ECLI:NL:RBZWB:2020:7179

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 september 2020
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
C/02/374304 / KG ZA 20-372
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van Lanen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verwijdering van lasterlijke berichten op internet door jeugdzorgmedewerker en diens werkgever

In deze zaak vorderden Stichting Jeugdbescherming Brabant (JBB) en een jeugdzorgmedewerker, aangeduid als [eis], in kort geding de verwijdering van lasterlijke en smadelijke berichten die door [gedaagde] op sociale media en haar website waren geplaatst. De vordering was gebaseerd op onrechtmatige daad, waarbij JBB en [eis] stelden dat de uitlatingen van [gedaagde] hen in hun eer en goede naam schaadden. De procedure begon met een dagvaarding op 9 juli 2020, gevolgd door een mondelinge behandeling op 31 augustus 2020. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitlatingen van [gedaagde] onrechtmatig waren, omdat zij ernstige beschuldigingen uitte zonder voldoende feitelijke onderbouwing. De rechter wees de vorderingen van JBB en [eis] grotendeels toe, met uitzondering van de vordering tot rectificatie, die werd afgewezen. [gedaagde] werd veroordeeld om binnen twee dagen na betekening van het vonnis de lasterlijke berichten te verwijderen, op straffe van een dwangsom. Tevens werd [gedaagde] verboden om zich in de toekomst op een onnodig grievende wijze over [eis] uit te laten. De proceskosten werden aan [gedaagde] opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Locatie Breda
Cluster II Handelszaken
zaaknummer / rolnummer: C/02/374304 / KG ZA 20-372
Vonnis in kort geding van 16 september 2020
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
2.
[eis],
wonende op een geheim adres te Nederland,
eisers,
advocaat mr. C.F.M.L. van Beukering-Michielsen te Eindhoven,
tegen
[gedaagde],
wonende te Waalwijk,
gedaagde,
advocaat mr. Y.A.E. Vlassenroot te Haarlem.
Eisers zullen hierna worden aangeduid met JBB en [eis] , gedaagde zal hierna worden aangeduid met [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 juli 2020 met producties 1 t/m 13 en de door JBB en [eis] overgelegde producties 14 t/m 18;
  • de door [gedaagde] overgelegde producties 1 t/m 14;
  • de mondelinge behandeling op 31 augustus 2020;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
JBB en [eis] vorderen als voorlopige voorziening:
1.
Primair:[gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis ervoor te zorgen dat alle content achter de domeinnaam [naam website] en de Facebookpagina’s http://www.facebook.com [naam 1] en https://www.facebook.com/ [gedaagde] - [gedaagde] -192615811468250/ blijvend zal zijn verwijderd van internet, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hier niet aan voldoet;
Subsidiair:
[gedaagde] te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het ertoe te leiden dat elke verwijzing naar of vermelding van JBB, haar bestuurders en werknemers op voornoemde website en facebookpagina’s zal zijn verwijderd, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij hier niet aan voldoet;
Zowel primair als subsidiair:
2. [gedaagde] te verbieden om zich, na betekening van dit vonnis, publiekelijk in welke vorm of hoedanigheid ook op beledigende of onnodig grievende wijze uit te laten over JBB, haar bestuurders en werknemers, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere overtreding van dit verbod;
3. [gedaagde] te gebieden om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis en op straffe van een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat niet hieraan wordt voldaan, op de eerste c.q. homepagina van genoemde website met een verwijzing ernaar op genoemde facebookpagina’s een rectificatie te plaatsen als in het petitum van de dagvaarding weergegeven;
4. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde] voert verweer.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Tussen partijen staat het volgende vast.
a. [gedaagde] is tot 19 december 2017 gehuwd geweest met de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). Het huwelijk is door echtscheiding ontbonden.
b. Uit het huwelijk tussen [gedaagde] en [naam 2] zijn de thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [naam kind] , geboren te Tilburg op [geboortedatum] ;
- [naam kind] , geboren te Tilburg op [geboortedatum] .
c. [gedaagde] en [naam 2] oefenden gezamenlijk het gezag uit over de kinderen.
d. De kinderen zijn onder toezicht gesteld van JBB en verblijven op grond van een machtiging uithuisplaatsing bij [naam 2] .
e. [eis] is werkzaam bij JBB als jeugdzorgwerker. Hij is vanaf oktober 2018 de (vierde) gezinsvoogd van de kinderen.
f. [eis] heeft na een aantal (mislukte) pogingen tot hulpverlening ingezet op parallel ouderschap en vervolgens op ‘schotten-aanpak”. Daarbij is er geen direct contact tussen de ouders en loopt alle communicatie via de gezinsvoogd.
g. Eind november 2019 heeft [eis] besloten de omgang tussen [gedaagde] en de kinderen tijdelijk stil te leggen.
h. [gedaagde] heeft op Facebook en op haar website [naam website] een film en berichten geplaatst waarin zij haar ongenoegen uit over de werkwijze van JBB en [eis] . Het gaat daarbij onder meer om de volgende berichten:
- Op 18 december 2020 heeft [gedaagde] een 1,5 uur durende film op facebook geplaatst met daarbij de navolgende begeleidende tekst.
“Vrijdag 29 november 2019, kort nadat ik [naam kind] naar school had gebracht is mij…
(…)
…medegedeeld door de gezinsvoogd van Jeugdbescherming Brabant, dat de omgang – het contact tussen mij en mijn twee jongste kinderen na overleg met zijn manager en gedragswetenschapper PER DIRECT WERD STOPGZET DOOR DE GEZINSVOOGD EN ZIJN MANAGER
(…)
[gedaagde] moet de mond gesnoerd worden vinden zij. Ten gunste van het eigen lijfsbehoud van de organisatie en ten gunste van “vrienden”,: witteboorden in Brabant. (…)
Dit gebeurt feitelijk om mijn gezondheid aan te kunnen tasten en mij te traumatiseren. Om mij te breken teneinde mij monddood te maken. Door mijn eigen vlees en bloed van mij te onthouden met de feestdagen. Gedurende de gehele decembermaand. En liefst zet men de omgang geheel stop. Men adviseerde mij uit het gezag te zetten, terwijl men weet heeft van unaniem bedrog.
(…)
“WANT ALS IK WIL KAN IK JOU GEWOON KEI EN KEI KAPOTMAKEN’, aldus de Jeugdwerker van “Jeugdbescherming” Brabant. (…)
Mijn waakzaamheid was wegens liegen door zijn voorgangers al een feit. Van de twee vorige Jeugdzorgwerkers van Jeugdbescherming Brabant werd dit bovendien aangetoond ter zittingen in Rechtbank Zeeland West-Brabant.|
(…)
Van deze man wie ik dacht te kunnen vertrouwen. En zijn baas. (…)| Dezelfde gezinsvoogd wie letterlijk stelde geen probleem te hebben met mijn mensenrechtenstrijd, zwicht voor onrecht door witteboordencriminelen, manipulatie en extra geld.
Omkoping.
(…)
Hij maakte (…) mijn kids wijs, net als zijn voorgangster [naam 1] in juni 2018 deed, dat mama rust nodig zou hebben en het beter was dat zij niet meer naar mij zouden komen.
Omdat ik Jeugdzorgleugens aantoonde en belangenverstrengeling.
(…)
[eis] kiest voor onrecht en dicteren van een moeder.
Voor geld.
(…)”
- [gedaagde] heeft op 11 mei 2020 op Facebook het navolgende bericht geplaatst, onder bijvoeging van een foto van [eis] :
“Vandaag doe ik live aangifte tegen [eis] . De jeugdzorgwerker die zich liet omkopen in mijn nadeel te handelen mij te intimideren, te bedreigen, smaad en laster over mij te vertellen, valse rapportages in te dienen, alle anti-sociale gedragingen van vader te gedogen, mijn kinderen te laten onthouden van medische zorg waardoor mijn dochtertje acute amandelontsteking opliep, mijn oudste tegen mij uit te spelen, mijn ex-man onafgebroken te laten treiteren, omgang stop te zetten, een valse aangifte over mij te doen, mij voor gek te verklaren, mij uit het gezag te laten zetten en bewust van mijn kinderen te onthouden.
Ten gunste van
1) (…)
2.) zijn organisatie Jeugdbescherming Brabant onder leiding van [naam 1] en [naam 1] , van wie hij naar zijn eigen zeggen -in het bijzijn van een derde- extra betaald kreeg en zes weken verlof. Gezien de omdraai in zijn acute houding over mijn goed moederschap en tot het in absurde discrimineren van mij als vrouw en moeder en toestaan van anti-sociaal gedrag door vader, meegaan met Vaders’s pathologie: liegen en zelf liegen voor de Rechtbank. Hetgeen ik van zijn twee voorgangers reeds aantoonde en bevestigd kreeg van respectievelijk de klachtencommissie van jeugdbescherming Brabant en mijn huisarts die niet mocht komen opdagen voor het Hof in Den Bosch als getuige.
(…)
Ik wens betrokken ‘jeugdzorgwerker” https://m.youtube.com/watch?v=DFYLegBm7c0 en diens organisatie hiervoor strafrechtelijk vervolgd:
https://www.rechtspraak.nl/.../30-maanden-cel-voor-omgekochte...”
Op een reactie op het bericht heeft [gedaagde] later die dag geantwoord:
“Ik mag niet ten kantore en ben de corruptie meer dan beu. Ik ben MAMA”,
en:
[eis] durft poging tot doodslag in te zetten. Dat is pas lef hebben. Zonder actie stopt deze terreur nooit. Weet jij hoeveel ouders en kinderen intussen zijn overleden dankzij deze organisatie in samenspraak met hun toeleveranciers en afnemers corrumperend ten gunste van zichzelf en elitevrienden?”
en:
“Poging tot doodslag is alternatief aan moord. En ja, het is poging tot doodslag. Twee moeders die ik kende verloren het leven. En als je bij de reacties kijkt ook kinderen”.
alsmede, met plaatsing van een foto van [eis] :
“Deze jeugdzorgmedewerker in charge. Hij bedreigde mij https://m.youtube.com/watch?v=DFYLegBm7c0 nadat hij werd omgekocht in mijn nadeel te handelen en maakt tot op de dag waar. Aangifte doen wordt mij geweigerd”.
en:
“Op deze aangifte heb ik net als op voorgaande aangiften GEEN REACTIE ONTVANGEN. Anderszins dan elke aangifte die ik deed, elke (gegrond verklaarde) klacht die ik en derden indienden of geweigerd werden, werden vergolden met steeds ergere terreur tegen mij als mens en mama. Aangiften jegens corrupte ambtenaren betrokken worden geweigerd, klachten jegens jusristen worden met invloed van macht weggewuifd en/of niet ontvankelijk verklaard. Elke dag zonder mijn kinderen, het geen moeder mogen zijn, steeds opnieuw op basis van nieuwe leugens, manipulatie, eisen, verzinsels, laster en bedroeg, voelt als hel op aarde. Ik wens te mogen leven in plaats van moeten overleven. De aangifte tegen [eis] volgt.”.
- Op 22 juni 2020 heeft [gedaagde] op haar Facebookpagina een bericht geplaatst met daarin de navolgende passage:
“1) Stichting Jeugdbescherming Brabant, gevestigd te Eindhoven. Tegen wie ik twee meervoudige klachten gegrond verklaard kreeg en sinds 2016 het leven van mijn kids en mij tot een hel liet maken en hieraan meewerkt.
En
2) [eis] , -vierde voor de rechtbank liegende gezinsvoogd- die mij bedreigd heeft: https://m.youtube.com/watch?v=DFYLegBm7c0”.
- Op 3 juli 2020 heeft schrijft [gedaagde] op haar Facebookpagina:
“En weer heeft [eis] leugens (…) over mij verkondigd. (…) Hij liegt pathologisch net als het hele jeugdzorgsysteem (…). Minstens vijftig criminele acties jegens mijn persoon zijn gepleegd. Waaronder door deze [eis] en zijn organisatie. Opgericht om gezinnen te ontwrichten en t.b.v. kinderhandel. (…)”
- Door [gedaagde] is een (in de kopie bij productie 18 niet gedateerd) bericht op Facebook geplaatst waarin zij onder meer schrijft:
“(…) De aanklacht tegen mij is smaad en laster over de liegende, mij bedreigende en intimiderende twee meter grote gezinsvoogd [eis] , die mij na dat zijn voorgangers aangetoond logen en bedrogen voor de Rechtbank mij anderhalf jaar discrimineerde, vader over lijken door liet gaan met mijn kinderen in extrema benadelen en de boel te besodemieteren en voorts de omgang met mijn kinderen stopzette.
(…) Deze georganiseerde misdaad ontnam mij van alles inclusief dus mijn kinderen, baan, toekomst en wenst mij al vijf jaar middels samengeschoolde fraude, intimidatie en mensenrechtenschendingen in duizendvoud op straat te zetten.(…)
Ik weet dat kinderen niet gehoord worden maar juist erger misbruikt en gemarteld als zij aangifte doen; ik sprak meerdere volwassen slachtoffers van de Jeugdzorgmaffia en mensen die geliefden (ook moeders) verloren die zelfmoord pleegden dankzij deze zware misdadigers tegen de mensheid: old boys clubs, voor wie geen wetten gelden en gedoogd elke wet met voeten treden. Eén voor allen allen voor één moeders en kinderen kapotmakend. Letterlijk en figuurlijk”.
i. [gedaagde] heeft op genoemde social media tevens een groot aantal berichten geplaatst waarin zij kritiek uit op en opmerkingen plaatst over “jeugdzorg” en “jeugdzorgmedewerkers” in het algemeen.
3.2.
JJB en [eis] gronden hun vorderingen op onrechtmatig handelen door [gedaagde] aangezien zij volgens hen handelt in strijd met de wet en hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Zij voeren daartoe aan dat [gedaagde] op haar Facebookpagina’s https://www.facebook.com [naam 1] en https://www.facebookcom/ [gedaagde] - [gedaagde] -192615811468250/ alsmede op haar website [naam website] berichten over hen heeft geplaatst die onjuist zijn en die zijn aan te merken als nodeloos grievend, smadelijk en lasterlijk. Het betreft zeer ernstige beschuldigingen aan het adres van JBB en [eis] , zoals onder meer poging tot doodslag, machtsmisbruik en corruptie. De uitlatingen vinden geen steun in onderliggend feitenmateriaal. [gedaagde] heeft daarmee de grens die in artikel 10 lid 2 van het Europees verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is gesteld aan de vrijheid van meningsuiting overschreden. JBB loopt als gevolg van deze publieke uitlatingen door [gedaagde] reputatieschade op. Bovendien dreigen werknemers als gevolg van de onrechtmatige uitlatingen uit te vallen, waardoor JBB schade lijdt. Zij heeft er belang bij dat haar medewerkers hun werk veilig kunnen verrichten en dat deze niet zonder grond van strafbare feiten worden beschuldigd en in een kwaad daglicht worden gezet. [eis] wordt door de publieke uitlatingen waarbij hij met naam - en soms met plaatsing van zijn foto - wordt genoemd in zijn eer en goede naam en privacy geschaad. Dit alles vormt een niet te rechtvaardigen inbreuk op het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van JBB en haar medewerkers.
3.3.
[gedaagde] betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. De uitingen die door haar ten aanzien van JBB en [eis] zijn gedaan, zijn juist. Er is er geen sprake van laster of smaad. Zij gebruikt “social media” om misstanden aan de orde te stellen. [gedaagde] heeft berichten over persoonlijke ervaringen met JBB en [eis] op Facebook en haar website geplaatst omdat zij door hun handelwijze in de kern van haar bestaan geraakt was en zij geen andere mogelijkheid meer zag om zich te verweren tegen het onrecht dat haar werd aangedaan, vooral ook omdat een beroep op het juridisch systeem het in haar ogen liet afweten. [gedaagde] heeft gehandeld uit noodzakelijke verdediging. De ernst van de misstanden is bovendien aanzienlijk en JBB en [eis] hebben als professionals gehandeld, hetgeen maakt dat zij bepaalde uitingen hebben te dulden. Zij hebben door het structurele pestgedrag de uitingen over zich afgeroepen. Een reactie van [gedaagde] op hun handelwijze was gerechtvaardigd. De uitlatingen zijn gelet op de afweging van de belangen dan ook niet onrechtmatig. [gedaagde] beroept zich op haar recht van vrije meningsuiting zoals dat is neergelegd in artikel 10 van het EVRM.
