ECLI:NL:RBZWB:2020:880

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
BRE - 19 _ 51
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag vennootschapsbelasting en verliesvaststellingsbeschikking

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd naar een negatief belastbaar bedrag van € 82.259, en had verzocht om herwaardering van onroerende zaken om verliesverdamping te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende wel degelijk belang had bij het aanwenden van rechtsmiddelen, maar dat de door haar gewenste herwaardering niet kon leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van het verlies. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de rechtsmiddelen niet konden leiden tot een betere positie voor de belanghebbende. De rechtbank merkte op dat het bestaan van de mogelijkheid van verliesverdamping geen rechtstekort oplevert, en dat de hoogte van een verlies altijd aan een rechterlijk oordeel kan worden onderworpen. De rechtbank wees ook op de beperkte duur van de verrekening van verliezen zoals vastgesteld door de wetgever. De uitspraak werd gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, in aanwezigheid van griffier mr. B.W. van Eeken-Liu.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/51
uitspraak van 19 februari 2020
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 23 november 2018 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2016 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) (aanslagnummer [aanslagnummer] ) (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2020 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, de gemachtigde [naam gemachtigde 1] vergezeld van [naam gemachtigde 2] , beiden verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te [plaatsnaam] , en namens de inspecteur [naam inspecteur 1] en [naam inspecteur 2] .

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 6 januari 2018 de aanslag opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 82.259. Voor dit bedrag is een verliesvaststellingsbeschikking gegeven. De aanslag is conform de ingediende aangifte Vpb 2016 vastgesteld. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
2.2.
Belanghebbende heeft uit voorgaande jaren nog niet-verrekende verliezen.
2.3.
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad [1] dat een bezwaar, beroep of (incidenteel) hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard als de indiener van dat rechtsmiddel geen belang daarbij heeft. Daarvan is sprake als het aanwenden van het rechtsmiddel, ongeacht de gronden waarop het steunt, hem niet in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit en eventuele bijkomende (rechterlijke) beslissingen zoals die met betrekking tot proceskosten en griffierecht. Indien het aangewende rechtsmiddel de indiener ervan wel in een betere positie kan brengen met betrekking tot het bestreden besluit dan wel eventuele bijkomende beslissingen en voldaan is aan de overige ontvankelijkheidsvereisten, moet het rechtsmiddel ontvankelijk worden geacht, moeten de door de indiener aangevoerde gronden worden onderzocht en moet worden beoordeeld of het rechtsmiddel wel of niet gegrond is. Nu belanghebbende in bezwaar en beroep argumenten had kunnen aanvoeren, die kunnen leiden tot een hoger verlies kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende geen belang heeft bij het aanwenden van de rechtsmiddelen bezwaar en beroep. De rechtbank moet derhalve beoordelen of de door belanghebbende aangevoerde gronden moeten leiden tot een gegrond of ongegrond beroep.
2.4.
In bezwaar heeft belanghebbende aangegeven dat zij voor het jaar 2016 de tot haar ondernemingsvermogen behorende onroerende zaken op een hogere waarde wenst te (her)waarderen en dat de herwaarderingsreserve tot de belastbare winst dient te worden gerekend. Belanghebbende wil dus dat de belastbare winst hoger wordt vastgesteld om zo verdamping van verliezen uit voorgaande jaren te voorkomen. Belanghebbende heeft in beroep haar standpunten gehandhaafd en heeft in repliek de gronden (cijfermatig) aangevuld. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat indien een verhoging van de belastbare winst en verlaging van het bij de verliesvaststellingsbeschikking vastgestelde bedrag niet mogelijk is, sprake is van een rechtstekort.
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de cijfermatige conclusie bij een wijziging van het waarderingsstelsel zoals belanghebbende die voorstaat, tot een verhoging van de aanslag onderscheidenlijk verlaging van het bij de verliesvaststellingsbeschikking vastgestelde bedrag tot nihil leidt. Belanghebbende wil immers dat een bedrag van € 621.327 aan stille reserves tot de belastbare winst wordt gerekend. De rechtsmiddelen bezwaar en beroep kunnen echter niet leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van het verlies. De rechtbank komt, gelet op het in 2.3 bedoelde arrest uit 2017 van de Hoge Raad, tot het oordeel dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voorts merkt de rechtbank op dat het bestaan van de mogelijkheid dat een verlies verdampt geen rechtstekort is. De hoogte van een verlies kan immers altijd aan een rechtelijk oordeel worden onderworpen. Dat de wetgever de duur van de verrekening daarvan heeft beperkt maakt dit niet anders.
2.6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2020.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.