ECLI:NL:RBZWB:2020:5614

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
13 november 2020
Zaaknummer
AWB- 19_5828
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van eiseres op basis van de WIA en de beëindiging van de WIA-uitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 november 2020, werd de zaak behandeld van eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. P.J. van der Meulen, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van het UWV, waarin haar arbeidsongeschiktheid op 32,36% werd vastgesteld en haar WIA-uitkering per 22 februari 2019 werd beëindigd. Het primaire besluit van 25 maart 2019 werd door het UWV in het bestreden besluit van 4 oktober 2019 ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij de medische beoordeling van eiseres centraal stond. Eiseres had eerder een WIA-uitkering ontvangen, maar het UWV concludeerde dat haar arbeidsongeschiktheid niet meer dan 32,36% bedroeg, wat onvoldoende was voor het behoud van de uitkering. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het UWV zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Eiseres had aangevoerd dat haar klachten niet adequaat waren beoordeeld, maar de rechtbank vond dat de verzekeringsartsen voldoende inzicht hadden in haar medische situatie.

De rechtbank concludeerde dat de geselecteerde functies voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren en dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Daarom werd het beroep ongegrond verklaard en werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5828 WIA

uitspraak van 10 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], te [plaatsnaam], eiseres,

gemachtigde: mr. P.J. van der Meulen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 maart 2019 (primaire besluit) heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vanaf 22 februari 2019 vastgesteld op 32,36% en de WIA-uitkering per die datum beëindigd.
In het besluit van 4 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 oktober 2020.
Hierbij waren aanwezig eiseres, haar gemachtigde en namens het UWV mr. B. Drossaert.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres is werkzaam geweest als secretarieel medewerkster. Voor dat werk is zij uitgevallen vanwege psychische klachten.
In het besluit van 7 december 2015 heeft het UWV aan eiseres een WIA-uitkering
(loongerelateerde WGA-uitkering) toegekend met ingang van 22 december 2015. Daarbij heeft het UWV aan eiseres meegedeeld dat zij tot 22 februari 2019 recht heeft op de loongerelateerde uitkering.
Er hebben daarna enkele herbeoordelingen plaats gevonden.
In het primaire besluit heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 32,36%. Zij heeft vanaf 22 februari 2019 geen recht meer op een WIA‑uitkering.
Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
In het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid heeft vastgesteld op 32,36% en de WIA-uitkering heeft beëindigd per 22 februari 2019 (datum in geding).
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiseres medische beperkingen heeft en
- of zij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
4.
Medische beoordeling
4.1
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.2
De verzekeringsarts heeft eiseres gezien op het spreekuur van 19 februari 2019 en het dossier bestudeerd. De verzekeringsarts rapporteert dat de specifieke rug- en heupklachten een nieuwe ziekteoorzaak betreffen, waarvoor de wachttijd nog niet is doorlopen. Mocht geen sprake zijn van een nieuwe ziekteoorzaak, dan gelden nog steeds de beperkingen die zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 februari 2018. Er is volgens de verzekeringsarts ten opzichte van de FML van 16 februari 2018 geen sprake van toegenomen beperkingen in verband met de psychische klachten. Er is evenmin aanleiding om in verband met de gordelroos specifieke andere beperkingen toe te kennen. Over een eventuele toename van beperkingen in verband met de geplande ingreep voor de onderbuikklachten op 18 maart 2019 kan nog niets gezegd worden.
De benutbare mogelijkheden en beperkingen zijn volgens de verzekeringsarts niet gewijzigd ten opzichte van de FML van 16 februari 2018. De verzekeringsarts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiseres neergelegd in de FML van 26 februari 2019.
4.3
De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gezien op de hoorzitting van 31 juli 2019 en het dossier en de in bezwaar ontvangen medische informatie bestudeerd. Het onderzoek door de verzekeringsarts was conform de richtlijnen uit de standaard Onderzoeksmethoden van oktober 2000. Er was geen medische objectivering dat de beperkingen op 19 [de rechtbank leest: 22] februari 2019 waren toegenomen ten opzichte van de eerdere beoordeling. Uit de informatie van de curatieve sector blijkt niet dat een toename van de buikklachten medisch geobjectiveerd kan worden. Evenmin blijkt dat sprake was van een medisch objectiveerbare toename van defaecatieklachten.
Wat betreft de rug- en beenklachten, blijkt uit beeldvormend onderzoek op 6 november 2018 dat er geen hernia of wortelcompressie te zien is. De conclusie van de behandelaar luidde dat er sprake is van chronische, aspecifieke lage rugklachten met pseudoradiculaire klachten met name in het rechterbeen. Uit beeldvormend onderzoek blijkt dat de medische afwijkingen in het bekken niet zijn toegenomen ten opzichte van de situatie tot 25 april 2018. De been- en rugklachten zijn geen reden om aanvullende beperkingen aan te nemen, ook al omdat er in 2017 al adequate beperkingen zijn aangenomen voor rug- en been belastende werkzaamheden. De gordelroos leidt niet tot specifieke beperkingen.
Er is geen medische objectivering dat op 19 [de rechtbank leest: 22] februari 2019 sprake was van toegenomen psychische problematiek. Eiseres werd in deze periode voor deze klachten niet behandeld of begeleid en de medicatie is hetzelfde gebleven. Bovendien heeft de verzekeringsarts bij psychisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden voor aandachts- of concentratiestoornissen. Er was volgens de verzekeringsarts wel sprake van inadequate coping-strategieën, bij belemmerende overtuigingen, maar die kunnen niet leiden tot aanvullende beperkingen. Verder is in de FML van 16 februari 2018 al ruimschoots rekening gehouden met de beperkingen die op basis van de psychische problematiek aannemelijk waren. Bij psychisch onderzoek tijdens de hoorzitting waren er geen aanwijzingen om te veronderstellen dat er sprake was van ernstige psychische problematiek. Dat de behandeling die eiseres voor deze klachten wil volgen niet vergoed wordt, maakt het niet aannemelijk dat sprake is van zo’n ernstige problematiek dat er extra beperkingen voor moeten worden aangenomen. De psychische klachten leiden daarom niet tot meer beperkingen.
Er zijn geen argumenten om eiseres beperkt te achten in duurbelastbaarheid. Er is immers geen sprake van een stoornis in de energiehuishouding of een verminderde beschikbaarheid voor arbeid op basis van intensieve behandeling. Evenmin is sprake van een preventieve reden voor zo’n beperking, omdat eiseres niet lijdt aan een ziektebeeld waarvan bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of toenemen bij een toenemende duurbelasting. Er is geen medische indicatie om overdag liggend te rusten.
De informatie van behandelaars die eiseres in bezwaar heeft ingediend gaat over latere data dan de datum in geding. Deze vormt geen aanleiding om op 19 [de rechtbank leest: 22] februari 2019 aanvullende beperkingen aan te nemen, aldus de verzekeringsarts b&b.
4.4
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig was. Het onderzoek door de verzekeringsarts voldoet niet aan de eis dat het geschiedt aan de hand van algemeen aanvaarde verzekeringsgeneeskundige onderzoeksmethoden. Het oordeel van de (bezwaar) verzekeringsarts is voornamelijk gebaseerd op de indruk die eiseres heeft gemaakt op de verzekeringsarts. Er had in verband met de psychische klachten een psychiater ingeschakeld moeten worden omdat het de vraag is of een verzekeringsarts daarvoor geschikt is.
Eiseres is zowel lichamelijk als psychisch meer beperkt dan de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Zij is energetisch beperkt, heeft vermoeidheidsklachten en rugklachten en heeft veel pijn. Zij wijst in verband met de psychische klachten naar de brief van de behandelend klinisch psycholoog en psychotherapeut van 1 juli 2019. Eiseres stelt ook dat de lichamelijke en psychische klachten elkaar beïnvloeden. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd om een onderzoek door een onafhankelijke verzekeringsarts te laten instellen.
4.5
De rechtbank stelt voorop dat een bestuursorgaan dat bij de besluitvorming gebruik maakt van een advies van een medisch adviseur, zoals een verzekeringsarts b&b, in het algemeen op dat advies mag afgaan, op voorwaarde dat is gebleken dat dit advies volledig is, geen tegenstrijdigheden bevat en op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Het ligt vervolgens op de weg van de betrokkene om medische stukken te overleggen die aan het medisch advies doen twijfelen.
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Beide verzekeringsartsen hebben het dossier van eiseres, waaronder uitgebreide informatie van behandelaars, bestudeerd. De verzekeringsarts b&b beschikte ook over de medische gegevens die eiseres in bezwaar heeft ingediend. De verzekeringsarts heeft van eiseres tijdens het spreekuur op 19 februari 2019, dat ongeveer 65 minuten duurde, de anamnese afgenomen en haar psychisch en lichamelijk onderzocht. De verzekeringsarts b&b heeft eiseres gesproken tijdens de hoorzitting op 31 juli 2019, die ongeveer 30 minuten duurde, en haar psychisch onderzocht. Naar het oordeel van de rechtbank wordt een verzekeringsarts gelet op zijn specifieke deskundigheid in staat geacht om binnen een betrekkelijk korte tijd zijn onderzoek te doen en de belastbaarheid adequaat in te schatten. Eiseres heeft bovendien niet gesteld, en het is de rechtbank ook niet gebleken, dat de verzekeringsarts b&b met betrekking tot de datum in geding medische feiten heeft gemist. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende inzicht had in de medische situatie van eiseres per 22 februari 2019. De rechtbank ziet daarom niet in dat de verzekeringsarts b&b een onderzoek door een psychiater had moeten laten verrichten.
De rechtbank overweegt vervolgens dat de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend is bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij haar zijn vast te stellen. Van belang zijn alleen de objectief vast te stellen beperkingen voor arbeid.
Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat deze op de hoogte was van de door eiseres gestelde psychische en lichamelijke klachten, waaronder de pijn en de vermoeidheid. Bij het opstellen van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Verder blijkt uit het rapport van de verzekeringsarts b&b dat deze kennis heeft genomen van de brief van de behandelend klinisch psycholoog en psychotherapeut (psycholoog) van 1 juli 2019. Ook is de verzekeringsarts b&b uitgebreid ingegaan op de medische situatie van eiseres rond de datum in geding. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b inzichtelijk en voldoende gemotiveerd waarom er op de datum in geding geen sprake is van toegenomen beperkingen ten opzichte van de vorige beoordeling.
Eiseres heeft in beroep een advies van 23 december 2019 van een medisch adviseur/verzekeringsarts (medisch adviseur) ingediend. Dit advies geeft geen aanleiding te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. Daarbij is allereerst in aanmerking genomen dat de medisch adviseur alleen op basis van het dossier heeft geadviseerd, terwijl zowel de verzekeringsarts als de verzekeringsarts b&b eiseres gezien hebben. Verder heeft de medisch adviseur niet geadviseerd over de lichamelijke klachten van eiseres. De medisch adviseur heeft over de psychische klachten aangegeven dat er vanwege de GAF-score van 41 tot 50 die de psycholoog in de brief van 1 juli 2019 heeft vermeld, meer beperkingen zijn in het sociaal functioneren en op het werk. De rechtbank overweegt hierover allereerst dat het onderzoek door de psycholoog dateert van na de datum in geding. Bovendien is volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 23 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1343) een GAF-score niet bedoeld om beperkingen in sociaal of beroepsmatig functioneren vast te leggen. Aan zo’n score kunnen daarom niet bepaalde beperkingen gekoppeld worden.
De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf een onafhankelijke deskundige in te schakelen, omdat eiseres voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf medische stukken over te leggen, zij daarvan met het advies van de medisch adviseur ook gebruik heeft gemaakt en zij onvoldoende twijfel heeft gezaaid over het verloop van het onderzoek en de inhoudelijke beoordeling door de verzekeringsarts b&b.
De rechtbank concludeert dat niet gebleken is dat in de FML van 26 februari 2019 de beperkingen van eiseres zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
5.
Geschiktheid voor de functies
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie) (Sbc-code 267053) en samensteller kunststof en rubberproducten (Sbc-code 271130).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat de functies productiemedewerker en wikkelaar vanwege de beperkingen van eiseres niet, althans niet zonder nadere motivering, kunnen worden geselecteerd.
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiseres geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar de toelichting van de arbeidsdeskundige in het resultaat functiebeoordeling van 25 maart 2019 en naar het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 3 oktober 2019. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiseres de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Haar standpunt dat zij niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten, vloeit voort uit haar opvatting dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.5 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiseres met de geselecteerde functies zou kunnen verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot de conclusie dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Omdat eiseres tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid.
Omdat pas recht bestaat op een WIA-uitkering bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer, heeft het UWV de WIA-uitkering terecht beëindigd per 22 februari 2019.
7.
Conclusie, proceskosten en schadevergoeding
Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling of een veroordeling tot schadevergoeding uit te spreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 10 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.