ECLI:NL:RBZWB:2020:7117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2020
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
AWB- 19_3075
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing gemeentelijk monument en ontvankelijkheid beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 april 2019, waarbij het college het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] heeft aangewezen als gemeentelijk monument. Eiseres heeft het bezwaarschrift ingediend, dat door het college is doorgestuurd naar de rechtbank om als beroep te worden behandeld. De rechtbank heeft het beroep aangemerkt als een rechtstreeks beroep op verzoek van eiseres, met instemming van het college, op basis van artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/3075 VEROR
uitspraak van 19 november 2020 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam eiseres], te [plaatsnaam] ,
eiseres,
gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sluis,
verweerder.
Procesverloop
In het besluit van 16 april 2019 (bestreden besluit) heeft het college het pand aan de [adres] te [plaatsnaam] aangewezen als gemeentelijk monument.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Het college heeft het bezwaarschrift doorgestuurd naar de rechtbank om het als beroep in behandeling te nemen.
Dit beroep is vervolgens, op verzoek van eiseres en met instemming van het college, aangemerkt als een rechtstreeks beroep zoals bedoeld in artikel 7:1a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 8 oktober 2020, tegelijk met de zaak bekend onder zaaknummer BRE 19/3077 VEROR. Hierbij waren aanwezig eiseres’ gemachtigde, tevens dochter van eiseres, en [naam mede-gemachtigde tevens kleinzoon eiseres] , mede-gemachtigde en tevens kleinzoon van eiseres, [naam vertegenwoordiger] namens het college en [naam betrokkenen] van Erfgoed Zeeland. Eiseres zelf was niet aanwezig.
Overwegingen

1.Feiten en omstandigheden

Eiseres woont in de woning aan de [adres] te [plaatsnaam] . De woning vormt, samen met de woning op [adres] , één pand en maakt onderdeel uit van het voormalige ziekenhuis van het pensionaat Sint-Joseph van de Broeders van Saint Omèr.
Bij brief van 3 juli 2018 heeft het college eiseres medegedeeld van plan te zijn het pand aan de [adres] (hierna: het pand) aan te wijzen als gemeentelijk monument. Het college heeft daarbij gewezen op de redengevende omschrijving van 21 december 2017, opgemaakt door Erfgoed Zeeland.
Eiseres heeft bij brief van 22 oktober 2018 en op 23 oktober 2018 mondeling gereageerd op dit voornemen.
Bij brief van 3 december 2018 heeft het college eiseres het ontwerpbesluit, strekkende tot aanwijzing van het pand tot gemeentelijk monument toegestuurd. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om hierover een zienswijze naar voren te brengen.
Bij het bestreden besluit heeft het college het pand aangewezen als gemeentelijk monument.

2.Rechtstreeks beroep

Voordat de rechtbank kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep, moet de rechtbank eerst uit eigen beweging onder meer beoordelen of het beroep ontvankelijk is. Een beroep is niet-ontvankelijk wanneer in gevallen waarin dat is voorgeschreven niet eerst bezwaar is gemaakt (zie artikel 8:1, gelezen in samenhang met artikel 7:1 van de Awb).
Het college heeft het bezwaarschrift van eiseres doorgestuurd naar de rechtbank om het te behandelen als een beroepschrift. Het college heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb is gevolgd, zodat tegen het besluit geen bezwaar open staat, maar alleen beroep.
Gelet op artikel 3:10, eerste lid, van de Awb is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op de voorbereiding van besluiten van toepassing wanneer dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan (in dit geval het college) is bepaald. Vast staat dat de toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure in dit geval niet bij wettelijk voorschrift is bepaald, en ook niet bij een besluit van het college.
Dat betekent dat de reguliere voorbereidingsprocedure op de voorbereiding van het besluit van toepassing was. Het bezwaar is ten onrechte doorgestuurd naar de rechtbank om als beroep te worden behandeld.
Ter zitting is de mogelijkheid besproken het bezwaarschrift terug te sturen naar het college, zodat het alsnog als bezwaarschrift kan worden behandeld. Daarnaast is de mogelijkheid van rechtstreeks beroep bij de bestuursrechter (artikel 7:1a van de Awb) besproken. Eiseres heeft het college vervolgens nadrukkelijk verzocht in te stemmen met rechtstreeks beroep en het college heeft daarmee ingestemd. Gelet daarop en mede in het licht van de proces-economie merkt de rechtbank het bezwaar daarom aan als een rechtstreeks beroep in de zin van artikel 7:1a van de Awb. Het beroep is ontvankelijk.

3.Wet- en regelgeving

In artikel 1, aanhef en onder a, onder 1, van de Erfgoedverordening gemeente Sluis 2016 (hierna: de Erfgoedverordening) is bepaald dat de Erfgoedverordening onder gemeentelijk monument verstaat een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen zaak die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde.
Artikel 2 van de Erfgoedverordening bepaalt dat bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.
Artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening bepaalt dat het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument kan aanwijzen als gemeentelijk monument.
Het tweede lid bepaalt dat voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, het college advies vraagt aan de monumentencommissie.

4.Beoordeling door de rechtbank

Volgens vaste rechtspraak van Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), heeft het college beoordelingsvrijheid bij het bepalen van de monumentale waarde van een onroerende zaak en beleidsvrijheid bij de vraag of een als monument beoordeelde onroerende zaak als beschermd gemeentelijk monument wordt aangewezen. Die vrijheid vindt haar begrenzing in de Erfgoedverordening en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De rechter toetst de aanwijzing terughoudend. Dat betekent dat de bestuursrechter niet toetst of hij in het concrete geval tot hetzelfde besluit zou zijn gekomen maar dat hij toetst of het bestuursorgaan in redelijkheid, bij afweging van de betrokken belangen, tot het besluit heeft kunnen komen. De ten tijde van de besluitvorming bestaande situatie is daarbij van belang. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4062).
Gelet op het voorgaande moet allereerst de vraag worden gesteld of het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het pand een beschermenswaardig object is dat voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
Het college heeft de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument gebaseerd op het advies van Erfgoed Zeeland van 21 december 2017. Daaruit volgt dat het pand van gemeentelijk belang is, vanwege de architectuurhistorische waarde, de cultuurhistorische waarde en de gaafheid en zeldzaamheid. Ten aanzien van de architectuurhistorische waarde is vermeld dat het een voorbeeld is van een unieke bouwstijl en materiaalgebruik, als uiting van tijdgebonden architectuur. De cultuurhistorische waarde is gelegen in de voormalige functie als pensionaatsziekenhuis. Tot slot is het pand tamelijk gaaf bewaard gebleven en typologisch zeer zeldzaam.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college bij het nemen van het besluit mogen uitgaan van de architectuurhistorische waarde, de cultuurhistorische waarde en de gaafheid en zeldzaamheid van het pand zoals omschreven in het advies van Erfgoed Zeeland. Eiseres heeft de deskundigheid van Erfgoed Zeeland en de conclusies in het advies niet betwist. Zij heeft ook niet aangevoerd dat de omschrijving niet zorgvuldig tot stand is gekomen of dat daaraan anderszins gebreken kleven, zodanig dat het advies niet aan besluit ten grondslag mocht worden gelegd. Eiseres heeft ook geen advies van een andere deskundige overgelegd. De mening van haar kleinzoon ter zitting kan daar niet mee gelijk worden gesteld.
Eiseres heeft er in beroep op gewezen dat het pand onderdeel uitmaakte van een groter complex en dat de rest van het complex eerder gesloopt is. De rechtbank begrijpt dat zij het beschermingswaardige karakter van het pand daarmee heeft willen relativeren. De rechtbank volgt eiseres daarin niet. Vast staat dat de rest van het complex in 1991 is gesloopt. Dat de rest van het complex destijds is gesloopt, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat dat deel van het complex volgens het college destijds geen enkele waarde had. Voor zover het complex destijds niet beschermingswaardig werd geacht, acht de rechtbank gelet op het tijdsverloop niet uitgesloten dat de visie daarover is veranderd. Daarnaast betekent de omstandigheid dat de rest van het complex niet beschermingswaardig werd geacht, niet automatisch dat ook het pand destijds niet beschermingswaardig werd geacht.
Op grond van het voorgaande heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het pand voor aanwijzing als gemeentelijk monument in aanmerking komt.
Vervolgens is de vraag of het college bij de afweging van de betrokken belangen ten tijde van het bestreden besluit in redelijkheid meer gewicht heeft kunnen toekennen aan de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument dan aan de belangen van eiseres.
Eiseres heeft er in dat kader op gewezen dat het pand is verdeeld in twee woningen. Door de aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument zullen de bewoners van de twee woningen het steeds met elkaar eens moeten zijn over aanpassingen aan de gevel van het pand. Dat maakt het lastiger verbouwingen of restauraties uit te voeren. Ter zitting is daaraan toegevoegd dat het pand bouwkundig niet in goede staat verkeert. Het pand is al tientallen jaren eigendom van eiseres en in de toekomst willen haar dochter of kleinzoon in het pand gaan wonen. Het moet hen als eigenaren dan vrij staan om de woning zodanig te verbouwen of zelfs te slopen, zodat de woning weer geschikt is voor bewoning.
De rechtbank stelt voorop dat de aanwijzing van een pand als beschermd gemeentelijk monument niet betekent dat het pand niet meer kan worden aangepast, gewijzigd of (gedeeltelijk) gesloopt. Wel is daarvoor dan een omgevingsvergunning vereist. Bij aanpassingen aan de voorgevel kan niet worden uitgesloten dat het college bij het beoordelen van de aanvraag om de omgevingsvergunning ook het uiterlijk van het totale pand betrekt. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiseres de eis dat een omgevingsvergunning nodig is als een last ervaart, vormt de omstandigheid dat voor verbouwen en slopen een omgevingsvergunning vereist is volgens rechtspraak van de Afdeling geen onredelijke beperking van het eigendomsrecht. De rechtbank wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 25 april 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1358. Het college heeft het belang van eiseres om gevrijwaard te blijven van de plicht een omgevingsvergunning aan te vragen in redelijkheid dan ook niet zwaarder hoeven te laten wegen dan het algemene belang bij behoud van het pand als monument.

5.Conclusie

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit tot aanwijzing van het pand als gemeentelijk monument stand houdt.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van
mr. W.J.C. Goorden, griffier, op 19 november 2020 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.