3.4.
Vooropgesteld wordt dat JBB en [eis] voldoende spoedeisend belang hebben bij hun vorderingen, nu deze erop zijn gericht om een einde te maken aan een gesteld voortdurend onrechtmatig handelen jegens hen en het voorkomen van een herhaling daarvan in de toekomst. Dit spoedeisend belang wordt door [gedaagde] overigens ook niet betwist.
3.5
Bij de beoordeling van de vraag of [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld door op Facebook - naar ter zitting is gebleken gaat het uitsluitend om de pagina https://www.facebook.com/ [gedaagde] - [gedaagde] -192615811468250/ - en haar website berichten over JBB en [eis] te plaatsen gaat het om de botsing van twee fundamentele rechten. Aan de ene kant geldt op grond van artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 van het EVRM de vrijheid van meningsuiting. Aan de andere kant beschermt artikel 8 van het EVRM het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, waaronder ook is begrepen het recht op bescherming van de eer en goede naam.
3.6.
Het antwoord op de vraag welk van deze rechten in het concrete geval zwaarder weegt, is afhankelijk van alle relevante omstandigheden van het geval. Bij deze afweging komt in beginsel geen voorrang toe aan een van beide rechten. Dat betekent dat de toetsing in één keer moet plaatsvinden, waarbij het oordeel dat een van beide rechten, gelet op alle relevante omstandigheden, zwaarder weegt dan het andere recht, meebrengt dat de inbreuk op het andere recht voldoet aan de noodzakelijkheidstoets van artikel 8 lid 2 van het EVRM en artikel 10 lid 2 van het EVRM (o.a. HR 31 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:569).
3.7.
Bij de beoordeling van het voorgaande spelen onder meer de volgende omstandigheden een rol:
1. de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie de verdenkingen betrekking hebben;
2. de ernst - bezien vanuit het algemeen belang - van de misstand welke de publicatie aan de kaak beoogt te stellen;
3. de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal;
4. de inkleding van de verdenkingen, gezien in verhouding tot de onder hiervoor genoemde factoren; en
5. de mate van waarschijnlijkheid dat het in het algemeen belang nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen, met een redelijke kans op spoedig succes had kunnen worden bereikt.
3.8.
Het vorenstaande houdt in dat [gedaagde] haar persoonlijke mening en haar frustraties over de door haar gestelde misstanden in de jeugdzorg publiekelijk mag verkondigen, maar dat zij daarbij zij wel aan zekere grenzen gebonden is.
3.9.
Voor zover de uitlatingen van [gedaagde] betrekking hebben op JBB heeft te gelden dat JBB als professionele instelling tot op zeker hoogte moet dulden dat mensen die met de uitvoering van haar taken en bevoegdheden al dan niet rechtstreeks te maken hebben, kritiek hebben op het werk dat door haar wordt gedaan. Dat niet alle partijen altijd tevreden zijn met de beslissingen die door haar in de uitoefening van de opgedragen taak worden genomen, ligt immers besloten in de aard en het karakter van haar werk. Uitingen als de “jeugdzorgmaffia” zijn niet fraai, maar niet zonder meer onrechtmatig, zeker niet als dergelijke uitlatingen in het algemeen worden gemaakt en daarbij niet direct een relatie wordt gelegd met JBB en/of haar medewerkers. Bovendien heeft JBB te weinig onderbouwd wat de gevolgen van de uitingen die wel naar JBB te herleiden zijn voor haar organisatie zijn (geweest) en welke schade daardoor wordt geleden. Dat zij reputatieschade zou lijden en welke gevolgen daarvan worden ondervonden, is niet geconcretiseerd en is in dit verband te algemeen.
De voorzieningenrechter begrijpt dat JBB voor haar medewerkers wenst op te komen. Die mogelijkheid heeft JBB als werkgever in beginsel ook (ECLI:NL:HR:2017:569). Ter zitting heeft zij in dit verband aangegeven dat daar het zwaartepunt van dit kort geding ligt. Echter, niet gesteld en evenmin gebleken is in dit geval dat haar werknemers zelf niet genegen of in staat zouden zijn om op te komen tegen onrechtmatige uitingen aan hun adres. Integendeel: [eis] is mede-eiser in dit kort geding. Ter zitting is door JBB verklaard dat [eis] de enige medewerker is die in deze procedure een rol speelt en tot wiens persoon de berichten van [gedaagde] zich richten, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ook niet wordt ingezien voor welke andere werknemers JBB in dit geding opkomt. De slotsom van dit alles is dat vorderingen van JBB die zien op haar organisatie en andere bestuurders/werknemers dan [eis] zullen worden afgewezen.
3.10.
[gedaagde] heeft ten aanzien van [eis] - onder vermelding van zijn voor- en achternaam en met plaatsing van foto’s van hem - ernstige beschuldigingen geuit met betrekking tot corruptie, bedreiging, belangenverstrengeling, poging doodslag en pestgedrag. Indien dergelijke ernstige beschuldigingen van onder meer strafbare feiten worden geuit vereist de maatschappelijke zorgvuldigheid dat daarvoor tenminste enige steun is te vinden in onderliggend feitenmateriaal. Daarvan is niet gebleken, ook niet nadat de voorzieningenrechter [gedaagde] daar op zitting uitdrukkelijk naar heeft gevraagd. Het blijft bij aannames en veronderstellingen die op geen enkele wijze aannemelijk worden gemaakt. Anders dan [gedaagde] heeft gesteld is aldus niet gebleken dat de uitingen op waarheid berusten. [gedaagde] heeft aangegeven dat zij de berichten over JBB en haar medewerkers op social media plaatst omdat zij geen andere weg ziet om haar kinderen weer te mogen zien, maar niet valt in te zien hoe zij dat doel op deze wijze zou kunnen bereiken. Hoezeer de voorzieningenrechter ook begrip kan opbrengen voor het gevoel van frustratie en onmacht dat zij als ouder zegt te voelen, dit is daarvoor niet de aangewezen weg. Er zijn andere geëigende - juridische - wegen om dat doel te bereiken. Dat zij in die procedures tot op heden niet (altijd) in het gelijk is gesteld, maakt dat niet anders. Dat er sprake zou zijn geweest van uitlokking waardoor het gedrag kan worden gerechtvaardigd, is evenmin aannemelijk gemaakt. Dit alles leidt ertoe dat in het kader van een belangenafweging het belang van [eis] bij de eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer dient te prevaleren boven het belang van [gedaagde] bij vrije meningsuiting.
3.11.
Het vorenstaande leidt ertoe dat de navolgende berichten waarin [gedaagde] direct verwijst naar [eis] onrechtmatig zijn. Dat zijn de berichten die in de dagvaarding zijn benoemd en ter zitting zijn genoemd en toegelicht, zoals die hiervoor in r.o. 3.1. onder h zijn weergegeven, waaronder de begeleidende tekst bij de film van 18 december 2019, de berichten van 11 mei 2020, het bericht van 22 juni 2020 (pagina 1 van productie 18), het bericht van 3 juli 2020 en het ongedateerde bericht op pagina’s 15 en 16 van voormelde productie 18. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is in de dagvaarding voldoende gesteld dat en waarom de berichten met deze inhoud en strekking onrechtmatig zijn.
Ten aanzien van de film van 18 december 2019 merkt de voorzieningenrechter op dat die intussen van Facebook lijkt te zijn verwijderd, terwijl geen kopie of transcriptie is ingebracht in deze procedure, zodat de voorzieningenrechter geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud ervan en derhalve geen oordeel kan geven over de gestelde onrechtmatigheid. Gegeven de verwijdering ontbreekt ook het belang bij een beoordeling daarvan.
