In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 25 maart 2021, wordt het beroep van eiseres tegen het besluit van het UWV behandeld. Eiseres, een supermarktondernemer, heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een WIA-uitkering voor haar werknemer, die lijdt aan pre-terminale nierinsufficiëntie. Het UWV had op 7 januari 2020 besloten om de aanvraag voor een verkorte wachttijd voor de WIA-uitkering af te wijzen, omdat de werknemer niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt werd geacht. Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Gomes, terwijl het UWV werd vertegenwoordigd door mr. H.M. van Gent.
De rechtbank overweegt dat de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer niet zorgvuldig heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts van het UWV heeft onvoldoende rekening gehouden met de mogelijkheid van herstel na een niertransplantatie en heeft geen concrete inschatting gemaakt van de kans op verbetering van de functionele mogelijkheden van de werknemer. De rechtbank stelt vast dat er onvoldoende onderbouwing is voor het standpunt van het UWV dat de werknemer niet in aanmerking komt voor een verkorte wachttijd.
De rechtbank maakt gebruik van de bestuurlijke lus en geeft het UWV de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen twaalf weken. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde zijn. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.