ECLI:NL:RBZWB:2021:1197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2021
Publicatiedatum
15 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 17_4597
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke geschillen over vennootschapsbelasting en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2021 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst, alsook de minister van Justitie en Veiligheid. De belanghebbende B.V. had voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen vennootschapsbelasting ontvangen, die door de inspecteur waren gehandhaafd na bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanslagen moesten worden verminderd in overeenstemming met de door belanghebbende ingediende aangiften. Voor het jaar 2011 werd de belastbare winst vastgesteld op nihil, en het verlies over dat jaar op € 376.635. Voor 2012 werd de belastbare winst vastgesteld op € 54.854. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld over een verzoek van de belanghebbende om een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 3,5 jaar was overschreden, wat resulteerde in een schadevergoeding van € 3.500, die proportioneel werd verdeeld tussen de inspecteur en de minister van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot een schadevergoeding van € 1.080 en de minister tot € 2.420. Tevens zijn de proceskosten van de belanghebbende vastgesteld op € 1.865, en werd het griffierecht van € 666 aan de belanghebbende vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/4597 en 17/4598
uitspraak van 1 maart 2021
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur,
en
de minister van Justitie en Veiligheid.

1.Ontstaan en loop van het geding

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2011 en 2012 aanslagen vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van € 166.434 en een belastbaar bedrag van € 140.007 (2011), respectievelijk een belastbare winst van € 151.942 en een belastbaar bedrag van € 108.495 (2012).
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar deze aanslagen gehandhaafd.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van in totaal € 666.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2021 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , belastingadviseurs, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan de rechtbank en (door tussenkomst van de griffier) aan de wederpartij, welke pleitnota met instemming van partijen wordt geacht ter zitting te zijn voorgedragen.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
Vordering op [A BV ]
2.1.
Belanghebbende hield sinds 1999 50% van de geplaatste aandelen in het kapitaal van [A BV ] B.V. (hierna: [A BV ] ). De resterende 50% werd gehouden door [ B BV] B.V. (hierna: [ B BV] ).
2.2.
[A BV ] fungeert, middellijk en/of onmiddellijk, onder meer als (project)ontwikkelingsmaatschappij van onroerende zaken.
2.3.
Belanghebbende heeft, in rekening-courant verwerkte, leningen aan belanghebbende verstrekt. Het verloop van deze leningen was van 1 januari 2009 tot en met eind 2012 als volgt:
Stand per 1 januari 2009 € 2.007
Stand per 31 december 2009 € 1.084.272
Stand per 31 december 2010 € 745.091
Stand per 31 december 2011 € 1.286.958
Stand per 31 december 2012 € 1.354.804
[A BV ] heeft de ontvangen gelden aangewend ter financiering van de ontwikkeling van vastgoedprojecten door haar, dan wel aan haar gelieerde vennootschappen.
2.4.
Met dagtekening 31 december 2012 is het per die datum openstaande bedrag van € 1.354.804 omgezet in een overeenkomst van geldlening.
2.5.
Op 18 december 2013 is de samenwerking tussen belanghebbende en [ B BV] beëindigd. In de in verband daarmee opgestelde beëindigingsovereenkomst zijn afspraken vastgelegd over de overdracht van de door belanghebbende gehouden aandelen in [A BV ] aan [ B BV] , alsmede over de overdracht van de vordering van belanghebbende op [A BV ] aan een dochtervennootschap van [ B BV] . Belanghebbende heeft haar vordering op [A BV ] voor een nominaal bedrag van € 781.901,17 overgedragen aan die dochtervennootschap. Belanghebbende heeft in verband daarmee haar vordering op [A BV ] voor een bedrag van € 451.088 kwijtgescholden. Dat bedrag is door [A BV ] tot de winst gerekend.
2.6.
Belanghebbende heeft de waarde in het economische verkeer van haar vordering op [A BV ] per eind 2011 berekend op 71,2% van de nominale waarde. In verband daarmee heeft belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 een bedrag van € 354.000 (circa 28%) van die nominale waarde als afwaarderingsverlies op de vordering op [A BV ] ten laste van de winst gebracht. In het jaar 2012 heeft belanghebbende een bedrag van € 97.088 als afwaarderingsverlies ter zake van deze vordering ten laste van de winst gebracht.
Vordering op [C BV]
2.7.
Belanghebbende heeft op 6 september 2007 30% van het geplaatste aandelenkapitaal in [C BV] B.V. (hierna: [C BV] ) verkregen. [C BV] houdt zich onder andere bezig met de (project)ontwikkeling van onroerende zaken. Gelijktijdig hebben enkele andere aandeelhouders belangen in het geplaatste aandelenkapitaal van [C BV] verkregen, waaronder [ B BV] , die eveneens een belang van 30% heeft verkregen.
2.8.
Belanghebbende en die andere aandeelhouders hebben voor of gelijktijdig met de aandelenverwerving leningen aan [C BV] verstrekt naar rato van hun aandelenbelang in [C BV] . De vordering van belanghebbende op [C BV] bedroeg eind 2007 € 44.234, begin 2011 € 880.319 en eind 2011 € 189.069.
2.9.
Wegens tegenvallende resultaatverwachtingen van [C BV] heeft belanghebbende haar vordering op [C BV] in 2011 geheel ten laste van de winst afgewaardeerd. Het bedrag van deze afwaardering is € 189.069.
2.10.
In het kader van de onder 2.7. genoemde beëindiging van de samenwerking tussen belanghebbende en [ B BV] heeft belanghebbende haar vordering op [C BV] voor het nominale bedrag van € 187.285,09 overgedragen aan een dochtervennootschap van [ B BV] . In verband daarmee is dat bedrag tot de winst van belanghebbende over het jaar 2013 gerekend.

