ECLI:NL:RBZWB:2021:128

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
13 januari 2021
Zaaknummer
AWB- 19_5933
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van studiefinanciering en oplegging van een bestuurlijke boete na onderzoek naar feitelijke woonadres

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser, die een MBO-opleiding volgde, ontving een uitwonendenbeurs van DUO. Echter, na een onderzoek naar zijn feitelijke woonadres, heeft DUO besloten de studiefinanciering te herzien en een boete op te leggen. De herziening vond plaats omdat DUO meende dat de eiser niet woonachtig was op het adres waar hij ingeschreven stond in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Dit leidde tot een terugvordering van € 2.309,99 en een boete van € 1.050,65.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de controleurs van DUO meerdere huisbezoeken hebben afgelegd, maar dat de eiser niet thuis was. De verklaringen van buurtbewoners, die bevestigden dat er op het BRP-adres geen student woonde, werden door de rechtbank als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de studiefinanciering en de boeteoplegging rechtmatig waren, omdat de bewijslast bij DUO lag om aan te tonen dat de eiser niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij op het BRP-adres woonde en dat de opgelegde boete in verhouding stond tot de ernst van de overtreding.

De uitspraak van de rechtbank werd openbaar gemaakt op 12 januari 2021 en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 19/5933 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. R. el Bellaj,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Procesverloop

In afzonderlijke besluiten van 23 mei 2019 (primaire besluiten 1, 2 en 3) heeft DUO de aan eiser toegekende basisbeurs en aanvullende beurs herzien over de periode juli 2018 t/m mei 2019 en aangepast voor de periode juni t/m december 2019. De te veel ontvangen studiefinanciering van € 2.309,99 heeft DUO teruggevorderd.
In het besluit van 20 juni 2019 (primair besluit 4) heeft DUO eiser een boete opgelegd van € 1.050,65.
In het besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit) heeft DUO de bezwaren van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
DUO heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 1 december 2020.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam aanwezige] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser stond vanaf 5 juli 2018 bij de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) ingeschreven op het adres [BRP adres eiser] te [plaatsnaam] (hierna: BRP-adres). Op dit adres staan meerdere familieleden, waaronder een oom met zijn gezin, ingeschreven. Het ouderlijk huis van eiser ligt op een afstand van ongeveer 380 meter van het BRP-adres.
Eiser volgt een MBO-opleiding en ontving van DUO een uitwonendenbeurs. DUO is een onderzoek gestart naar de feitelijke woonsituatie van eiser. De bevindingen zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 2 mei 2019. De conclusie van deze rapportage luidt dat eiser niet woont op het BRP-adres.
DUO heeft in de primaire besluiten het recht van eiser op studiefinanciering herzien naar de norm voor een thuiswonende met ingang van juli 2018 tot en met mei 2019. Volgens DUO is uit onderzoek gebleken dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres. Eiser heeft in totaal € 2.309,99 te veel studiefinanciering ontvangen. Dit bedrag is een schuld geworden. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
Op 23 mei 2019 heeft DUO kenbaar gemaakt het voornemen te hebben een boete op te leggen omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde van feitelijke bewoning op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven.
Bij besluit van 20 juni 2019 heeft DUO een boete opgelegd van € 1.050,65. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft DUO de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Standpunt eiser
2. Eiser voert aan dat de huisbezoeken niet voldoende gespreid over de dag hebben plaatsgevonden. Er is aanleiding om de verklaringen van de buurtbewoners in twijfel te trekken. De verklaringen zijn niet duidelijk, expliciet en consistent. De buurvrouw van [BRP adres eiser] beheerst de Nederlandse taal gebrekkig. In bezwaar is een verklaring overgelegd waaruit blijkt dat deze buurvrouw onjuiste informatie heeft verstrekt aan de controleurs in verband met gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal. Indien de controleurs al in de Turkse taal over zijn gegaan in gesprek met de buurvrouw, dan had dit met een beëdigde tolk moeten gebeuren.
Uit de enkele verklaring van de buren blijkt niet hoe zij tot de conclusie zijn gekomen dat op het BRP-adres enkel het gezin van de hoofdbewoner zou wonen. De controleurs hebben niet doorgevraagd. Eisers oom en moeder hebben verklaringen afgelegd, waarin zij aangegeven dat eiser op het BRP-adres woont. DUO heeft ten onrechte geen waarde aan deze verklaringen gehecht. Ten onrechte stelt DUO dat eiser ook in de periode vóór het huisbezoek niet woonde op het BRP-adres.
De hoogte van de boete is niet in overeenstemming met de ernst van de overtreding. De boete is gelet op de omstandigheden niet evenredig. Eiser is gelet op zijn persoonlijke financiële omstandigheden niet draagkrachtig genoeg om de boete te voldoen.
Wettelijk kader
3. Artikel 1.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: deelnemer die niet een uitwonende deelnemer is,
uitwonende deelnemer: deelnemer die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende deelnemer in aanmerking komt de deelnemer die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de deelnemer woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de deelnemer is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 7.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 bepaalt dat Onze Minister een beschikking kan herzien waarbij studiefinanciering is toegekend.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, vindt herziening (onder meer) plaats op grond van het feit dat te veel of te weinig studiefinanciering is toegekend.
Op grond van artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 2000 kan een bestuurlijke boete worden opgelegd indien de studerende het normbedrag voor een uitwonende studerende toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5 Wsf 2000. Het bedrag van de boete bedraagt ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van een studerende in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.
Op grond van het tweede lid van dit artikel vindt de herziening plaats met ingang van de dag waarop de studerende zijn laatste adreswijziging heeft doen inschrijven in de brp.
Op grond van artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten, tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Herziening en terugvordering
4. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor de studerende belastend besluit betreft. In dat geval is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat eiser niet woonachtig is op het BRP-adres waarop hij staat ingeschreven rust dan ook op DUO en niet op eiser. Indien op grond van de door DUO gepresenteerde feiten aannemelijk is dat de betrokkene niet woont op het adres waaronder hij in de BRP staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van de betrokkene de juistheid daarvan gemotiveerd te betwisten aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens.
Huisbezoeken
5. In opdracht van DUO hebben controleurs onderzoek verricht naar het feitelijke woonadres van eiseres. De controleurs hebben op 8 februari 2019 om 11.15 uur, 1 maart 2019 om 14.44 uur, op 1 maart 2019 om 16.52 uur, op 18 april 2019 om 09.30 uur, 18 april 2019 om 12.48 uur en 2 mei 2019 om 15.11 uur getracht een huisbezoek af te leggen op het BRP-adres van eiser. Na aanbellen werd de deur steeds niet geopend.
Eiser heeft betoogd dat de huisbezoeken niet genoeg verspreid hebben plaatsgevonden. Nu de huisbezoeken op verschillende data en op verschillende tijdstippen hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de huisbezoeken voldoende verspreid zijn geweest. Dit maakt niet dat het onderzoek onrechtmatig zou zijn geweest.
Buurtonderzoeken
6.1
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), bijvoorbeeld de uitspraak van 31 januari 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:384), is een herziening en boeteoplegging als hier aan de orde, nadat (herhaaldelijk) geprobeerd is een huisbezoek af te leggen, mogelijk enkel op basis van getuigenverklaringen. De verklaringen zijn bruikbaar als is voldaan aan de voorwaarden zoals deze door de CRvB zijn geformuleerd in de uitspraak van 14 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4989. Dit betekent dat het rapport een deugdelijk inzicht moet geven in de wijze waarop het onderzoek door de toezichthouders is verricht, waaruit het onderzoek heeft bestaan, wat bij het onderzoek is aangetroffen, wat pleit voor en wat pleit tegen het aannemen van bewoning van de student van het BRP-adres en welke afwegingen ten grondslag hebben gelegen aan de in het rapport getrokken conclusie over het al dan niet bewonen door de student van het BRP-adres. Uit het rapport moet blijken dat een evenwichtig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat niet alleen is gezocht naar feiten en omstandigheden die bijdragen aan het beeld dat de student niet op het BRP-adres woont.
6.2
Op 2 mei 2019 hebben de controleurs een buurtonderzoek ingesteld. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in de rapportage ‘Huisbezoek’ van 15 mei 2019. Hieruit blijkt dat twee buurtbewoners op 2 mei 2019 verklaringen hebben afgelegd.
[naam buurvrouw] bewoner van [BRP adres eiser] , heeft naar aanleiding van de vraag van de controleurs wie op het adres [BRP adres eiser] wonen, de volgende verklaring afgelegd en ondertekend:
“Ik ken mijn buren. Naast ons woont een jong gezin. Het zijn Marokkaanse mensen. Er woont een man en een vrouw met hun zoontje.
-u vraagt hoe ik hen ken.
We kennen elkaar van hier. Het zijn mijn buren. We groeten elkaar. Hun zoontje heet [naam zoon eiser] . Hij is bijna twee jaar.
-u vraagt hoe lang wij hier wonen en hoe lang de buren er wonen.
Wij wonen hier nu 21 jaar. Zij hebben het huis een paar jaar geleden gekocht. Ze zijn er met zijn tweeën komen wonen. Hun kind is hier geboren. Verder woont er niemand. Zij wonen er alleen. Dat is wat ik zie en weet. De ouders van de buurman wonen hier iets verderop. Dat weet ik ook.”
[naam buurvrouw 2] , bewoner van [adres buurvrouw 2] , heeft naar aanleiding van de vraag van de controleurs wie op het adres [BRP adres eiser] wonen, de volgende verklaring afgelegd en ondertekend:
“Er woont een jonge Marokkaanse man en een jonge Marokkaanse vrouw. Ze zijn getrouwd en hebben een zoontje. Het zijn jonge mensen. Ze werken. Hun zoontje is 2 jaar. Hij heet [naam zoon eiser] .
-u vraagt hoe lang wij hier wonen en hoe lang zij er wonen.
Wij wonen hier nu bijna 23 jaar. Zij hebben het iets van 3 jaar geleden gekocht schat ik. De buurvrouw is uit Frankrijk gekomen. Ze zijn er samen gaan wonen.
-u vraagt hoe ik hen ken.
Ik ken ze uit de straat. We hebben kennis gemaakt. We zien regelmatig. Het zijn hele leuke en fijne mensen. We kennen elkaar en groeten elkaar.
-u vraagt of er nog een student woont.
Nee. Ik zie alleen deze mensen en hun kind. Verder ziek ik niemand. Meer weet ik niet.”
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank is bij de twee getuigenverklaringen duidelijk op basis van welke waarnemingen tot de verklaringen is gekomen. Bovendien schetsen de verklaringen in essentie hetzelfde beeld. De buren hebben, onafhankelijk van elkaar, een nagenoeg gelijkluidende verklaring afgelegd, namelijk dat er op het BRP-adres uitsluitend een Marokkaans stel met hun (bijna) tweejarig zoontje woont. Deze verklaringen geven duidelijk en niet voor meerdere uitleg vatbaar aan dat op het BRP-adres geen student woont. Verder is aangegeven welke waarnemingen de basis voor die verklaring vormen.
7.1
Eiser heeft aangegeven dat de controleurs geen waarde mochten hechten aan de door [naam buurvrouw] bewoonster van [BRP adres eiser] , afgelegde verklaring. [naam buurvrouw] zou de Nederlandse taal onvoldoende machtig zijn geweest. Bij het indienen van de gronden van bezwaar heeft eiser een verklaring van 23 juli 2019 overgelegd, die door [naam buurvrouw] is ondertekend. In deze verklaring staat dat [naam buurvrouw] weet dat eiser al sinds 5 juli 2018 aan de [BRP adres eiser] te [plaatsnaam] woont. Zij weet dit omdat zij hem dagelijks ziet en op verschillende tijdstippen de woning in en uit heeft zien gaan. Op deze verklaring staat verder handgeschreven de opmerking ‘
Buurvrouw heeft onjuiste informatie doorgegeven ivm gebrek Nederlandse taal’.
