ECLI:NL:RBZWB:2021:2127

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
8431556 CV EXPL 20-1099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huurovereenkomst wegens dwaling en schending mededelingsplicht

In deze zaak vorderde de vereniging Laurentius de vernietiging van een huurovereenkomst met [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wegens dwaling en bedrog. De huurovereenkomst was tot stand gekomen op basis van een onjuiste inschrijfduur in het woonruimtebemiddelingssysteem 'Klik voor Wonen'. Laurentius stelde dat de inschrijfdatum van [gedaagde 1] c.s. opzettelijk was aangepast door een medewerker, waardoor zij ten onrechte de woning toegewezen kregen. De kantonrechter oordeelde dat Laurentius niet kon bewijzen dat [gedaagde 1] c.s. op de hoogte was van de wijziging van de inschrijfdatum en dat er geen sprake was van bedrog. Echter, Laurentius kon wel aantonen dat zij onder invloed van dwaling de huurovereenkomst had gesloten, omdat de inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. niet correct was. De kantonrechter vernietigde de huurovereenkomst en veroordeelde [gedaagde 1] c.s. tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis. Tevens werd [gedaagde 1] c.s. veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 722,40 per maand vanaf de aanvang van de huur tot aan de dag van ontruiming. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde 1] c.s. opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Breda
zaaknummer: 8431556 CV EXPL 20-1099
vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging Laurentius,
gevestigd te [plaats] ,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.C.J. Oonk-Pallandt,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. C.G.A. Mattheussens.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk Laurentius, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden en gedaagden zullen hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 augustus 2020 met de daarin genoemde stukken, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 1 december 2020;
- het herstelvonnis van 26 augustus 2020;
- de brief van de zijde van Laurentius van 19 november 2020 met producties 11 tot en met 15;
- de akte wijziging eis van 1 december 2020;
- de aantekeningen van de griffier van de op 1 december 2020 gehouden mondelinge behandeling;
- de spreekaantekeningen van Laurentius.
1.2.
De kantonrechter heeft op de zitting beslist de eiswijziging van Laurentius toe te staan.
1.3.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Laurentius vordert – samengevat en na eiswijziging – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
de tussen partijen gesloten huurovereenkomst te vernietigen primair vanwege bedrog en subsidiair vanwege dwaling, dan wel de huurovereenkomst te ontbinden, althans [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het beëindigen van de huurovereenkomst door de huurovereenkomst binnen twee weken na dit vonnis op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van minstens één maand en maximaal twee maanden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. dit nalaat, met een maximum van € 25.000,-;
ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, althans binnen veertien dagen na het door de kantonrechter te bepalen tijdstip van vernietiging dan wel ontbinding van de huurovereenkomst, dan wel binnen veertien dagen na de datum waartegen de huurovereenkomst door [gedaagde 1] c.s. wordt opgezegd;
in geval van vernietiging van de huurovereenkomst [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, dan wel [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] , te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 722,40 per maand vanaf 25 september 2018 tot aan de dag dat Laurentius weer de beschikking verkrijgt over de woning, met dien verstande dat daarmee verrekend kan worden wat [gedaagde 1] c.s. sinds 25 september 2018 reeds ten titel van huur aan Laurentius heeft voldaan, dan wel te oordelen dat aan de vernietiging van de huurovereenkomst haar werking (deels) wordt ontzegd, in die zin dat de betalingsverplichting voor het gebruik van het gehuurde niet komt te vervallen zolang [gedaagde 1] c.s. gebruik heeft gemaakt en nog zal maken van het gehuurde;
in geval van ontbinding of opzegging van de huurovereenkomst [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, dan wel [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] , te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 722,40 per maand vanaf het moment van ontbinding van de huurovereenkomst, althans vanaf de dag waartegen is opgezegd;
[gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, dan wel [gedaagde 1] en/of [gedaagde 2] , te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen en in geval van toewijzing van de vorderingen verzoekt [gedaagde 1] c.s. om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, een en ander met veroordeling van Laurentius in de proceskosten.
2.3.
Op de stellingen en argumenten van partijen zal hierna, voor zover van belang, in de beoordeling worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
  • Laurentius is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en is als zodanig verplicht te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen.
  • Voor het aanbieden en toewijzen van haar sociale huurwoningen bedient Laurentius zich van het woonruimtebemiddelingssysteem ‘Klik voor Wonen’, dat een samenwerkingsverband betreft tussen verschillende woningcorporaties in de regio.
  • Voor het kunnen reageren op aangeboden sociale huurwoningen is een inschrijving bij ‘Klik voor Wonen’ nodig.