3.12.
Dit alles leidt voor wat betreft de vorderingen tot het navolgende. Ten aanzien van primair onder 1 geformuleerde vordering geldt dat deze, zoals namens JBB en [eis] ter zitting is erkend, te ruim geformuleerd is zodat deze wordt afgewezen. De onder 1 subsidiair geformuleerde vordering kan worden toegewezen als na te melden. Weliswaar is “elke verwijzing” te ruim omdat niet “elke verwijzing” zonder meer onrechtmatig is, maar namens JBB en [eis] is ter zitting toegelicht dat het gaat om de hiervoor onder 3.11 genoemde berichten, dus “het mindere” ten opzichte van “elke verwijzing”.
3.13.
Ten aanzien van vordering onder 2 is namens JBB en [eis] toegelicht dat hiermee wordt gedoeld op berichten met een inhoud en strekking als de onder 3.11. specifiek benoemde en hiervoor besproken berichten. Het enige verweer daartegen is dat [gedaagde] daarmee monddood wordt gemaakt. Dat verweer slaagt niet, want het gaat alleen om uitingen en beschuldigingen aan het adres van de concrete medewerkers van JBB die als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt, in dit specifieke geval dus om de uitingen met betrekking tot [eis] . Dat betekent dat de vordering voor toewijzing gereed ligt voor zover het gaat het gaat om onnodige grievende uitlatingen met een inhoud, aard en strekking die vergelijkbaar is met de hiervoor in r.o. 3.11. genoemde berichten met betrekking tot van [eis] .
3.14.
De gevorderde dwangsommen zullen eveneens worden toegewezen. Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van voormelde beslissing(en), is
- gelet op mededelingen van [gedaagde] ter zitting en tijdens het verhoor door de politie - aangewezen. De dwangsom zal wel worden gematigd en gemaximeerd.
3.15.
De vordering onder 3, die betrekking heeft op het plaatsen van een rectificatie, wordt afgewezen. Gelet op de in het petitum der dagvaarding weergegeven tekst van de rectificatie ziet deze niet op een rectificatie als bedoeld in artikel 6:167 BW, namelijk het rechtzetten van een onjuiste mededeling, maar om het maken van een openbaar excuus, zoals JBB en [eis] ter zitting ook hebben erkend. Excuses behoren spontaan te worden gemaakt en dat kan niet in rechte worden afgedwongen. Een dergelijke vordering kan dan ook niet worden toegewezen.
3.16.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van JBB en [eis] worden begroot op:
- dagvaarding € 102,96
- griffierecht 656,00
- salaris advocaat 980,00
Totaal € 1.738,96

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis het ertoe te leiden dat elke verwijzing naar of vermelding van [eis] in de begeleidende tekst bij de film van 18 december 2019, de berichten van 11 mei 2020, het bericht van 22 juni 2020 (pagina 1 van productie 18), het bericht van 3 juli 2020 en het ongedateerde bericht op pagina’s 15 en 16 van voormelde productie 18 op de website met de domeinnaam [naam website] en de facebookpagina https://www.facebook.com/ [gedaagde] - [gedaagde] -192615811468250/
zal zijn verwijderd, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere dag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] hier niet aan voldoet met een maximum van € 10.000,= aan te verbeuren dwangsommen;
4.2.
verbiedt [gedaagde] om zich publiekelijk in welke vorm of hoedanigheid ook op onnodig grievende wijze uit te laten over [eis] door middel van het plaatsen van berichten met een inhoud, aard en strekking die vergelijkbaar is met de hiervoor in r.o. 3.11. genoemde berichten aan het adres van [eis] , zulks op straffe van een dwangsom van € 250,= voor iedere overtreding van dit verbod, met een maximum van € 10.000,= aan te verbeuren dwangsommen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van JBB en [eis] tot op heden begroot op € 1.738,96;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Lanen, voorzieningenrechter en in het openbaar uitgesproken op 16 september 2020 in tegenwoordigheid van de griffier. [1]

Voetnoten

1.type: