ECLI:NL:RBZWB:2021:2125

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
8075610 CV EXPL 19-4558
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huurovereenkomst wegens dwaling en schending mededelingsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting WonenBreburg en [gedaagde sub 1] c.s. over de vernietiging van een huurovereenkomst. WonenBreburg vorderde de vernietiging van de huurovereenkomst op basis van dwaling, omdat zij niet op de hoogte was van de juiste inschrijfduur van [gedaagde sub 1] c.s. bij het woonruimtebemiddelingssysteem 'Klik voor Wonen'. De huurovereenkomst was tot stand gekomen op basis van een onjuiste inschrijfdatum, die door een medewerker van een woningcorporatie was aangepast. De kantonrechter oordeelde dat WonenBreburg voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij de overeenkomst niet zou hebben gesloten als zij op de hoogte was geweest van de juiste inschrijfduur. De rechter oordeelde dat [gedaagde sub 1] c.s. feitelijk op de hoogte moest zijn van de wijziging in zijn inschrijfdatum en dat hij WonenBreburg hierover had moeten inlichten. De huurovereenkomst werd vernietigd, en [gedaagde sub 1] c.s. werd veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd [gedaagde sub 1] c.s. veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding aan WonenBreburg voor de periode dat hij de woning onterecht heeft bewoond. De proceskosten werden toegewezen aan WonenBreburg.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer: 8075610 CV EXPL 19-4558
vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
de stichting
Stichting WonenBreburg,
gevestigd te Tilburg,
eiseres,
gemachtigde: mr. drs. D.A.C. Janssen,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 1],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. M.A.J. van Hulten.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk WonenBreburg, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd worden en gedaagden zullen hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde sub 1] c.s. genoemd worden.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2019 met de daarin genoemde stukken, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 16 april 2020;
- de brief van de rechtbank aan partijen van 9 april 2020 waarin hen is bericht dat de geplande zitting vanwege Covid 19 geen doorgang zal vinden;
- de rolbeslissing van 29 april 2020 waarin de onderhavige zaak ambtshalve (administratief) is gevoegd met de daarin genoemde andere zaken en deze zaak is aangehouden;
- de brief van de rechtbank aan partijen van 6 augustus 2020 waarin hen is bericht dat op 30 november 2020 een mondelinge behandeling in deze zaak plaatsvindt;
- de e-mail van de zijde van WonenBreburg van 20 november 2020 met als bijlage een akte wijziging eis tevens houdende overleggen producties;
- de aantekeningen van de op 30 november 2020 gehouden mondelinge behandeling.
1.2.
De kantonrechter heeft op de zitting beslist de eiswijziging van WonenBreburg toe te staan.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1.
WonenBreburg vordert – samengevat en na eiswijziging – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair de tussen partijen bestaande huurovereenkomst te vernietigen vanwege dwaling en/of bedrog en/of misbruik van omstandigheden en subsidiair de huurovereenkomst ontbonden te verklaren, althans te ontbinden vanwege wanprestatie;
II. ontruiming van het gehuurde binnen acht dagen na betekening van dit vonnis;
III. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen om, bij toewijzing van het gevorderde onder I, een vergoeding te betalen ter hoogte van de maandelijks verschuldigde huur vanaf de dag dat [gedaagde sub 1] c.s. het gehuurde heeft gehuurd tot aan de dag dat WonenBreburg weer de gehele beschikking over het gehuurde heeft verkregen, met dien verstande dat de reeds door [gedaagde sub 1] c.s. betaalde huur daarmee kan worden verrekend, dan wel te oordelen dat aan de vernietiging van de huurovereenkomst haar werking deels wordt ontzegd door te bepalen dat de huurbetalingsverplichting van [gedaagde sub 1] c.s. voor het gebruik van het gehuurde niet vervalt over de periode dat [gedaagde sub 1] c.s. het gebruik van het gehuurde heeft gehad en nog zal hebben;
IV. [gedaagde sub 1] c.s. met ingang van 1 oktober 2019 te veroordelen tot betaling van de huur van € 644,74 per maand, steeds vanaf het moment dat de huurtermijnen na de datum van de dagvaarding nog zullen vervallen en [gedaagde sub 1] c.s. niet tijdig heeft betaald, tot de datum van vernietiging, dan wel ontbinding van de huurovereenkomst;
V. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 644,74 (zijnde de op dit moment maandelijks verschuldigde huursom) per (gedeelte van een) maand, vanaf het moment van vernietiging, dan wel ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het moment van daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde;
VI. [gedaagde sub 1] c.s. te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.2.
[gedaagde sub 1] c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van WonenBreburg in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van WonenBreburg in de volledige proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.3.
Op de stellingen en argumenten van partijen zal hierna, voor zover van belang, in de beoordeling worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
  • WonenBreburg is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en is als zodanig verplicht te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen.
  • Voor het aanbieden en toewijzen van haar sociale huurwoningen bedient WonenBreburg zich van het woonruimtebemiddelingssysteem ‘Klik voor Wonen’, dat een samenwerkingsverband betreft tussen verschillende woningcorporaties in de regio.
  • Voor het kunnen reageren op aangeboden sociale huurwoningen is een inschrijving bij ‘Klik voor Wonen’ nodig.
  • [gedaagde sub 2] c.s. heeft zich op 11 februari 2018 bij Klik voor Wonen ingeschreven.
  • Medio juli 2018 heeft [gedaagde sub 1] c.s. via Klik voor Wonen zijn interesse kenbaar gemaakt voor de sociale huurwoning van WonenBreburg aan de [straat + huisnummer] te [plaats] .
  • WonenBreburg heeft de woning aan [gedaagde sub 1] c.s. toegewezen.
  • Met ingang van 25 juli 2018 is er een huurovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen met betrekking tot de voornoemde woning. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 644,74 per maand.
  • In januari 2019 is na intern onderzoek gebleken dat de inschrijfdatum van een aantal woningzoekenden in Klik voor Wonen is aangepast door een (inmiddels voormalig) medewerker van één van de woningcorporaties die zijn aangesloten bij Klik voor Wonen.
  • Op 5 april 2018 is in Klik voor Wonen de datum van inschrijving van [gedaagde sub 1] c.s. gewijzigd van 11 februari 2018 naar 11 februari 2004.
  • Bij brief van 14 mei 2019 heeft WonenBreburg [gedaagde sub 1] c.s. geschreven aanwijzingen te hebben dat de door hem gehuurde woning is toegewezen op basis van een onjuiste inschrijfduur en dit nader zal worden onderzocht.
  • Bij brief van 7 juni 2019 heeft WonenBreburg [gedaagde sub 1] c.s. geschreven dat de in Klik voor Woning vermelde inschrijfduur van [gedaagde sub 1] c.s. niet correct is geweest omdat deze ten onrechte met veertien jaar is verlengd en is [gedaagde sub 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen.
  • [gedaagde sub 1] c.s. is hiertoe niet bereid gebleken.
Vernietiging huurovereenkomst
3.2.
In deze procedure ligt allereerst de vraag voor of de tussen partijen gesloten huurovereenkomst moet worden vernietigd.
3.3.
WonenBreburg heeft primair een beroep gedaan op dwaling. Zij heeft daartoe gesteld dat als zij op de hoogte was geweest van de juiste inschrijfduur van [gedaagde sub 1] c.s. bij Klik voor Wonen zij niet de huurovereenkomst met hem zou zijn aangegaan omdat [gedaagde sub 1] c.s. op basis van de daadwerkelijke inschrijftijd niet voor de woning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] in aanmerking zou zijn gekomen. Er waren veel belangstellenden voor de woning en zij stonden allemaal langer bij Klik voor Wonen ingeschreven dan [gedaagde sub 1] c.s.
3.4.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft als meest verstrekkend verweer gevoerd dat de betreffende woning op basis van loting werd aangeboden en niet op basis van inschrijfduur. Hoe lang [gedaagde sub 1] c.s. stond ingeschreven doet er volgens hem dan ook niet toe. WonenBreburg heeft betwist dat de woning op basis van loting is aangeboden. De kantonrechter overweegt het volgende. WonenBreburg heeft als producties 4 en 5 overzichten in het geding gebracht van de inschrijfduur van enkele geïnteresseerden voor de woning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] . Deze producties wijzen er naar het oordeel van de kantonrechter veeleer op dat toewijzing van de woning heeft plaatsgevonden op basis van inschrijfduur in plaats van op loting. Dat er bij een woning die op basis van loting wordt aangeboden een ranglijst zou zijn opgesteld, is immers niet erg waarschijnlijk. [gedaagde sub 2] heeft desgevraagd ter zitting enkel gesteld dat de woning in haar herinnering op basis van loting werd aangeboden. Dit is in het licht van wat hiervoor is overwogen onvoldoende. De kantonrechter gaat er daarom vanuit dat de woning op basis van inschrijfduur aan [gedaagde sub 1] c.s. is toegewezen.
3.5.
WonenBreburg heeft voorts gesteld dat er bij de intake met [gedaagde sub 1] c.s. op 25 juli 2018 een inkomenstoets heeft plaatsgevonden. Ten aanzien van die toets heeft WonenBreburg opgemerkt dat [gedaagde sub 2] haar inkomensgegevens in Klik voor Wonen vlak vóór het reageren op de woning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] heeft verwijderd en handmatig een inkomen heeft vermeld en zij vervolgens een inkomensverklaring over 2016 heeft ingediend, die niet is ondertekend en qua opmaak afwijkt van een ‘reguliere’ inkomensverklaring. WonenBreburg vermoedt dat onjuiste inkomensgegevens zijn aangeleverd. [gedaagde sub 1] c.s. stelt de inkomensgegevens naar waarheid te hebben aangeleverd. De kantonrechter overweegt dat WonenBreburg haar stelling niet nader heeft geconcretiseerd. Er is slechts sprake van een vermoeden. Het had bovendien op de weg van WonenBreburg gelegen om bij twijfels over het inkomen van [gedaagde sub 2] haar hierover reeds bij de intake, waarbij de inkomenstoets plaatsvond, nadere vragen te stellen dan wel nader onderzoek te doen naar de inkomensverklaring. Dit heeft WonenBreburg niet gedaan.
3.6.
Artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De wederpartij is in dit geval [gedaagde sub 1] c.s. en de dwalende is WonenBreburg.
3.7.
De partij die de vernietiging inroept draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van:
de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig);
het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en die onjuiste voorstelling;
het zich voordoen van één van de drie dwalingsgevallen van lid 1 onderdeel a (onjuiste mededeling), onderdeel b (verzwijging) en onderdeel c (wederzijdse dwaling).
De partij die de vernietiging inroept, is WonenBreburg.
3.8.
De dwaling als zodanig, de onjuiste voorstelling van WonenBreburg over de inschrijfduur van [gedaagde sub 1] c.s. (A), staat in rechte vast.
3.9.
In een geval van zowel een onjuiste mededeling als verzwijging heeft de Hoge Raad beslist dat voldoende is dat de dwalende stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt dat hij, indien hij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, één of meer concreet door hem aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard en dat niet van hem kan worden verlangd dat hij precies aangeeft, op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten (HR 17 januari 1997, NJ 1997/222 ( [namen 3] )).Verder is niet beslissend of de onjuiste voorstelling de kern van de overeenkomst betreft (HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:717, NJ 2020/169).
3.10.
In het onderhavige geval wordt er vanuit gegaan dat de huurwoning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] (naast inkomensvereisten) werd toegewezen op basis van inschrijfduur. Verder staat vast dat [gedaagde sub 1] c.s. op basis van zijn daadwerkelijke inschrijftijd niet in aanmerking kwam voor deze woning. Dit blijkt ook uit de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde lijst, waarop als kortste inschrijftijd van alle gegadigden één jaar en twee maanden staat, terwijl de daadwerkelijke inschrijftijd van [gedaagde sub 1] c.s. bij Klik voor Wonen op het moment van de totstandkoming van de huurovereenkomst nog geen half jaar was. Al degenen die boven [gedaagde sub 1] c.s. hebben gestaan in de lijst van geïnteresseerden kwamen vóór [gedaagde sub 1] c.s. in aanmerking voor de woning. Daarmee heeft WonenBreburg voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, de overeenkomst met [gedaagde sub 1] c.s. niet zou hebben gesloten.
Het hiervoor onder B bedoelde causaal verband wordt dan ook aanwezig geoordeeld.
3.11.
Dan is aan de orde de vraag of sprake is van een dwalingsgeval (C), waarbij WonenBreburg in dit geval een beroep doet op onderdeel b (verzwijging) van artikel 6:228 lid 1 BW, waarin is bepaald: “
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.”
3.12.
Daarbij merkt de kantonrechter op dat het onderscheid tussen ‘weten’ en ‘behoren te weten’ niet categorisch te maken is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3424, [namen 1] ) blijkt dat het bij dit dwalingsgeval erom gaat of de wederpartij (hier: [gedaagde sub 1] c.s.) een bepaalde omstandigheid waarover wordt gedwaald kent, althans geacht mag worden van die omstandigheid op de hoogte te zijn, dus waarin de wederpartij van de ware stand van zaken feitelijk wel ‘moet’ hebben geweten.
3.13.
Over het woonruimtebemiddelingssysteem Klik voor Wonen en de kenbaarheid van de inschrijfdatum staat als onweersproken het volgende vast.
Bij elke geadverteerde woning staat duidelijk aangegeven via welke methode de woning wordt verhuurd. In het geval van woningen die op basis van inschrijfduur worden aangeboden staat er:

Volgorde op basis van Inschrijfduur
We bepalen de volgorde aan de hand van inschrijfduur (…)
Als er op een woning wordt gereageerd, krijgt de woningzoekende allereerst bij de advertentie, vóór het reageren, een indicatie van de plaats in de ranking als men zou reageren. Vanaf het moment dat de reactietermijn voor een woning is verstreken, wordt de definitieve positie zichtbaar.
De inschrijfdatum is altijd zichtbaar op de persoonlijke pagina van de woningzoekende.
Als de woningzoekende inlogt, komt hij direct op deze pagina. De woningzoekende moet ingelogd zijn om op een woning te reageren en moet altijd zelf reageren op een woning. Wel kan hij zich abonneren op Tipberichten. In dat geval krijgt hij een e-mailbericht wanneer er nieuwe woningen op de website staan.
3.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het belang van de inschrijfduur voor het toegewezen krijgen van een woning die op basis van inschrijftijd wordt aangeboden een woningzoekende niet zijn ontgaan. De lengte van de inschrijfduur is immers van doorslaggevend belang bij een zo hoog mogelijke positie in de ranking voor de betreffende woning. [gedaagde sub 1] c.s. wordt bij uitstek geacht van zijn persoonlijke gegevens, waaronder zijn inschrijfdatum, op de hoogte te zijn. Zijn inschrijfdatum is steeds zichtbaar geweest op zijn persoonlijke pagina bij Klik voor Wonen. Zoals gezegd komt men op de persoonlijke pagina terecht na inloggen bij Klik voor Wonen. Omdat [gedaagde sub 1] c.s. alleen na inloggen heeft kunnen reageren op de woning aan de Bruno Renardstraat heeft hij zijn inschrijfdatum op de persoonlijke pagina kunnen en moeten zien. Uit productie 3 bij dagvaarding volgt bovendien dat [gedaagde sub 1] c.s. na de wijziging van de inschrijfduur en vóór de totstandkoming van de huurovereenkomst nog een aantal keer heeft ingelogd op zijn persoonlijke pagina om inkomensverklaringen te uploaden, zijn verzamelinkomen een aantal keren te wijzigen en om een wijziging aan te brengen in de correspondentieplaats. Ook al die keren heeft [gedaagde sub 2] c.s. de aangepaste inschrijfduur kunnen en moeten zien op zijn persoonlijke pagina. Dat [gedaagde sub 1] c.s. zijn inschrijfdatum niet zelf heeft aangepast, maakt het voorgaande niet anders.
3.15.
De kantonrechter is op basis van het bovenstaande van oordeel dat [gedaagde sub 1] c.s. de wijziging in inschrijfdatum praktisch onmogelijk kan zijn ontgaan. Hij moet derhalve van de ware stand van zaken feitelijk hebben geweten. In dat geval had hij WonenBreburg behoren in te lichten omtrent de foutieve inschrijfdatum. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat sociale huurwoningen schaars zijn en om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in de regio [plaats] een minimale inschrijftijd van zes of zeven jaar nodig is. [gedaagde sub 1] c.s. had slechts een inschrijfduur van een half jaar.
3.16.
Daar komt bij dat WonenBreburg onweersproken heeft gesteld dat [gedaagde sub 1] c.s. vóór de mutatie van de inschrijfdatum heeft gereageerd op woningen die op basis van inschrijfduur werden aangeboden en hij zich steeds voor de ranking heeft teruggetrokken en hij ná de mutatie op twee woningen die op basis van inschrijfduur werden aangeboden, heeft gereageerd en ‘ineens’ voor beide woningen in aanmerking kwam. Het had bevreemding bij [gedaagde sub 1] c.s. moeten wekken dat hij bij de reactie op de onderhavige woning na een inschrijftijd van nog geen zes maanden hoog in de ranking eindigde (plaats 2), terwijl – zoals gezegd – kenbaar was dat deze woning vergeven werd op basis van inschrijfduur. Deze omstandigheid geeft extra reden om acht te slaan op de geregistreerde inschrijfdatum en bevestigt naar het oordeel van de kantonrechter dan ook dat [gedaagde sub 1] c.s. feitelijk van de ware stand van zaken op de hoogte moet zijn geweest.
3.17.
Het voorgaande betekent dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] vernietigd zal worden wegens dwaling. Gelet hierop behoeven de andere grondslagen geen nadere bespreking meer.
3.18.
[gedaagde sub 1] c.s. heeft aangevoerd dat het beëindigen van de huurovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat de wijziging heeft plaatsgevonden buiten de invloedsfeer van [gedaagde sub 1] c.s. en hij met de wijziging ook niet bekend was, van enig opgebouwde inschrijftijd voor een andere sociale huurwoning geen sprake is en hij met zijn jonge gezin op straat komt te staan. De kantonrechter overweegt het volgende. Hiervoor is reeds overwogen dat [gedaagde sub 1] c.s. feitelijk moet hebben geweten dat zijn inschrijfdatum aanzienlijk was vervroegd en hij WonenBreburg daarover had behoren in te lichten. Gelet daarop moet hij eveneens geacht worden te hebben geweten dat de huurovereenkomst op basis van een valse inschrijfdatum tot stand is gekomen. Hij heeft er daarom rekening mee moeten houden dat deze huurovereenkomst zou kunnen eindigen op het moment dat WonenBreburg op de hoogte zou raken van de valse inschrijfdatum. De kantonrechter wijst verder op de belangrijke maatschappelijke taak die woningbouwverenigingen hebben om ervoor te zorgen dat de verdeling van schaarse sociale huurwoningen op een eerlijke manier verloopt. Het voortduren van deze huurovereenkomst zou daaraan afbreuk doen. Ondanks dat de kantonrechter zich realiseert dat een gedwongen verhuizing een grote impact op [gedaagde sub 1] c.s. zal hebben, is zij al met al van oordeel dat het beëindigen van de huurovereenkomst onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Ontruiming
3.19.
Op grond van artikel 3:53 lid 1 BW werkt de vernietiging terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat (achteraf bezien) tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde sub 1] c.s. zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op een periode van veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Gebruiksvergoeding
3.20.
Nu de vernietiging van de huurovereenkomst terugwerkt tot de aanvang van de huurovereenkomst betekent dat ook dat de betalingen die [gedaagde sub 1] c.s. ten titel van huur aan WonenBreburg heeft verricht, onverschuldigd zijn gedaan.
3.21.
WonenBreburg heeft zich voor wat betreft de gevorderde gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs vanaf de aanvang van de huur tot aan de dag dat WonenBreburg weer de gehele beschikking over het gehuurde heeft verkregen, beroepen op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW.
3.22.
[gedaagde sub 1] c.s. is volgens WonenBreburg verrijkt, doordat hij gedurende de looptijd van de (vernietigde) huurovereenkomst woongenot heeft gehad zonder daarvoor achteraf een vergoeding verschuldigd te zijn. WonenBreburg heeft om die reden op grond van artikel 6:212 BW een vergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking gevorderd vanaf de dag dat [gedaagde sub 1] c.s. de woning heeft gehuurd tot de datum dat hij de woning weer ter beschikking stelt aan WonenBreburg. De vergoeding dient volgens WonenBreburg te worden gesteld op de contractueel overeengekomen, redelijke huurprijs.
3.23.
Tegen de door WonenBreburg gevorderde gebruiksvergoeding is door [gedaagde sub 2] c.s. geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de onder III gevorderde vergoeding zal toewijzen. De reeds door [gedaagde sub 1] c.s. ten titel van huur aan WonenBreburg gedane betalingen kunnen daarmee worden verrekend.
3.24.
Nu de vordering onder III is toegewezen, heeft WonenBreburg geen belang meer bij het onder sub IV en V gevorderde.
Proces- en nakosten
3.25.
[gedaagde sub 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de zijde van WonenBreburg tot en met vandaag vastgesteld op € 1.224,09 (bestaande uit € 103,09 aan explootkosten, € 121,- aan griffierecht en € 1.000,- (twee punten x € 500,-) aan salaris gemachtigde). De wettelijke rente over de proceskosten zal eveneens worden toegewezen.
3.26.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde sub 1] c.s. niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving door WonenBreburg aan de veroordelingen in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,-), zijnde een bedrag van € 124,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend. De wettelijke rente over het bedrag van € 124,- zal vanaf de vijftiende dag na aanschrijving door WonenBreburg worden toegewezen en de wettelijke rente over de explootkosten van betekening van het vonnis zal vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis worden toegewezen.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.27.
Ingevolge artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter desgevorderd een (deel van een) vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Nu [gedaagde sub 1] c.s. verweer heeft gevoerd tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad, dient de kantonrechter de belangen van partijen af te wegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die een veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Daarbij dient de kans van slagen van het aangewende - of aan te wenden - rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 29 november 1996, NJ 1997/684). Daarnaast staan mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten (slechts) worden meegewogen (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468).
3.28.
Met inachtneming van deze maatstaven is de kantonrechter van oordeel dat het belang van WonenBreburg bij een spoedige ontruiming van het pand in dit geval niet opweegt tegen het belang van [gedaagde sub 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand (in casu: een verder verblijf in de woning) totdat in hoger beroep over het onderhavige geschil is geoordeeld. Het gaat hier om een gezin met jonge kinderen dat gelet op de hoogte van het gezinsinkomen niet voor niets in een sociale huurwoning verblijft in plaats van een woning huurt in de vrije sector. Het vinden van een andere betaalbare en passende huurwoning zal niet eenvoudig zijn. Het woonbelang van [gedaagde sub 1] c.s. overstijgt naar het oordeel van de kantonrechter dus het belang van WonenBreburg bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis. Dit betekent dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis wordt afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] wegens dwaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle personen en goederen welke zich op of in de woning, voor zover deze niet het eigendom zijn van WonenBreburg, mochten bevinden te ontruimen en de woning in goede staat en met overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. tot betaling van een vergoeding ter hoogte van de maandelijks verschuldigde huur vanaf de dag dat [gedaagde sub 1] c.s. het gehuurde heeft gehuurd tot aan de dag dat WonenBreburg weer de gehele beschikking over het gehuurde heeft verkregen, met dien verstande dat de reeds door [gedaagde sub 1] c.s. betaalde huur daarmee kan worden verrekend;
4.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s. in de kosten van dit geding, aan de zijde van WonenBreburg tot en met vandaag vastgesteld op € 1.224,09, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.5.
veroordeelt [gedaagde sub 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door WonenBreburg volledig aan voormelde veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving door WonenBreburg tot de dag van volledige betaling,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van volledige betaling;
4.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.