Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de aanvraag van werkneemster voor een IVA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) na een verkorte wachttijd werd afgewezen. Werkneemster, die lijdt aan ernstige longklachten, had een aanvraag ingediend voor een IVA-uitkering na een verkorte wachttijd, omdat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Het Uwv had de aanvraag afgewezen, onder verwijzing naar de bevindingen van een verzekeringsarts, die stelde dat er nog kans op verbetering was door een mogelijke longtransplantatie. Appellante, de werkgever van werkneemster, was het niet eens met deze beslissing en stelde dat de verzekeringsarts geen deugdelijk onderzoek had gedaan en dat werkneemster niet in aanmerking zou komen voor een longtransplantatie vanwege haar leeftijd en de lange wachtlijst.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van werkneemster niet was uitgesloten. De Raad concludeerde dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten waren voor het standpunt van het Uwv dat werkneemster in de toekomst zou kunnen verbeteren door een longtransplantatie. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en verklaarde het beroep van appellante gegrond, waardoor werkneemster met terugwerkende kracht recht kreeg op een IVA-uitkering vanaf 3 maart 2014. Tevens werd het Uwv veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante.