In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). De eiser, die een MBO-opleiding volgde, ontving een uitwonendenbeurs van DUO. Echter, na een onderzoek naar zijn feitelijke woonadres, heeft DUO besloten de studiefinanciering te herzien en een boete op te leggen. De herziening vond plaats omdat DUO meende dat de eiser niet woonachtig was op het adres waar hij ingeschreven stond in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). Dit leidde tot een terugvordering van € 2.309,99 en een boete van € 1.050,65.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de controleurs van DUO meerdere huisbezoeken hebben afgelegd, maar dat de eiser niet thuis was. De verklaringen van buurtbewoners, die bevestigden dat er op het BRP-adres geen student woonde, werden door de rechtbank als voldoende bewijs beschouwd. De rechtbank oordeelde dat de herziening van de studiefinanciering en de boeteoplegging rechtmatig waren, omdat de bewijslast bij DUO lag om aan te tonen dat de eiser niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij op het BRP-adres woonde en dat de opgelegde boete in verhouding stond tot de ernst van de overtreding.
De uitspraak van de rechtbank werd openbaar gemaakt op 12 januari 2021 en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard. De eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.