  • [gedaagde 1] c.s. heeft zich op 16 mei 2012 bij Klik voor Wonen ingeschreven.
  • De woning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] is op enig moment door Laurentius geadverteerd op Klik voor Wonen.
  • [gedaagde 1] c.s. heeft via Klik voor Wonen zijn interesse kenbaar gemaakt voor die huurwoning.
  • Laurentius heeft de woning aan [gedaagde 1] c.s. toegewezen.
  • Met ingang van 25 september 2018 is er een huurovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen met betrekking tot de voornoemde woning. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 722,40 per maand.
  • In januari 2019 is na intern onderzoek gebleken dat de inschrijfdatum van een aantal woningzoekenden in Klik voor Wonen is aangepast door een (inmiddels voormalig) medewerker van één van de woningcorporaties die zijn aangesloten bij Klik voor Wonen.
  • Bij brief van 27 februari 2020 heeft Laurentius [gedaagde 1] c.s. geschreven dat zijn inschrijfduur in Klik voor Wonen ten onrechte is verlengd en hij uitgaande van de juiste inschrijfduur nooit voor de woning in aanmerking zou zijn gekomen en Laurentius nooit bereid zou zijn geweest de woning aan hem te verhuren. [gedaagde 1] c.s. is in de gelegenheid gesteld om de huurovereenkomst vrijwillig te beëindigen.
  • [gedaagde 1] c.s. is hiertoe niet bereid gebleken.
Vernietiging huurovereenkomst
3.2.
In deze procedure ligt allereerst de vraag voor of de tussen partijen gesloten huurovereenkomst moet worden vernietigd.
3.3.
Laurentius heeft primair een beroep gedaan op bedrog. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
Eén van de inschrijvingen in Klik voor Wonen die ten onrechte bleek te zijn verlengd, was de inschrijving van [gedaagde 1] c.s. De inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. is op 7 maart 2018 verlengd met vier jaren. Daarbij is de oorspronkelijke inschrijfdatum van [gedaagde 1] c.s. van 16 mei 2012 gewijzigd naar 16 mei 2008. Het ligt voor de hand dat de betrokken medewerker van Thuisvester niet willekeurig te werk ging maar een financieel belang had bij specifieke aanpassingen. Dat zo zijnde is aannemelijk dat [gedaagde 1] c.s. tenminste wist dat die medewerker de aanpassing van de inschrijfduur zou doorvoeren en dat dus sprake zou zijn van fraude/bedrog, althans dit diende te veronderstellen (als deze al niet in zijn expliciete opdracht heeft gehandeld), met het oogmerk Laurentius te misleiden en aldus sneller in aanmerking te komen voor het mogen aangaan van de huurovereenkomst voor de onderhavige woning. [gedaagde 1] c.s. heeft Laurentius willens en wetens misleid in het kader van de totstandkoming van de huurovereenkomst.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd.
[gedaagde 1] c.s. betwist te hebben gefraudeerd met zijn inschrijfduur. Hij heeft ook niet van de aanpassing geweten. Bij het zoeken naar een woning heeft hij niet specifiek op zijn inschrijfdatum gelet. Daarnaast lag het op de weg van Laurentius om deugdelijk onderzoek te doen naar de inschrijfdatum. Dat heeft Laurentius kennelijk niet gedaan. Verder betwist [gedaagde 1] c.s. dat hij de woning met de daadwerkelijke inschrijfduur niet gekregen zou hebben nu het ging om een woning in erbarmelijke staat.
3.5.
De kantonrechter is van oordeel dat met de door Laurentius overgelegde productie 4 is komen vast te staan dat de inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. is aangepast op de door Laurentius gestelde wijze.
3.6.
Van bedrog is ingevolge artikel 3:44 lid 3 BW sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Voor bedrog is dus vereist dat de bedrieger willens en wetens de ander heeft misleid. Dit subjectieve opzetvereiste veronderstelt subjectieve wetenschap. Uit wat Laurentius ter onderbouwing van het beweerdelijke bedrog heeft gesteld, hiervoor genoemd onder r.o. 3.3., volgt naar het oordeel van de kantonrechter hooguit dat [gedaagde 1] c.s. bekend mocht worden verondersteld met de wijziging van zijn inschrijfduur, maar niet dat hij subjectieve wetenschap had van de wijziging en deze informatie vervolgens opzettelijk heeft verzwegen voor Laurentius. Het beroep op bedrog slaagt daarom niet.
3.7.
Laurentius heeft subsidiair een beroep gedaan op dwaling.
Artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De wederpartij is in dit geval [gedaagde 1] c.s. en de dwalende is Laurentius.
3.8.
De partij die de vernietiging inroept draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van:
de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig);
het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en die onjuiste voorstelling;
het zich voordoen van één van de drie dwalingsgevallen van lid 1 onderdeel a (onjuiste mededeling), onderdeel b (verzwijging) en onderdeel c (wederzijdse dwaling).
De partij die de vernietiging inroept, is Laurentius.
3.9.
De dwaling als zodanig, de onjuiste voorstelling van Laurentius over de inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. (A), staat in rechte vast.
3.10.
In een geval van zowel een onjuiste mededeling als verzwijging heeft de Hoge Raad beslist dat voldoende is dat de dwalende stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt dat hij, indien hij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, één of meer concreet door hem aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard en dat niet van hem kan worden verlangd dat hij precies aangeeft, op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten (HR 17 januari 1997, NJ 1997/222 ( [namen] )).Verder is niet beslissend of de onjuiste voorstelling de kern van de overeenkomst betreft (HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:717, NJ 2020/169).
3.11.
Tussen partijen staat vast dat de huurwoning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] (naast inkomensvereisten) werd toegewezen op basis van inschrijfduur. Verder volgt uit de als productie 5 bij dagvaarding overgelegde lijst dat [gedaagde 1] c.s. op basis van zijn daadwerkelijke inschrijftijd niet op plaats 3 maar op plaats 6 in de ranking zou zijn komen te staan. Degenen die boven [gedaagde 1] c.s. stonden in de ranking kwamen dus vóór hem in aanmerking voor de woning. Daarmee heeft Laurentius voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, de overeenkomst met [gedaagde 1] c.s. niet zou hebben gesloten. Dat er een kans is dat degenen die boven [gedaagde 1] c.s. op de lijst stonden de woning toch niet wilden huren, doet daaraan niet af nu uit het hiervoor onder 3.10. overwogene volgt dat aan de stelplicht en bewijslast ten aanzien van het causaal verband niet al te hoge eisen mogen worden gesteld.
Het hiervoor onder B bedoelde causaal verband wordt dan ook aanwezig geoordeeld.
3.12.
Dan is aan de orde de vraag of sprake is van een dwalingsgeval (C), waarbij Laurentius in dit geval een beroep doet op onderdeel b (verzwijging) van artikel 6:228 lid 1 BW, waarin is bepaald: “
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.”
3.13.
Daarbij merkt de kantonrechter op dat het onderscheid tussen ‘weten’ en ‘behoren te weten’ niet categorisch te maken is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3424, [namen 1] ) blijkt dat het bij dit dwalingsgeval erom gaat of de wederpartij (hier: [gedaagde 1] c.s.) een bepaalde omstandigheid waarover wordt gedwaald kent, althans geacht mag worden van die omstandigheid op de hoogte te zijn, dus waarin de wederpartij van de ware stand van zaken feitelijk wel ‘moet’ hebben geweten.
3.14.
Over het woonruimtebemiddelingssysteem Klik voor Wonen en de kenbaarheid van de inschrijfdatum staat als onweersproken het volgende vast.
Bij elke geadverteerde woning staat duidelijk aangegeven via welke methode de woning wordt verhuurd. In het geval van woningen die op basis van inschrijfduur worden aangeboden staat er:

Volgorde op basis van Inschrijfduur
We bepalen de volgorde aan de hand van inschrijfduur (…)
Als er op een woning wordt gereageerd, krijgt de woningzoekende allereerst bij de advertentie, vóór het reageren, een indicatie van de plaats in de ranking als men zou reageren. Vanaf het moment dat de reactietermijn voor een woning is verstreken, wordt de definitieve positie zichtbaar.
De inschrijfdatum is altijd zichtbaar op de persoonlijke pagina van de woningzoekende.
Als de woningzoekende inlogt, komt hij direct op deze pagina. De woningzoekende moet ingelogd zijn om op een woning te reageren en moet altijd zelf reageren op een woning. Wel kan hij zich abonneren op Tipberichten. In dat geval krijgt hij een e-mailbericht wanneer er nieuwe woningen op de website staan.
3.15.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het belang van de inschrijfduur voor het toegewezen krijgen van een woning die op basis van inschrijftijd wordt aangeboden een woningzoekende niet zijn ontgaan. De lengte van de inschrijfduur is immers van doorslaggevend belang bij een zo hoog mogelijke positie in de ranking voor de betreffende woning. [gedaagde 1] c.s. wordt bij uitstek geacht van zijn persoonlijke gegevens, waaronder zijn inschrijfdatum, op de hoogte te zijn. Zijn inschrijfdatum is steeds zichtbaar geweest op zijn persoonlijke pagina bij Klik voor Wonen. Zoals gezegd komt men op de persoonlijke pagina terecht na inloggen bij Klik voor Wonen. Omdat [gedaagde 1] c.s. alleen na inloggen heeft kunnen reageren op de woning aan de [straatnaam] heeft hij zijn inschrijfdatum op de persoonlijke pagina kunnen en moeten zien. Uit productie 4 en 9 bij dagvaarding volgt bovendien dat [gedaagde 1] c.s. na de wijziging van de inschrijfduur en vóór de totstandkoming van de huurovereenkomst nog een paar keer heeft ingelogd op zijn persoonlijke pagina om een inkomensverklaring te uploaden, zijn inschrijving te verlengen en om te reageren op een woning van WonenBreburg, deze te weigeren en vervolgens te reageren op de woning van Laurentius. Ook al die keren heeft [gedaagde 1] c.s. de aangepaste inschrijfduur kunnen en moeten zien. Dat [gedaagde 1] c.s. zijn inschrijfdatum niet zelf heeft aangepast, maakt het voorgaande niet anders.
3.16.
De kantonrechter is op basis van het bovenstaande van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. de wijziging in inschrijfdatum praktisch onmogelijk kan zijn ontgaan. Hij moet derhalve van de ware stand van zaken feitelijk hebben geweten. In dat geval had hij Laurentius behoren in te lichten omtrent de foutieve inschrijfdatum.
3.17.
De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat Laurentius bij het aangaan van de huurovereenkomst en later bij de toestemming voor een verbouwing onderzoek had moeten doen naar de inschrijfduur volgt de kantonrechter niet. Laurentius heeft terecht gesteld dat zij bij het aangaan van de huurovereenkomst niet hoeft te controleren of de haar aangereikte gegevens (in het bijzonder de inschrijfdatum) vervalst zijn. Bovendien heeft Laurentius terecht gesteld dat na de totstandkoming van de huurovereenkomst de inschrijving in Klik voor Wonen vervalt. Bij een latere toestemming voor een verbouwing speelt Klik voor Wonen derhalve geen rol. Dat [gedaagde 1] c.s. nadat hij de woning had geaccepteerd van Klik voor Wonen een e-mail heeft ontvangen waarin staat: “
Wij hebben uw acceptatiegegevens gecontroleerd en deze zijn akkoord” alsmede dat Laurentius aan [gedaagde 1] c.s. toestemming heeft verleend voor het plaatsen van een dakkapel en het realiseren van een uitbouw bij het gehuurde, maakt dan ook niet dat Laurentius een onderzoeksplicht zou hebben geschonden, dan wel dat [gedaagde 1] c.s. er gerechtvaardigd op heeft mogen vertrouwen dat Laurentius ook met de vervalste inschrijfdatum akkoord was.
3.18.
Het voorgaande betekent dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] vernietigd zal worden wegens dwaling. Gelet hierop behoeven de andere grondslagen geen nadere bespreking meer.
3.19.
[gedaagde 1] c.s. heeft – samengevat – aangevoerd dat het beëindigen van de huurovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid omdat zijn gezin op straat zou komen te staan en er veel geld is geïnvesteerd in de woning en er geen geld is voor herstel in de oude staat. De kantonrechter overweegt het volgende. Hiervoor is reeds overwogen dat [gedaagde 1] c.s. feitelijk moet hebben geweten dat zijn inschrijfdatum aanzienlijk was vervroegd en hij Laurentius daarover had behoren in te lichten. Gelet daarop moet hij eveneens geacht worden te hebben geweten dat de huurovereenkomst op basis van een valse inschrijfdatum tot stand is gekomen. Hij heeft er daarom rekening mee moeten houden dat deze huurovereenkomst zou kunnen eindigen op het moment dat Laurentius op de hoogte zou raken van de valse inschrijfdatum. De kantonrechter wijst verder op de belangrijke maatschappelijke taak die woningbouwverenigingen hebben om ervoor te zorgen dat de verdeling van schaarse sociale huurwoningen op een eerlijke manier verloopt. Het voortduren van deze huurovereenkomst zou daaraan afbreuk doen. Ondanks dat de kantonrechter zich realiseert dat een gedwongen verhuizing een grote impact op [gedaagde 1] c.s. zal hebben, is zij al met al van oordeel dat het beëindigen van de huurovereenkomst onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Ontruiming
3.20.
Op grond van artikel 3:53 lid 1 BW werkt de vernietiging terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat (achteraf bezien) tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde 1] c.s. zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op een periode van veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Gebruiksvergoeding
3.21.
Nu de vernietiging van de huurovereenkomst terugwerkt tot de aanvang van de huurovereenkomst betekent dat ook dat de betalingen die [gedaagde 1] c.s. ten titel van huur aan Laurentius heeft verricht, onverschuldigd zijn gedaan.
3.22.
Laurentius heeft zich voor wat betreft de gevorderde gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs vanaf de aanvang van de huur tot aan de dag dat Laurentius weer de gehele beschikking over het gehuurde heeft verkregen, beroepen op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW.
3.23.
[gedaagde 1] c.s. is volgens Laurentius verrijkt, doordat hij gedurende de looptijd van de (vernietigde) huurovereenkomst woongenot heeft gehad zonder daarvoor achteraf een vergoeding verschuldigd te zijn. Laurentius heeft om die reden op grond van artikel 6:212 BW een vergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking gevorderd vanaf de dag dat [gedaagde 1] c.s. de woning heeft gehuurd tot de datum dat hij de woning weer ter beschikking stelt aan Laurentius. De vergoeding dient volgens Laurentius te worden gesteld op de contractueel overeengekomen, redelijke huurprijs.
3.24.
Tegen de door Laurentius gevorderde gebruiksvergoeding is door [gedaagde 1] c.s. geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de onder c gevorderde vergoeding zal toewijzen. De reeds door [gedaagde 1] c.s. ten titel van huur aan Laurentius gedane betalingen kunnen daarmee worden verrekend.
3.25.
Nu de vordering onder c is toegewezen, heeft Laurentius geen belang meer bij het onder sub d gevorderde.
Proces- en nakosten
3.26.
[gedaagde 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de zijde van Laurentius tot en met vandaag vastgesteld op € 1.224,89 (bestaande uit € 100,89 aan explootkosten, € 124,- aan griffierecht en € 1.000,- (twee punten x € 500,-) aan salaris gemachtigde).
3.27.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde 1] c.s. niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving door Laurentius aan de veroordelingen in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,-), zijnde een bedrag van € 124,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.28.
Ingevolge artikel 233 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter desgevorderd een (deel van een) vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Nu [gedaagde 1] c.s. verweer heeft gevoerd tegen de uitvoerbaarheid bij voorraad, dient de kantonrechter de belangen van partijen af te wegen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die een veroordeling verkrijgt zwaarder weegt dan het belang van de wederpartij bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist. Daarbij dient de kans van slagen van het aangewende - of aan te wenden - rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven (vgl. HR 29 november 1996, NJ 1997/684). Daarnaast staan mogelijk ingrijpende gevolgen van de executie, die moeilijk ongedaan gemaakt kunnen worden, op zichzelf niet aan uitvoerbaarverklaring bij voorraad in de weg, maar moeten (slechts) worden meegewogen (HR 28 mei 1993, NJ 1993/468).
3.29.
Met inachtneming van deze maatstaven is de kantonrechter van oordeel dat het belang van Laurentius bij een spoedige ontruiming van het pand in dit geval niet opweegt tegen het belang van [gedaagde 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand (in casu: een verder verblijf in de woning) totdat in hoger beroep over het onderhavige geschil is geoordeeld. Het gaat hier om een gezin met jonge kinderen dat gelet op de hoogte van het gezinsinkomen niet voor niets in een sociale huurwoning verblijft in plaats van een woning huurt in de vrije sector. Het vinden van een andere betaalbare en passende huurwoning zal niet eenvoudig zijn. Daarnaast maakt de gedane investering dat het belang van [gedaagde 1] c.s. bij behoud van de bestaande toestand groter is. Het woonbelang van [gedaagde 1] c.s. overstijgt naar het oordeel van de kantonrechter dus het belang van Laurentius bij onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis. Dit betekent dat de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis wordt afgewezen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [straatnaam + huisnummer] te [plaats] wegens dwaling;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle personen en goederen welke zich op of in de woning, voor zover deze niet het eigendom zijn van Laurentius, mochten bevinden te ontruimen en de woning in goede staat en met overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Laurentius te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 722,40 per maand vanaf 25 september 2018 tot aan de dag dat Laurentius weer de beschikking verkrijgt over de woning, met dien verstande dat daarmee verrekend kan worden wat [gedaagde 1] c.s. sinds 25 september 2018 reeds ten titel van huur aan Laurentius heeft voldaan;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van dit geding, aan de zijde van Laurentius tot en met vandaag vastgesteld op € 1.224,89;
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Laurentius volledig aan voormelde veroordelingen voldoet, hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,- aan salaris gemachtigde,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.6.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.