ECLI:NL:RBZWB:2020:6144

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2020
Publicatiedatum
9 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_4960
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet en beoordeling van vermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. De eiser had een aanvraag voor een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ingediend, welke door Baanbrekers op 22 oktober 2019 werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd op 16 januari 2020 ongegrond verklaard. Hierop heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij het vooral ging om de vraag of eiser recht had op bijstand. Baanbrekers stelde dat eiser over meer vermogen beschikte dan het vrij te laten vermogen van € 6.120,00, omdat hij tegoeden op zijn bankrekening had en de waarde van motorvoertuigen op zijn naam stonden. Eiser voerde aan dat hij niet vrij over het geld kon beschikken en dat de motorvoertuigen niet zijn eigendom waren.

De rechtbank oordeelde dat Baanbrekers terecht had vastgesteld dat eiser over meer vermogen beschikte dan toegestaan. De rechtbank concludeerde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat hij niet vrij over het geld kon beschikken. De afwijzing van de bijstandsaanvraag werd daarom gehandhaafd, en het beroep van eiser werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/4960 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 december 2020 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.M. de Jong,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 22 oktober 2019 (primaire besluit) heeft Baanbrekers eisers aanvraag om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 16 januari 2020 (bestreden besluit) heeft Baanbrekers het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Baanbrekers heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 27 oktober 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, en namens Baanbrekers drs. B.E.C. Bertens.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser heeft zich op 14 augustus 2019 gemeld bij Baanbrekers om een algemene bijstandsuitkering aan te vragen, maar het is na een gesprek niet tot een aanvraag gekomen.
Op 15 augustus 2019 heeft eiser zich opnieuw gemeld om een algemene bijstandsuitkering aan te vragen. Baanbrekers heeft de aanvraag ontvangen op 25 september 2019.
In het primaire besluit heeft Baanbrekers de aanvraag afgewezen omdat eiser, vanwege tegoeden op zijn bankrekeningen en de waarde van drie motorvoertuigen waarvan de kentekens op zijn naam staan, over meer vermogen beschikt dan het op hem van toepassing zijnde vrij te laten vermogen van € 6.120,00.
Op 10 januari 2020 heeft de adviescommissie bezwaarschriften (commissie) geadviseerd om eisers bezwaren ongegrond te verklaren.
In het bestreden besluit heeft het college eisers bezwaren ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Voor de motivering is verwezen naar het advies van de commissie.
2.
Standpunt van Baanbrekers
Baanbrekers heeft het vermogen per de datum van de melding, op 15 augustus 2019, vastgesteld omdat eiser heeft aangegeven dat hij vanaf die datum bijstandsuitkering wil ontvangen.
Baanbrekers stelt zich primair op het standpunt dat eiser alleen al vanwege de tegoeden op zijn bankrekeningen over meer vermogen beschikte dan het vrij te laten vermogen. Eisers vader heeft op 29 mei 2019 € 15.000,00 overgemaakt naar eisers spaarrekening. Op 15 augustus 2019 stond op die rekening € 15.046,10. Eiser heeft diezelfde dag om 1:07 uur daarvan € 14.996,10 overgemaakt aan zijn vader. Hij wordt geacht redelijkerwijs te kunnen beschikken over het bedrag dat op 15 augustus 2019 op zijn spaarrekening stond. Hij kan het gebruiken voor zijn levensonderhoud. Aan de verklaring van eisers vader die eiser in bezwaar heeft ingediend, kan niet de bewijskracht worden gegeven die eiser wenst. Er is geen objectief en verifieerbaar bewijs dat het geld niet van eiser was en dat hij er niet vrij over kon beschikken. Alleen hierom al bestaat geen recht op een bijstandsuitkering.
Voor het geval de rechtbank het primaire standpunt niet in stand laat, stelt Baanbrekers zich subsidiair op het standpunt dat eiser vanwege de waarde van de drie motorvoertuigen waarvan de kentekens op 15 augustus 2019 op zijn naam stonden, over meer vermogen beschikte dan het vrij te laten vermogen.
3.
Beroepsgronden
Eiser voert aan dat hij een autismestoornis en een depressie heeft en geen school, werk of andere dagbesteding heeft. Het bestreden besluit is onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
Eiser kon niet vrij beschikken over het bedrag van € 15.000,00 dat zijn vader op zijn spaarrekening had gestort. Dat bedrag is eiser ter beschikking gesteld opdat hij er een auto van kon kopen die hij als een soort dagbesteding kon opknappen en vervolgens verkopen. Vanwege eisers psychische klachten is het er niet van gekomen om een auto te kopen om op te knappen. Zijn vader had niet de bedoeling om eiser het geld te schenken of lenen of om hem financieel te ondersteunen bij zijn dagelijkse levensonderhoud. Eigenlijk heeft vader hem het geld in bewaring gegeven vanwege eisers specifieke situatie. Volgens eiser levert de verklaring van zijn vader voldoende bewijs op om zijn standpunt te onderbouwen. Eiser en zijn vader hebben slechts zaken ‘recht gezet’ voordat eiser een uitkering aanvroeg.
