Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding van 29 januari 2020, met producties genummerd 1 tot en met 13,
- de akte overlegging producties van de zijde van gedaagde, ter griffie ingekomen op 4 februari 2020, met producties genummerd 1 tot en met 10,
- het faxbericht d.d. 4 februari 2020 van de zijde van eiseres, met bijlagen,
- het faxbericht d.d. 5 februari 2020 van de zijde van gedaagde, met bijlage,
- de mondelinge behandeling, gehouden op 5 februari 2020,
- de spreekaantekeningen van de zijde van gedaagde.
2.Het geschil
3.De beoordeling
- Op 30 juli 2018 is door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam verlof verleend aan gedaagde, ter verzekering van verhaal van de door gedaagde gestelde vordering, tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van eiseres onder GS Media BV en Stichting Beheer Derdengelden TeekensKarstens, met bepaling dat de eis in de hoofdzaak binnen twee weken na het eerstgelegde beslag dient te worden ingesteld.
- Bij dagvaarding d.d. 10 augustus 2018 heeft gedaagde eiseres gedagvaard voor de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
- Op 20 december 2018 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verleend aan gedaagde, ter verzekering van verhaal van de door gedaagde gestelde vordering, tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van eiseres onder de heer [naam] .
- Op 9 april 2019 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verleend aan gedaagde, ter verzekering van verhaal van de door gedaagde gestelde vordering, tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van eiseres op de BMW Z4 met kenteken [kentekennummer] en het aandeel van eiseres in de onroerende zaak aan de [woonadres] , kadastrale aanduiding Zundert [aanduiding] .
- Bij tussenvonnis d.d. 24 april 2019 heeft de rechtbank overwogen, dat de vorderingen van gedaagde betreffende de aankoop van de auto ad € 12.000,00, de terugbetaling van drie facturen van eiseres ad € 36.905,00 en de vorderingen terzake de facturen van TeekensKarstens, Abin Accountants en Halkes ad € 34.052,18 zullen worden afgewezen. Ten aanzien van de vordering betreffende de door gedaagde gestelde geldlening van € 10.000,00 heeft de rechtbank gedaagde opgedragen te bewijzen dat zij – in persoon van haar bevoegd bestuurder destijds, de heer [naam] . – met eiseres is overeengekomen dat eiseres het aan haar verstrekte geldbedrag van € 10.000,00 aan gedaagde moest terugbetalen.
- Op 19 juni 2019 heeft deze rechtbank eindvonnis gewezen. In dit vonnis is – voor zover hier van belang – geoordeeld:
“één conclusie worden getrokken namelijk dat alleen [naam] een vordering op [naam] heeft en niet Osuro”erkend dat er een vordering op haar is, de vorderingen jegens eiseres komen gedaagde toe nu zij eveneens inningsbevoegd is ten aanzien van vorderingen van de heer [naam] . Dit betreffen echter niet nader gemotiveerde – en door eiseres betwiste – stellingen, of stellingen die reeds in eerste aanleg zijn behandeld en te licht bevonden. Onder deze omstandigheden neemt het standpunt van eiseres dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de door gedaagde ingestelde vorderingen, gelet op het afwijzende vonnis, in kracht toe. Hoewel een afwijzend vonnis niet doorslaggevend is bij de beoordeling of een beslag dient te worden opgeheven, levert het, gelet op voornoemde omstandigheden, wel een belangrijke factor op die mee dient te spelen in de belangenafweging.
980,00