Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.[gedaagde sub 1] ,
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 juni 2020 en de daarin genoemde stukken,
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 september 2020.
2.De feiten
(…) U heeft tijdens het gesprek het ontstaan van het grondgebruik voor onze projectmedewerkers geschetst. Het grondgebruik is ontstaan doordat een oud van de groenvoorziening van gemeente [woonplaats] heeft aangegeven dat u een deel van de betreffende strook mocht onderhouden. En rond 1992 bij de aanleg van de rotonde heeft een oud wethouder van de gemeente [woonplaats] de strook gemeentegrond in gebruik gegeven.
(…)
(…) Ondergetekende Theo [persoon 2] verklaart hierbij dat ik in Oktober 1983 de laurierhaag, die het perceel afscheidt van het trottoir aan de [straat naam 1] (behorend bij het huis van de familie [gedaagde sub 2] , [adres] .), heb aangeplant. (…)”
(…) Ondergetekende [persoon 1] , verklaart hierbij dat ik in Oktober 1990 een ligusterheg heb geplant rondom de tuin van de familie [gedaagde sub 2] , [adres] in [woonplaats] vanaf de voorzijde aan de Haansberg tot aan de geluidswal aan de [straat naam 1] . De heg is geplant achter de opsluitband van het trottoir. (…)”
3.Het geschil
openbaaren
niet dubbelzinnigbezit. Blijkens de parlementaire geschiedenis dienen deze vereisten nu besloten geacht te liggen in de wettekst van art. 3:107 BW e.v. (TM, Parl. Gesch. Boek 3 BW, p. 408).
bevrijdendeverjaring heeft verkregen, nu daarvoor geen goede trouw is vereist. De verjaring treedt op grond van artikel 3:306 BW in door verloop van twintig jaren. Zij begint te lopen met de aanvang van de dag, volgende op die waarop een niet-rechthebbende bezitter is geworden of de onmiddellijke opheffing gevorderd kan worden van de onrechtmatige toestand waarvan diens bezit de voortzetting vormt (artikel 3:314 lid 2 BW). Op grond van artikel 3:105 BW verkrijgt vervolgens degene het goed, die het desbetreffende goed bezit op het tijdstip waarop de verjaring van de rechtsvordering strekkende tot beëindiging van het bezit wordt voltooid, ook al was zijn bezit niet te goeder trouw.
de voorkant(ter hoogte van de [straat naam 2] ) door [gedaagde sub 2] sr. in oktober 1990 aangevangen is en sedertdien onafgebroken voortgeduurd heeft. De strook grond is sinds 1990 afgescheiden van het perceel van de gemeente door het plaatsen van een ligusterheg die, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van [gedaagden] , in ieder geval al gedurende twintig jaar ondoordringbaar is. [gedaagden] onderbouwt deze stelling middels overlegging van een (onder rechtsoverweging 2.12. geciteerde) verklaring van de heer [persoon 1] die verklaart de ligusterheg in oktober 1990 aangeplant te hebben en middels overlegging van een recente foto van de ligusterheg (productie 6 bij conclusie van antwoord).
zijkant(ter hoogte van de [straat naam 1] ) door [gedaagde sub 2] sr. in 1982/1983 en deels in 1990 is aangevangen en sedertdien onafgebroken voortgeduurd heeft door de aanleg van de (vanaf de strook grond op de voorkant doorlopende) ligusterheg, een poort en een geluidswal met daarop een laurierhaag. De rechtbank begrijpt het gestelde aldus dat [gedaagden] zich erop beroept dat de betwiste strook grond in ieder geval gedurende twintig jaar reeds één geheel vormt met de rest van het perceel van [gedaagden] heeft deze stelling onderbouwd middels de (hiervoor geciteerde) verklaring van de heer [persoon 2] die verklaart de laurierhaag (op de geluidswal) in oktober 1983 aangeplant te hebben en de (hiervoor geciteerde) verklaring van de heer [persoon 1] die verklaart de ligusterheg in oktober 1990 aangeplant te hebben. Ter onderbouwing is voorts overgelegd een oude foto waarop de aangelegde geluidswal en een houten poort (productie 3 bij conclusie van antwoord) te zien zijn en recente foto’s waarop de geluidswal, de laurierhaag en een (thans elektrische) poort te zien zijn (producties 1 en 6 bij conclusie van antwoord). Onder productie 5 bij conclusie van antwoord heeft [gedaagden] een nota voor het vervangen van de houten door een elektrische poort d.d. 22 juni 1999 overgelegd.
de zijkantzal worden afgewezen. Voor het geval de gemeente niet zal slagen in haar bewijsopdracht zal ook de revindicatievordering jegens [gedaagden] voor wat betreft
de strook grond aan de voorkantvan het perceel worden afgewezen.
5.De beslissing
2 december 2020vooruitlating door de gemeente en [gedaagden] of zij bewijs willen leveren door het overleggen van bewijsstukken, door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
bewijsstukkenwillen overleggen, die stukken direct in het geding moeten brengen,
getuigenwillen laten horen, de getuigen en de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden februari tot en met juni 2021 direct moeten opgeven, waarna dag en uur van het getuigenverhoor zullen worden bepaald,
alle partijenuiterlijk tien dagen voor het eerste getuigenverhoor
alle beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,