ECLI:NL:RBZWB:2021:1083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
AWB- 20_5441
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV over WIA-uitkering en schending hoorplicht

Op 11 maart 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiseres en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A.G.B. Bergenhenegouwen, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 7 februari 2020, waarin de aanvraag voor een WIA-uitkering van haar werkneemster werd afgewezen. De werkneemster had geen toestemming gegeven voor inzage in haar medische gegevens, waardoor zij geen partij was in deze procedure. De rechtbank had eerder bepaald dat de gemachtigde van eiseres wel inzage mocht krijgen in de medische stukken.

Tijdens de zitting op 10 februari 2021 heeft eiseres haar bezwaren toegelicht, waarbij zij stelde dat het UWV ten onrechte had geweigerd de WIA-uitkering toe te kennen, omdat de werkneemster de wachttijd van 104 weken niet had vervuld. Eiseres voerde aan dat het UWV onvoldoende onderzoek had gedaan en enkel was afgegaan op de hersteldverklaring van de bedrijfsarts. De rechtbank oordeelde dat het UWV in gebreke was gebleven in zijn onderzoeksplicht en dat de hoorplicht was geschonden, hoewel eiseres niet in haar belangen was geschaad.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg het UWV op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die op € 1.068,00 werden vastgesteld. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/5441 WIA

uitspraak van 11 maart 2021 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] ., te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. A.G.B. Bergenhenegouwen,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 7 februari 2020 (bestreden besluit) van het UWV over de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan haar werkneemster [naam werkneemster eiseres] (werkneemster).
Werkneemster heeft geen toestemming gegeven voor inzage in haar medische stukken door eiseres. Werkneemster is geen partij bij deze procedure.
Met de beslissing van 24 juli 2020 heeft de rechtbank bepaald dat kennisname van de medische stukken van werkneemster is voorbehouden aan de gemachtigde van eiseres, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, waarvoor aan haar bijzondere toestemming als bedoeld in artikel 8:32 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is verleend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 februari 2020. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens zijn verschenen [naam aanwezige namens eiseres] en [naam aanwezige namens eiseres 2] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma

Overwegingen

1.
Feiten
Werkneemster is werkzaam geweest als medewerker op de afdeling inpak/logistiek. Voor dat werk is zij op 18 augustus 2017 uitgevallen vanwege fysieke klachten. Op 15 januari 2019 is de werkneemster aangepaste werkzaamheden gaan verrichten. De bedrijfsarts ( [naam bedrijfsarts] ) heeft de werkneemster per 17 april 2019 hersteld verklaard. Op 28 mei 2019 heeft de werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Op 18 juni 2019 heeft eiseres een deskundigenoordeel aangevraagd bij het UWV, maar dat is in dit geval niet gegeven.
Bij besluit van 28 juni 2019 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd aan de werkneemster een WIA-uitkering toe te kennen omdat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft vervuld. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het besluit is gehandhaafd bij het bestreden besluit.
2.
Het bestreden besluit.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat terecht is geweigerd de werkneemster een WIA-uitkering toe te kennen op de grond dat zij de wachttijd van 104 weken niet heeft volbracht.
3.
Wettelijk kader
In artikel 23, eerste lid, van de WIA is bepaald dat voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet voor hem een wachttijd van 104 weken geldt.
4.
Beroepsgronden
Eiseres blijft bij de gronden die zij in de bezwaarschriftprocedure naar voren heeft gebracht. Eiseres stelt verder dat het UWV ten onrechte niet heeft beoordeeld of de werkneemster de wachttijd heeft volgemaakt. Eiseres stelt dat het UWV een volledig onderzoek had moeten verrichten en niet alleen op de hersteldverklaring door de bedrijfsarts had mogen afgaan. Zij wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3601. Eiseres stelt dat aan de werkneemster een volledige WIA-uitkering moet worden toegekend. Eiseres wijst er tenslotte op dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden.
5.
Bespreking van de beroepsgronden.
5.1.
De hoorzitting.
Eiseres is niet uitgenodigd voor een hoorzitting om haar bezwaren toe te lichten. Het UWV heeft in het verweerschrift erkend dat dit ten onrechte was, maar dat een hoorzitting niet tot een andere uitkomst zou hebben geleid. Er is aanleiding voor het oordeel dat de hoorplicht is geschonden. Niet aannemelijk is dat echter dat eiseres door dit gebrek in haar belangen is geschaad. Eiseres heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om haar standpunt toe te lichten, zodat het gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zal worden gepasseerd.
5.2.
De WIA-aanvraag.
Het UWV stelt zich op het standpunt dat in dit geval, waarin de werkgever het niet eens is met de hersteldverklaring door de eigen bedrijfsarts, dit een probleem is dat de werkgever met de bedrijfsarts moet oplossen. Omdat de bedrijfsarts de werkneemster hersteld heeft verklaard voordat het einde van de wachttijd is bereikt (per 17 april 2019), geeft het UWV geen deskundigenoordeel.
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1878, vereist de beantwoording van de vraag of de wachttijd is vervuld een zelfstandige beoordeling op basis van alle beschikbare gegevens van medische en andere aard, waarbij eventuele eerdere hersteldverklaringen, die hebben plaatsgevonden tijdens de wachttijd, betrokken (kunnen) worden.
De rechtbank stelt vast dat het UWV, gelet op de gegeven onderbouwing van het bestreden besluit, met name is afgegaan op de hersteldverklaring van de bedrijfsarts per 17 april 2019.
Eigen onderzoek door een verzekeringsarts en/of een arbeidsdeskundige heeft niet plaatsgevonden. Daarmee is het UWV in gebreke gebleven ten aanzien van de op hem rustende plicht tot het verrichten van eigen onderzoek, als hiervoor omschreven en waaruit blijkt dat aan de hersteldverklaring op zichzelf geen doorslaggevende betekenis mag worden toegekend.
Het UWV zal alsnog op basis van een toereikend eigen verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek zijn standpunt moeten bepalen over de vraag of de werkneemster de wachttijd als bedoeld in artikel 23 van de WIA heeft volbracht.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd omdat het niet op een zorgvuldige wijze is voorbereid en omdat een deugdelijke en daadkrachtige motivering voor het in het bestreden besluit ingenomen standpunt ontbreekt.
De rechtbank zal geen bestuurlijke lus toepassen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Het UWV zal daarom een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 354,00 aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 11 maart 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.