe te rekenen. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over en het gebruik van lachgas doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. In dat kader merkt de rechtbank op dat de deskundige ten aanzien van dit lachgasgebruik heeft aangegeven dat het zeer onwaarschijnlijk is dat het gebruik van lachgas (in de lage mate waarin verdachte dit tot zich heeft genomen) een ontremmend effect heeft of agressie ontlokt. De rechtbank neemt deze conclusie van de deskundige over. Dit maakt dat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie houdt bij zijn strafeis rekening met het feit dat verdachte, die voor de eerste keer met justitie in aanraking is gekomen, is onderzocht door een psycholoog. De psycholoog heeft een advies uitgebracht en aangegeven dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Anderzijds is het een ernstig delict en voorkomen moet worden dat verdachte in de toekomst iemand anders iets vergelijkbaars zal aandoen. Behandeling van verdachte is noodzakelijk. De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de periode die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten. Daarbij verzoekt de officier van justitie de rechtbank om verdachte, naast de algemene voorwaarden, een aantal bijzondere voorwaarden op te leggen zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming. Deze voorwaarden zijn het meewerken aan de dagbesteding bij KICK, het verlenen van medewerking aan zijn psychologische behandeling (bij Impegno) en het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding. Daarnaast verzoekt de officier van justitie verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uur.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging voert aan dat verdachte de periode die hij in voorlopige hechtenis heeft vastgezeten als heel zwaar heeft ervaren. De verdediging verzoekt de rechtbank met klem om het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie niet langer te laten zijn dan de periode die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht. Voor het overige refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door het slachtoffer tweemaal met een mes in de borstkas te steken, waarbij zijn hart is geraakt. Het gaat om een van de ernstigste strafbare feiten die onze samenleving kent. Door zijn handelen heeft verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dat het slachtoffer dit incident heeft overleefd, is zeker niet aan verdachte te danken, maar aan het adequate optreden van de getuige [getuige 1] , de buurvrouw van verdachte, het ambulancepersoneel en in het bijzonder de trauma-arts die in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis is gestart met het behandelen van het slachtoffer. Vervolgens heeft het slachtoffer in het ziekenhuis een 4 uur durende openhartoperatie ondergaan. Het slachtoffer heeft het ternauwernood overleefd. Uit de slachtofferverklaring en de vordering benadeelde partij blijkt dat het incident een grote impact heeft gehad op het slachtoffer en diens familie. Zij hebben doodsangsten moeten doorstaan en verdachte heeft die avond meerdere keren het idee gehad dat hij het niet zou overleven. Een dergelijk feit vormt, naast de angst en het leed die het feit voor het slachtoffer, diens moeder en de betrokken getuigen teweeg heeft gebracht, tevens een ernstige inbreuk op de rechtsorde en veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving.
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank rekening met de aard en de
ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde feit zoals hiervoor omschreven, met de omstandigheden waaronder dit feit is begaan en met de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat hij niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft op 20 januari 2020 een strafadvies uitgebracht, inhoudende een onvoorwaardelijke werkstraf en een voorwaardelijke jeugddetentie met daaraan gekoppeld, naast de algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden de verplichting om mee te werken aan de dagbesteding bij KICK, de psychologische behandeling bij Impegno en het hebben van een positieve vrijetijdsbesteding. De Raad heeft ter terechtzitting dit advies aangepast, in die zin dat wordt geadviseerd om, in plaats van een geheel voorwaardelijke jeugddetentie, een deels voorwaardelijk jeugddetentie op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk zal zijn aan de periode die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. De Raad merkt verder op dat verdachte zich sinds zijn schorsing goed aan de afspraken heeft gehouden. De Raad acht de behandeling bij Impegno van belang. Hier kan verdachte aan de slag met de adviezen die voortkomen uit het persoonlijkheidsonderzoek.
De jeugdreclassering heeft ter terechtzitting ingestemd met voornoemd advies van de Raad. De jeugdreclassering onderschrijft het belang van een behandeling bij Impegno, al had de jeugdreclassering liever een forensische behandeling gezien. Deze bleek helaas niet beschikbaar. Impegno is echter in staat om aan te sluiten bij datgene wat verdachte nodig heeft. De jeugdreclassering merkt verder op dat verdachte zich heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en alle afspraken goed is nagekomen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de over verdachte opgemaakte rapportage van GZ-psycholoog drs. L. Heukelom, in samenwerking met drs. M. Roos (tevens GZ-psycholoog) van 7 december 2019. Daaruit komt onder meer naar voren dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis. Hieruit voortkomend heeft verdachte in (stressvolle) gebeurtenissen onvoldoende vaardigheden om zijn gedrag te sturen teneinde adequate gedragskeuzes te kunnen maken. Hij kan zijn emoties niet goed uiten, waardoor spanning kan oplopen. Deze beperkte vaardigheden van verdachte lijken volgens de psycholoog ertoe te hebben geleid dat hij niet in staat is geweest met de spanning van de ruzie tussen hem en het slachtoffer om te gaan en hij beschikte over onvoldoende gedragsalternatieven om tot een adequate oplossing te komen. Volgens de psycholoog beïnvloedde de gebrekkige ontwikkeling de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde en zij adviseert verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Ten aanzien van het risico op recidive concludeert de psycholoog dat aan de hand van de resultaten van de SAVRY en de SAPROF-YV en de beperkte emotieregulatie- en oplossingsvaardigheden van verdachte kan worden vastgesteld dat deze in negatieve zin bijdragen aan het risico op toekomstig gewelddadig gedrag. Daarbij komt dat verdachte beïnvloedbaar is en hij er graag bij wil horen. Het lukt hem onvoldoende hierin zijn eigen keuzes te maken. Aan de hand van het voorgaande heeft de psycholoog het recidiverisico als matig ingeschat.
