ECLI:NL:RBZWB:2020:6398

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2020
Publicatiedatum
17 december 2020
Zaaknummer
AWB- 20_941
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar tegen maatwerkvoorschriften stofemissie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland. De eiser, woonachtig op een afstand van ongeveer 6,1 kilometer van de inrichting van [naam B.V.], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het college waarin het bezwaar tegen een eerder besluit over maatwerkvoorschriften voor stofemissie niet-ontvankelijk werd verklaard. Het primaire besluit, genomen op 12 juli 2019, stelde maatwerkvoorschriften vast voor de stofemissie van de trommeldrogers van de inrichting. Het college heeft in het bestreden besluit, dat op 20 december 2019 werd genomen, het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser volgens het college niet als belanghebbende kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser, die stelde dat hij longklachten ondervindt door de uitstoot van de inrichting, niet overtuigend geacht. Eiser heeft geen medische stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn klachten en de rechtbank oordeelde dat de afstand tot de inrichting te groot is om te spreken van 'gevolgen van enige betekenis'. De rechtbank heeft het standpunt van het college onderschreven dat de stofemissie niet reikt tot kwetsbare objecten en dat de gevolgen voor de woon- en leefsituatie van eiser dermate gering zijn dat hij geen rechtstreeks belang heeft bij het besluit. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/941 ACTMIL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2020 in de zaak tussen

[eiser], te [plaatsnaam], eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Noord-Beveland,verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 12 juli 2019 (primair besluit) heeft het college maatwerkvoorschriften voor stofemissie van de trommeldrogers van [naam B.V.] ([naam]) te [plaatsnaam2] vastgesteld.
In het besluit van 20 december 2019 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 november 2020. Hierbij waren namens het college aanwezig: [aanwezige college], [naam werknemer] (werkzaam bij Regionale Uitvoeringsdienst Zeeland (RUD)) en [werknemer2] (werkzaam bij RUD).
Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. [naam] drijft een inrichting op het adres [adres] te [plaatsnaam2], bestaande uit het kunstmatig drogen van groenvoeders voor veevoer. Zij beschikt over een (revisie)vergunning van 4 april 2006. Op grond van die vergunning was een stofemissie toegestaan van 110 mg/Nm³.
Sinds 1 januari 2016 valt zij onder de werking van het Activiteitenbesluit milieubeheer (het Activiteitenbesluit). Op grond van artikel 2.5, derde lid, van het Activiteitenbesluit zou een bron in de inrichting van [naam] ten hoogste 20 mg/Nm³ stof mogen emitteren. Het bevoegd gezag kan op grond van artikel 2.7 van het Activiteitenbesluit bij maatwerkvoorschrift een hogere stofnorm toestaan.
Op 2 oktober 2018 heeft [naam] een aanvraag ingediend voor een besluit tot maatwerk van de stofemissienorm na haar trommeldrogers.
Bij het primaire besluit heeft het college tijdelijk – tot 1 januari 2025 – voor de inrichting van [naam] het volgende maatwerkvoorschrift vastgesteld:
De stofemissie na de drogers mag niet meer bedragen dan de waarde in onderstaande tabel.
Emissiepunt
Component
Concentratie (mg/Nm³)
Schoorsteen droger SC-I
Stof
60
Schoorsteen droger SC-II
Stof
60
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college dat bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat eiser niet als belanghebbende kan worden beschouwd. Het college heeft zich daarbij gebaseerd op het advies van de bezwarencommissie, waarin is overwogen dat eiser op dusdanige afstand van de inrichting woont (6,1 kilometer) dat er geen sprake kan zijn van gevolgen van enige betekenis als gevolg van het genomen besluit tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften.
2. De rechtbank dient te beoordelen of het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
3. Ingevolge artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.
Alvorens beroep in te stellen dient degene, aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, op grond van artikel 7:1, eerste lid, van de Awb – voor zover van belang – bezwaar te maken.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder ‘belanghebbende’ verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
4. Om als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon volgens vaste jurisprudentie – bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4202) – een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.
Zoals de AbRS heeft overwogen in haar uitspraak van 23 augustus 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2271), is het uitgangspunt dat degene die rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, in beginsel belanghebbende is bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ dient als correctie op dit uitgangspunt. Gevolgen van enige betekenis ontbreken indien de gevolgen wel zijn vast te stellen, maar de gevolgen van de activiteit voor de woon-, leef-, of bedrijfssituatie van betrokkene dermate gering zijn dat een persoonlijk belang bij het besluit ontbreekt. Daarbij wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
5. Eiser woont op het adres [adres eiser] te [plaatsnaam]. Dat hij op een afstand van ongeveer 6,1 kilometer van de inrichting woont, wordt door hem niet betwist.
Eiser heeft aangevoerd dat het college eraan is voorbij gegaan dat hij kampt met longklachten en dat hij na ruim 40 jaar in Holland te hebben gewoond naar zijn geboorte-eiland is teruggekeerd vanwege de schone lucht. Eiser stelt dat hij rechtstreeks gevolgen ondervindt van de uitstoot van de grasdrogerij en dat die gevolgen (kuchen, hoesten, ademhalingsproblemen) van meer dan enige betekenis zijn. Hij geeft ook aan eigenaar te zijn van een natuurgebied en enkele dijken op circa 3 kilometer afstand van de inrichting, waar de uitstoot neervalt. Daarnaast meent hij in zijn economisch belang te worden geschaad doordat gasten van zijn appartement in [plaatsnaam] bij het oprijden van het eiland onmiddellijk geconfronteerd worden met een enorme bruine rookpluim van de inrichting. Hij vreest ervoor dat deze gasten dan terugkeren of hun verblijf inkorten.
6. Het college stelt zich op het standpunt dat van ‘gevolgen van enige betekenis’ geen sprake is, gelet op de afstand van de woning van eiser tot de inrichting van [naam]. Het college heeft verwezen naar het luchtkwaliteitsonderzoek dat is verricht in het kader van de vergunningverlening van 4 april 2006. Het college stelt dat uit dat onderzoek blijkt dat de contour van de stofemissie niet reikt tot kwetsbare objecten en zeer beperkt buiten de inrichtingsgrenzen ligt. Volgens het college is de stof, die inrichting uitstoot, plakkerig van aard, waardoor deze op korte afstand neerslaat. Het college acht het dus onmogelijk dat eiser longklachten ondervindt vanwege de uitstoot van de inrichting.
7. De rechtbank oordeelt als volgt.
Eiser heeft zijn vermoeden, dat hij rechtstreeks gevolgen ondervindt van de uitstoot van de inrichting in de vorm van longklachten, niet met (medische) stukken onderbouwd. Het college heeft zijn standpunt daarentegen wel gebaseerd op een luchtkwaliteitsonderzoek, en eiser heeft dat standpunt niet gemotiveerd weerlegd. Mede gelet op de grote afstand van de woning van eiser tot de inrichting, acht de rechtbank het ook niet aannemelijk dat eiser ‘gevolgen van enige betekenis’ ondervindt vanwege de stofemissie van de inrichting, dus ook niet van het bestreden besluit. In de hoedanigheid van persoon die graag wandelt en fietst over het eiland, onderscheidt eiser zich niet van anderen. In zoverre is eiser door het college dus terecht niet als belanghebbende aangemerkt.
Eiser heeft ook geen bewijsstukken overgelegd die aantonen dat hij eigenaar is van gronden die binnen de contour van de stofemissie liggen. De enkele stelling, dat eiser eigenaar zou zijn van natuurgebied en enkele dijken op een afstand van ongeveer 3 kilometer van de inrichting, acht de rechtbank onvoldoende om een rechtstreeks belang aan te nemen. Overigens, indien wel zou mogen worden uitgegaan van de juistheid van die stelling, levert dat ook nog niet zonder meer een rechtstreeks belang op, omdat van gronden op een afstand van 3 kilometer ook niet zonder meer kan worden gezegd dat die binnen de invloedssfeer van de inrichting liggen. Evenmin heeft eiser een onderbouwing gegeven van wat die rechtstreekse gevolgen dan precies zouden zijn.
Ook de vrees van eiser voor negatieve gevolgen van het bestreden besluit voor inkomsten vanuit de verhuur van zijn appartement in [plaatsnaam] is niet onderbouwd. De vrees dat eventuele gasten door de confrontatie met de uitstoot van de inrichting hun verblijf inkorten of misschien zelfs terug naar huis rijden, is niet concreet en niet actueel, en levert dan ook geen rechtstreeks belang op.
8. Het college heeft het bezwaarschrift van eiser tegen het primaire besluit naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep is ongegrond.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 18 december 2020, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.