3.Geschil

Gelet op het verhandelde ter zitting van de rechtbank is niet langer in geschil dat de aanslagen (en verliesbeschikkingen) moeten worden verminderd overeenkomstig de door belanghebbende ingediende aangiften. In geschil is nog slechts de hoogte van de proceskostenvergoeding waarop belanghebbende aanspraak heeft. Verder moet belanghebbendes verzoek om een immateriële schade vergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn worden beoordeeld.

4.Beoordeling van het geschil

Ten aanzien van de aanslagen en verliesbeschikkingen
4.1.
Ter zitting is komen vast te staan dat de belastingaanslagen moeten worden verminderd overeenkomstig het primaire standpunt van belanghebbende.
4.2.
Voor het jaar 2011 betekent dit dat de belastbare winst vóór de onderhavige afwaarderingsverliezen van € 166.434 moet worden verminderd met een bedrag van € 543.069 (€ 354.000 + € 189.069). De aanslag moet dus worden verminderd tot een bedrag van nihil, de verliesverrekeningsbeschikking moet worden vernietigd en het verlies over 2011 moet worden vastgesteld op € 376.635.
4.3.
Voor het jaar 2012 moet de winst vóór het afwaarderingsverlies betreffende dat jaar van € 151.942 moet worden verminderd met het bedrag van dat verlies, zijnde € 97.088. De belastbare winst moet dus worden vastgesteld op € 54.854.
Ten aanzien van het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.4.
Belanghebbende heeft verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank zal die vergoeding vaststellen overeenkomstig de daarvoor geldende algemene regels.
4.5.
De onderhavige zaken gelden als samenhangende zaken. Voor de aanvang van de termijn moet dan worden uitgegaan van het eerst ingediende bezwaarschrift. Dat is het bezwaarschrift tegen de aanslag 2011, dat door de inspecteur is ontvangen op 26 oktober 2015. De redelijke termijn voor de behandeling van bezwaar en beroep bedraagt twee jaar. Dat betekent dat de redelijke termijn, die eindigt op de dag van de onderhavige uitspraak, is overschreden met (afgerond) 3,5 jaar. Belanghebbende heeft dus recht op een vergoeding van € 3.500.
4.6.
Voor de verdeling van deze vergoeding tussen de inspecteur en minister van Justitie en Veiligheid geldt het volgende. De redelijke termijn voor de bezwaarfase bedraagt in beginsel 6 maanden, de redelijke termijn voor de beroepsfase bedraagt in beginsel 1,5 jaar. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een afwijking van deze uitgangspunten. De overschrijding van de redelijke termijn moet tijdsevenredig worden toegerekend aan de inspecteur en de minister van Justitie en Veiligheid. De bezwaarfase is geëindigd met het doen van de uitspraken op bezwaar op 19 mei 2017. De overschrijding in de bezwaarfase bedraagt derhalve (afgerond) 13 maanden. De resterende overschrijding moet worden toegerekend aan de beroepsfase.
4.7.
Het voorgaande betekent dat de inspecteur wordt veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding van 13/42 x € 3.500 = (afgerond) € 1.080. De minister van Veiligheid en Justitie wordt veroordeeld tot een immateriële schadevergoeding van € 2.420.

5.Proceskosten en kosten bezwaar

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank ziet in de gang van zaken geen aanleiding voor een werkelijke proceskostenveroordeling, omdat het handelen van de inspecteur niet als ernstig onzorgvuldig kan worden aangemerkt. De onderhavige zaken zijn verder aan te merken als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De te vergoeden kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.865 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van een conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2011 tot een berekend naar een belastbare winst van nihil;
  • stelt het verlies voor het jaar 2011 vast op € 376.635;
  • vermindert de aanslag vennootschapsbelasting 2012 tot een berekend naar een belastbare winst van € 54.854;
  • vernietigt de verliesverrekeningsbeschikkingen betreffende de jaren 2011 en 2012;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende voor een bedrag van € 1.080;
  • veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende voor een bedrag van € 2.420;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.865;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 666 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2021 door P.C. van der Vegt, voorzitter, J.M. van der Vegt, H.J. Cosijn rechters, in tegenwoordigheid van L.H.C. Mengelers, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is alleen door de voorzitter ondertekend aangezien de griffier is verhinderd deze te ondertekenen.
De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch. De rechters die deze uitspraak hebben gedaan, zijn normaal gesproken als raadsheer werkzaam bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch. Zij zijn in 2021 als rechter-plaatsvervanger gedetacheerd bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Een eventueel hoger beroep moet worden ingediend bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch, maar zal worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Den Haag, dat als nevenzittingsplaats van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch is aangewezen.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.