Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 november 2020 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser
Procesverloop
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Overwegingen
Wettelijk kader
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had verzocht om een indicatie banenafspraak, maar dit verzoek werd door het UWV afgewezen in een primair besluit op 25 september 2019. Het UWV verklaarde het bezwaar van eiser tegen dit besluit ongegrond in een bestreden besluit op 13 maart 2020. Eiser stelde dat de verzekeringsarts ten onrechte had geconcludeerd dat er geen nieuwe medische feiten waren die tot wijziging van het medisch oordeel moesten leiden. Eiser voerde aan dat zijn beperkingen groter waren dan het UWV aannam en dat er een urenbeperking moest worden aangenomen, wat het UWV had nagelaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen geschil was over het feit dat eiser beperkingen had die naar verwachting nog minimaal zes maanden zouden aanhouden. De kernvraag was of eiser in staat was een drempelfunctie te verrichten waarmee hij het wettelijk minimumloon kon verdienen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen adequaat hadden gehandeld. Eiser had geen nieuwe medische informatie overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen.
De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser in staat was om het minimumloon te verdienen en dat hij daarom niet in aanmerking kwam voor de gevraagde indicatie banenafspraak. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 november 2020.