De psycholoog acht behandeling en begeleiding noodzakelijk om het risico op toekomstig gewelddadig gedrag te beperken en ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte. Zij adviseert een ambulante psychologische behandeling, gericht op het verbeteren van de coping- en emotieregulatievaardigheden van verdachte. Daarnaast acht de psycholoog het van belang dat er wordt gewerkt aan het vergroten van zijn zelfinzicht en het verbeteren van zijn oplossingsvaardigheden, zodat verdachte leert om eigen keuzes te maken in (sociale) situaties. Voorts dient er aandacht te zijn voor het verwerken van het overlijden van de vader van verdachte. De psycholoog acht het wenselijk dat de moeder wordt betrokken bij de behandeling van verdachte, zodat het geleerde binnen de thuissituatie kan worden voortgezet. Tenslotte adviseert de psycholoog een positieve vrijetijdsbesteding voor verdachte.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.
Dit betekent dat de rechtbank verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie van 180 dagen zal opleggen, waarvan 138 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met aftrek van de periode die verdachte al in voorarrest heeft gezeten. Daarbij zal de rechtbank, naast de algemene voorwaarden, een aantal bijzondere voorwaarden opleggen, te weten dat verdachte zijn medewerking zal verlenen aan dagbesteding bij KICK, dat hij zal meewerken aan zijn psychologische behandeling (bij Impegno), en dat hij zal zorgdragen voor het hebben en houden van een positieve vrijetijdsbesteding. Daarnaast zal de rechtbank verdachte opleggen een werkstraf van 200 uur, bij niet of niet goed uitvoeren daarvan te vervangen door 100 dagen jeugddetentie.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 20.201,--, bestaande uit € 2.701,-- materiële schade en € 17.500,-- immateriële schade, voornoemd (totaal)bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie voert aan dat de vordering van de benadeelde partij voldoende is onderbouwd. Zij verzoekt de rechtbank deze vordering toe te wijzen en te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarbij verzoekt de officier van justitie tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de materiële schade deels onvoldoende is onderbouwd met bewijsstukken. Zo zijn er geen bonnetjes van onder andere de kleding, de taxiritten, de treinreizen en de gemaakte benzinekosten. De verdediging verzoekt tevens de gevorderde immateriële schade af te wijzen, aangezien er ten aanzien van dat bedrag een voorschot wordt gevraagd. Op basis van jurisprudentie valt af te leiden dat in afwachting van het definitieve oordeel van de civiele rechter er geen voorschot kan worden toegewezen. Subsidiair verzoekt de verdediging dit bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en dat verdachte aansprakelijk is voor die schade. De verdediging heeft gesteld dat de gevorderde materiële schade moet worden afgewezen nu bewijsstukken hiervan ontbreken. De rechtbank stelt vast dat uit de toelichting door en namens de benadeelde partij ter zitting deze schadeposten voldoende aannemelijk zijn gemaakt. Het is aannemelijk dat in de situatie waarin het slachtoffer zich bevond (herstellende van de operatie, veel pijn, en vele medische (na)controles) er geen bonnetjes zijn bewaard van de op dat moment noodzakelijk gemaakte reizen, maar dat die kosten wel degelijk zijn gemaakt. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade, is namens het slachtoffer ter terechtzitting aangegeven dat de medische situatie van het slachtoffer ten aanzien van het letsel aan zijn hart een eindsituatie betreft. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bedragen zowel ten aanzien van de materiële als de immateriële schade kunnen worden toegewezen Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, waardoor de schade aan het slachtoffer door de staat wordt uitgekeerd. Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf 12 april 2019.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 289 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
- spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde poging tot moord;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders ten laste is gelegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging doodslag
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een jeugddetentie van 180 (honderdtachtig) dagen, waarvan 138 (honderdachtendertig) dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd na te melden voorwaarde niet heeft nageleefd;
- verstaat dat verdachte het onvoorwaardelijk deel van deze straf reeds heeft ondergaan, nu de opgelegde onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorarrest;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte gedurende de proeftijd:
- zal meewerken aan de dagbesteding bij KICK;
- zal meewerken aan de psychologische behandeling bij Impegno
- zal meewerken aan het hebben en houden van een positieve dagbesteding
- geeft opdracht aan de stichting Jeugdbescherming Brabant, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat verdachte gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het jeugdreclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- veroordeelt verdachte tot
een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht,
vervangende jeugddetentiezal worden toegepast van
100 dagen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van
€ 20.201,--, waarvan € 2.701,-- ter zake van materiële schade en € 17.500,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , € 20.201,-- te betalen, en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 12 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gessel, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. Bogaert en mr. Phillips, rechters, in tegenwoordigheid van Rozendaal, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 10 februari 2020.

Voetnoten

1.De verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de behandeling ter terechtzitting op 27 januari 2020.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het eindproces-verbaal met dossiernummer ZB3R019037 van de politie eenheid Zeeland-West-Brabant, Districtsrecherche De Baronie, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 162.
3.Geneeskundige verklaring, pagina 147 van voornoemd eind-proces-verbaal.