Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2016. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag, die was opgelegd naar een negatief belastbaar bedrag van € 82.259, en had verzocht om herwaardering van onroerende zaken om verliesverdamping te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende wel degelijk belang had bij het aanwenden van rechtsmiddelen, maar dat de door haar gewenste herwaardering niet kon leiden tot een verhoging van de aanslag of een verlaging van het verlies. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was, omdat de rechtsmiddelen niet konden leiden tot een betere positie voor de belanghebbende. De rechtbank merkte op dat het bestaan van de mogelijkheid van verliesverdamping geen rechtstekort oplevert, en dat de hoogte van een verlies altijd aan een rechterlijk oordeel kan worden onderworpen. De rechtbank wees ook op de beperkte duur van de verrekening van verliezen zoals vastgesteld door de wetgever. De uitspraak werd gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, in aanwezigheid van griffier mr. B.W. van Eeken-Liu.