7.2
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 januari 2012, ECLI:CRVB:2012:BV2512) mag in het algemeen, ook indien de betrokkene later van een afgelegde verklaring terugkomt, worden uitgegaan van de juiste weergave van de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens ondertekende verklaring.
Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de verklaring van [naam buurvrouw] zoals zij die tijdens het huisbezoek heeft afgelegd, niet naar waarheid is afgelegd of onjuistheden bevat. Niet is gebleken dat [naam buurvrouw] de Nederlandse taal niet of niet voldoende machtig zou zijn geweest. Zij heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd. De verklaring die is afgelegd bij het buurtonderzoek is destijds aan haar voorgelezen, zij heeft aangegeven dat de verklaring de inhoud van haar woorden goed heeft weergegeven en dat zij wijzigingen aan heeft kunnen brengen. [naam buurvrouw] heeft de verklaring ondertekend. DUO mocht naar het oordeel van de rechtbank dan ook van de door de buurvrouw afgelegde verklaring uitgaan. Aan de later ingediende verklaring van 23 juli 2019 kan dan ook geen doorslaggevende betekenis worden toegekend.
8. De rechtbank volgt DUO in het standpunt dat eiser niet woonachtig was op het BRP-adres. Daarmee voldoet hij niet aan de voorwaarden van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000. DUO heeft de uitwonendenbeurs van eiser kunnen herzien.
9. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1146), vindt herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging in de BRP. Slechts als eiser (onomstotelijk) bewijs levert dat dat wettelijk vermoeden onjuist is, ligt het op de weg van DUO om onder toepassing van de hardheidsclausule van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 af te wijken en over die periode van herziening af te zien.
Eiser is er niet in geslaagd om (onomstotelijk) te bewijzen dat hij gedurende de periode voorafgaand aan de vastgestelde overtreding van artikel 1.5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wsf 2000 feitelijk wel woonde op het BRP-adres. De in de bezwaarfase overgelegde verklaringen van zijn moeder en oom zijn daartoe ontoereikend, omdat dit verklaringen zijn die zijn afgelegd door familieleden en daarmee geen objectief bewijs kunnen leveren.
10. Gelet op het voorgaande heeft DUO de uitwonendenbeurs op goede gronden herzien en de teveel ontvangen studiefinanciering van eiser teruggevorderd.
Boeteoplegging
11. DUO heeft aan eiser een boete opgelegd van 50% van het bedrag dat van eiser is teruggevorderd wegens het niet voldoen aan het bepaalde in artikel 1.5 van de Wsf 2000.
11.1
Een bestuurlijke boete is aan te merken als een punitieve sanctie. Als een bestuursorgaan gebruikmaakt van de bevoegdheid om een boete op te leggen dan moet in volle omvang worden getoetst of de hoogte van de opgelegde boete in redelijke verhouding staat tot de ernst en de verwijtbaarheid van de overtreding. Niet alleen de mate van verwijtbaarheid kan aanleiding vormen voor matiging van de opgelegde boete, maar ook factoren als intensiteit en duur van de overtreding kunnen een rol spelen bij de beoordeling van de evenredigheid van de boete. Blijkens de uitspraak van de CRvB van 2 april 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:1091) is het uitgangspunt van DUO dat een boete van 50% van het terugvorderingsbedrag wordt opgelegd, tenzij blijkt van verminderde verwijtbaarheid of bijzondere omstandigheden, aanvaardbaar.
11.2
De rechtbank is niet gebleken van verminderde verwijtbaarheid of andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan DUO zou moeten afzien van het opleggen van een boete of deze zou moeten matigen.
11.3
De hoogte van de boete is naar het oordeel van de rechtbank zodanig dat deze – al dan niet met een redelijke betalingsregeling – in beginsel moet kunnen worden voldaan. Voor matiging van de opgelegde boete wegens financiële omstandigheden kan echter aanleiding bestaan indien op basis van de door de beboete studerende overgelegde gegevens moet worden geoordeeld dat hij door de opgelegde boete onevenredig wordt getroffen. Eiser heeft zijn stelling dat de bestuurlijke boete niet evenredig is met zijn draagkracht echter niet met verifieerbare gegevens onderbouwd.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 januari 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.