In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2020, werd de zaak behandeld van eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.J. van der Meulen, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheid op 32,36% werd vastgesteld en haar WIA-uitkering per 22 februari 2019 werd beëindigd. Het primaire besluit van 25 maart 2019 werd door het UWV in het bestreden besluit van 4 oktober 2019 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij de medische beoordeling van eiseres centraal stond. Eiseres had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid niet meer dan 32,36% bedroeg, wat onvoldoende was voor het behoud van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten niet adequaat waren beoordeeld, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsartsen voldoende inzicht hadden in haar medische situatie.
De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.