Eiser voert over de Suzuki Splash aan dat het kenteken daarvan weliswaar op zijn naam stond, maar dat hij er niet de eigenaar van was. De opa van zijn vriendin heeft deze auto aangekocht om dezelfde reden als waarom eisers vader hem het geld ter beschikking stelde. Eiser is het ook niet eens met de waardebepaling door Baanbrekers van de drie motorvoertuigen.
4.
Wettelijk kader
In artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
In artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
b. er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
In artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat tot de middelen alle vermogens- en inkomensbestanddelen worden gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
Artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet bepaalt dat onder vermogen wordt verstaan: de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
In het tweede lid, aanhef en onder b, is bepaald dat niet als vermogen in aanmerking wordt genomen: het bij de aanvang van de bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens, genoemd in het derde lid.
Uit het derde lid, aanhef en onder a, volgt dat de in het tweede lid, onderdeel b, bedoelde vermogensgrens voor een alleenstaande op 15 augustus 2019 € 6.120,00 bedroeg.
Artikel 44, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.
5.
Beoordeling door de rechtbank
5.1
De rechtbank moet beoordelen of Baanbrekers in het bestreden besluit goede redenen had om de afwijzing van de bijstandsaanvraag te handhaven.
5.2
De periode die beoordeeld moet worden bij de afwijzing van een aanvraag om algemene bijstand loopt van de datum waarop de aanvrager zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het primaire besluit op die aanvraag. In het geval van eiser moet daarom beoordeeld worden de periode van 15 augustus 2019 tot en met 22 oktober 2019.
5.3
Het gaat in dit geval om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Dan moet eiser aannemelijk maken dat hij daar recht op heeft. Voor de beoordeling of eiser verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is zijn financiële situatie een essentieel gegeven. Hij moet de nodige duidelijkheid verschaffen en volledige openheid van zaken geven. Vervolgens moet het bestuursorgaan in het kader van de onderzoekplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren.
5.4
Over het saldo van ruim € 15.000,00 op eisers spaarrekening.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 7 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1450) rechtvaardigt het gegeven dat een bankrekening op naam van een betrokkene staat, de vooronderstelling dat het tegoed dat op die rekening staat een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken.
De rechtbank ziet geen reden om daar in het geval van eiser anders over te oordelen. Het geld stond vanaf 29 mei 2019 op zijn bankrekening. Eiser was de enige die de beschikking had over deze rekening. Zijn vader heeft bij de overschrijving niet vermeld waarvoor het geld bedoeld was en dat het zijn eigendom zou blijven. Eiser kon het geld dus besteden zoals hij zelf wilde. Hij had er een auto van kunnen kopen, maar heeft dat niet gedaan. De verklaring van zijn vader die eiser in bezwaar heeft ingediend is achteraf opgesteld en wordt niet ondersteund door objectieve en controleerbare gegevens. Eiser heeft ook geen andere objectieve en controleerbare bewijsstukken ingediend om aan te tonen dat hij niet vrij over het geld kon beschikken.
Dat eiser vanaf het moment dat het gestort was tot 15 augustus 2019 niets met het geld gedaan heeft, doet naar het oordeel van de rechtbank niets af aan het feit dat hij er vrij over kon beschikken. Ook de context waarin het geld volgens eiser op zijn bankrekening gestort is, doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Baanbrekers het geld op de bankrekening daarom terecht bij de vaststelling van de vermogensgrens betrokken.
Omdat het saldo op de bankrekening hoger was dan het voor eiser vrij te laten bescheiden vermogen van € 6.120,00, had Baanbrekers goede redenen om in bezwaar de afwijzing van de bijstandsaanvraag van 15 augustus 2019 te handhaven.
Omdat naar het oordeel van de rechtbank de afwijzing van de bijstandsaanvraag om de reden dat eiser vanwege het saldo op zijn bankrekening over meer vermogen beschikte dan het vrij te laten bescheiden vermogen stand kan houden, is er geen reden om de afwijzing van de aanvraag om de reden dat de vermogensgrens wordt overschreden vanwege de waarde van de motorvoertuigen te beoordelen.
6.
Conclusie en proceskosten
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J. Tolner, griffier, op 4 december 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.