Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 7 februari 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering van haar werkneemster werd afgewezen. De werkneemster had geen toestemming gegeven voor inzage in haar medische gegevens, waardoor zij geen partij was in deze procedure. De rechtbank had eerder bepaald dat de gemachtigde van eiseres wel inzage mocht krijgen in de medische stukken.
Tijdens de zitting op 10 februari 2021 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waarbij zij stelde dat het UWV ten onrechte had geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen, omdat de werkneemster de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. Eiseres voerde aan dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan en enkel was afgegaan op de hersteldverklaring van de bedrijfsarts. De rechtbank oordeelde dat het UWV in gebreke was gebleven in zijn onderzoeksplicht en dat de hoorplicht was geschonden, hoewel eiseres niet in haar belangen was geschaad.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.068,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.