ECLI:NL:RBZWB:2021:2138

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
8592965 CV EXPL 20-2147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Eijssen-Vruwink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging huurovereenkomst wegens bedrog en dwaling door verhuurder en huurder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Stichting Alwel en [gedaagde 1] c.s. over de vernietiging van een huurovereenkomst. Alwel vorderde de vernietiging van de huurovereenkomst op basis van bedrog en dwaling. De rechtbank oordeelde dat Alwel voldoende bewijs had geleverd dat [gedaagde 1] c.s. opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt over zijn inschrijfduur en inkomensgegevens bij de woningcorporatie Klik voor Wonen. De inschrijfdatum van [gedaagde 1] c.s. was onterecht aangepast, waardoor hij onterecht de woning toegewezen had gekregen. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 1] c.s. zich bewust was van de onjuiste inschrijfgegevens en deze had verzwegen, wat leidde tot de vernietiging van de huurovereenkomst. Daarnaast werd [gedaagde 1] c.s. veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis en tot betaling van een gebruiksvergoeding aan Alwel. De proceskosten werden eveneens aan [gedaagde 1] c.s. opgelegd, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
[plaats]
zaaknummer: 8592965 CV EXPL 20-2147
vonnis van 24 februari 2021
in de zaak van
de stichting
Stichting Alwel,
gevestigd te Roosendaal,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.A. Vermeeren,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [plaats] ,
gedaagden,
gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx.
Partijen zullen hierna ieder afzonderlijk Alwel, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden en gedaagden zullen hierna gezamenlijk (in mannelijk enkelvoud) [gedaagde 1] c.s. genoemd worden.

1.Het verdere verloop van het geding

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 september 2020 met de daarin genoemde stukken, waarin een mondelinge behandeling is bepaald op 3 december 2020;
- de brief van de zijde van Alwel van 23 november 2020 met producties 17 tot en met 24;
- de aantekeningen van de op 3 december 2020 gehouden mondelinge behandeling;
- de spreekaantekeningen van de zijde van Alwel;
- de akte indiening producties van de zijde van [gedaagde 1] c.s. en reactie op spreekaantekeningen;
- de antwoordakte van de zijde van Alwel.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Alwel vordert – samengevat – bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de tussen partijen gesloten huurovereenkomst te vernietigen, althans vernietigd te verklaren, primair vanwege bedrog en subsidiair vanwege dwaling, dan wel meer subsidiair de huurovereenkomst te ontbinden en meest subsidiair [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het beëindigen van de huurovereenkomst door de huurovereenkomst binnen twee weken na dit vonnis op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van minstens één maand en maximaal twee maanden, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat [gedaagde 1] c.s. dit nalaat, met een maximum van € 25.000,-;
II. ontruiming van het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis;
III. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen tot betaling van de toekomstige huurpenningen te rekenen vanaf 1 juli 2020 van € 728,15 per maand, te vermeerderen met de wettelijke rente;
IV. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om, bij toewijzing van het gevorderde onder I primair en subsidiair, een maandelijkse gebruiksvergoeding te betalen ter hoogte van de over die periode geldende huurprijs te rekenen vanaf 9 oktober 2017 tot aan de dag dat Alwel weer de volledige beschikking over het gehuurde verkrijgt, met dien verstande dat de reeds door [gedaagde 1] c.s. betaalde huur daarmee kan worden verrekend, dan wel te oordelen dat aan de vernietiging van de huurovereenkomst haar werking (deels) wordt ontzegd, in die zin dat de betalingsverplichting voor het gebruik van het gehuurde op basis van de huurovereenkomst niet komt te vervallen zolang [gedaagde 1] c.s. gebruik heeft gemaakt en nog zal maken van het gehuurde;
V. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen om, bij toewijzing van het gevorderde onder I meer subsidiair, een maandelijkse gebruiksvergoeding te betalen ter hoogte van de per 1 juli 2020 geldende huurprijs van € 728,15 per maand, te rekenen vanaf de dag dat de huurovereenkomst rechtsgeldig zal zijn beëindigd tot aan de dag van daadwerkelijke ontruiming van het gehuurde;
VI. [gedaagde 1] c.s. te veroordelen in de proces- en nakosten.
2.2.
[gedaagde 1] c.s. voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van Alwel in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, met veroordeling van WonenBreburg in de proceskosten.
2.3.
Op de stellingen en argumenten van partijen zal hierna, voor zover van belang, in de beoordeling worden ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende betwist, staat tussen partijen onder meer het volgende vast.
  • Alwel is een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 19 van de Woningwet en is als zodanig verplicht te zorgen voor een rechtvaardige verdeling van sociale huurwoningen.
  • Voor het aanbieden en toewijzen van haar sociale huurwoningen bedient Alwel zich van het woonruimtebemiddelingssysteem ‘Klik voor Wonen’, dat een samenwerkingsverband betreft tussen verschillende woningcorporaties in de regio.
  • Voor het kunnen reageren op aangeboden sociale huurwoningen is een inschrijving bij ‘Klik voor Wonen’ nodig.
  • [gedaagde 1] c.s. heeft zich op 5 februari 2012 bij Klik voor Wonen ingeschreven.
  • [gedaagde 1] c.s. heeft via Klik voor Wonen zijn interesse kenbaar gemaakt voor de huurwoning van Alwel aan de [straat + huisnummer] te [plaats] .
  • Alwel heeft de woning aan [gedaagde 1] c.s. toegewezen.
  • Met ingang van 9 oktober 2017 is er een huurovereenkomst tussen partijen tot stand gekomen met betrekking tot de voornoemde woning. De huurprijs bedraagt laatstelijk € 728,15 per maand.
  • In januari 2019 is na intern onderzoek gebleken dat de inschrijfdatum van een aantal woningzoekenden in Klik voor Wonen is aangepast door een (inmiddels voormalig) medewerker van één van de woningcorporaties die zijn aangesloten bij Klik voor Wonen.
  • Bij brief van 8 mei 2019 heeft Alwel [gedaagde 1] c.s. geschreven dat zijn inschrijfduur in Klik voor Wonen ten onrechte is verlengd en de woning daarom onterecht aan hem is toegewezen. Alwel heeft de huurovereenkomst opgezegd tegen 8 september 2019 en heeft [gedaagde 1] c.s. in de gelegenheid gesteld om daarmee akkoord te gaan, bij gebreke waarvan Alwel in rechte ontbinding van de huurovereenkomst de huurovereenkomst en ontruiming zal vorderen.
  • Bij brief van 22 mei 2019 heeft Alwel [gedaagde 1] c.s. opnieuw in de gelegenheid gesteld om in te stemmen met een beëindiging van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde. Alwel schrijft dat bij het uitblijven van de instemming zij de huurovereenkomst buitengerechtelijk zal vernietigen.
  • Bij brief van 28 februari 2020 is [gedaagde 1] c.s. een laatste gelegenheid gegeven om de huurovereenkomst zelf op te zeggen ter voorkoming van een gerechtelijke procedure.
  • [gedaagde 1] c.s. is hiertoe niet bereid gebleken.
Vernietiging huurovereenkomst
3.2.
In deze procedure ligt de vraag voor of de tussen partijen gesloten huurovereenkomst moet worden vernietigd.
3.3.
Alwel heeft ten aanzien van de gevorderde vernietiging primair een beroep gedaan op bedrog. Zij heeft daartoe het volgende gesteld.
Eén van de inschrijvingen in Klik voor Wonen die ten onrechte bleek te zijn verlengd, was de inschrijving van [gedaagde 1] c.s.. De inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. is op 3 november 2016 verlengd met zes jaren. Daarbij is de oorspronkelijke inschrijfdatum van [gedaagde 1] c.s. van 5 februari 2012 gewijzigd naar 5 februari 2006. [gedaagde 1] c.s. wist dat de inschrijfduur op basis waarvan hij het gehuurde aangeboden heeft gekregen niet klopte en dat zijn inschrijfduur in werkelijkheid veel korter was. Hij had Alwel hierover moeten informeren maar heeft dat bewust en dus opzettelijk achterwege gelaten. Verder stelt Alwel dat [gedaagde 1] c.s. willens en wetens onjuiste inkomensgegevens heeft verschaft. Hierdoor heeft [gedaagde 1] c.s. Alwel opzettelijk misleid in het kader van de totstandkoming van de overeenkomst.
3.4.
[gedaagde 1] c.s. suggereert dat de woning aan de [straat + huisnummer] op een andere manier is toegewezen dan op basis van inschrijfduur. De kantonrechter overweegt het volgende. Alwel heeft als productie 7 een overzicht in het geding gebracht van de inschrijfduur van enkele geïnteresseerden voor de woning. Verder heeft Alwel als productie 15 een overzicht in het geding gebracht van de woningen waarop [gedaagde 1] c.s. heeft gereageerd. Op dat overzicht is bij het adres [straat + huisnummer] onder het kopje Model “Inschrijfduur” vermeld. Deze producties wijzen er naar het oordeel van de kantonrechter op dat toewijzing van de woning heeft plaatsgevonden op basis van inschrijfduur. Gelet hierop gaat de kantonrechter aan de overigens niet nader onderbouwde stelling voorbij en wordt er vanuit gegaan dat de woning op basis van inschrijfduur aan [gedaagde 1] c.s. is toegewezen.
3.5.
[gedaagde 1] c.s. betwist dat is gefraudeerd met zijn inschrijfduur. De kantonrechter overweegt als volgt. Op de door Alwel overgelegde productie 6 zijn linksboven de naam van zowel Boukrabi als die van [gedaagde 2] vermeld. Daaruit kan worden afgeleid dat die productie op [gedaagde 1] c.s. betrekking heeft. Op de een na onderste rij staat bij datum
“3 november 2016 12:43”, bij gewijzigd veld “[aanvrager 1] Inschrijfdatum”, bij Oude Waarde “05-02-2012” en bij Nieuwe Waarde “05-02-2006”. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat is komen vast te staan dat de inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. is aangepast op de door Alwel gestelde wijze.
3.6.
Van bedrog is ingevolge artikel 3:44 lid 3 BW sprake wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep.
Voor bedrog is dus vereist dat de bedrieger willens en wetens de ander heeft misleid. Dit subjectieve opzetvereiste veronderstelt subjectieve wetenschap. Alwel stelt daartoe – kort gezegd – dat de wetenschap volgt uit de vermelding van de inschrijfduur op de persoonlijke pagina van iedere woningzoekende en [gedaagde 1] c.s. bekend mag worden verondersteld met de (algemeen bekende) schaarste op de sociale woningmarkt en de als gevolg daarvan lange wachtlijsten. Verder stelt Alwel dat [gedaagde 1] c.s. bij de eerste reactie na de verlenging ineens op plek 1 van 149 stond en enige tijd later op plek 2 van 56.
3.7.
Alwel heeft voorts gesteld dat [gedaagde 1] c.s. willens en wetens onjuiste inkomensgegevens heeft verschaft. Zij verwijst daarbij naar de door [gedaagde 1] c.s. als productie 1 overgelegde toevoegingsbeschikking. Op die beschikking is een gezamenlijk inkomen van [gedaagde 1] c.s. in 2017 van € 25.263,- vermeld. Dit bedrag van € 25.263,- is het daadwerkelijk bij de Belastingdienst in 2017 geregistreerd inkomen van [gedaagde 1] c.s. Alwel heeft de hoogte van dit inkomen over 2017 niet betwist. Dat bedrag is aanzienlijk minder dan het voor aanvang van de huurovereenkomst op 28 juli 2017 door [gedaagde 1] c.s. in klik voor wonen opgegeven inkomen van € 31.259,- en ook aanzienlijk minder dan het door Alwel op basis van [gedaagde 1] c.s. aan haar ter beschikking gestelde stukken berekende inkomen van ruim € 34.000,-. Met het daadwerkelijke inkomen behoorde [gedaagde 1] c.s. in 2017 tot doelgroep 1, waarvoor in 2017 voor huishoudens van minimaal drie personen een huurprijsgrens gold van € 635,05. De aanvangshuur van de woning was aanzienlijk hoger, namelijk € 686,26. Op basis van het daadwerkelijke inkomen kwam [gedaagde 1] c.s. dus (ook) niet voor de woning in aanmerking. Dat [gedaagde 1] c.s. wist dat het opgegeven inkomen niet klopte volgt volgens Alwel ook uit de door [gedaagde 1] tegenover de politie afgelegde verklaring. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat hij huurtoeslag ontving, terwijl tot en met 2019 bij een gezamenlijk inkomen boven de € 30.150,- geen recht op huurtoeslag bestond.
3.8.
[gedaagde 1] c.s. stelt dat een nieuwe grond is opgeworpen en stelt dat sprake is van schending van de goede procesorde. Hij geeft de rechtbank daarom in overweging om wat Alwel daarover naar voren heeft gebracht buiten beschouwing te laten. De kantonrechter overweegt als volgt. De door Alwel aangevoerde rechtsgronden zijn onveranderd, wel is sprake van nieuwe feiten. Dat is mogelijk tenzij dat in strijd zou zijn met de goede procesorde. Dat is hier naar het oordeel van de kantonrechter niet het geval. De feiten zijn eerst na de conclusie van antwoord, dus na de dagvaarding, bekend geworden en [gedaagde 1] c.s. heeft vervolgens de gelegenheid gehad en benut om op hierop (schriftelijk) te reageren. Er valt dan ook niet in te zien dat en zo ja, in welke zin [gedaagde 1] c.s. in zijn (verdedigings)belang is geschaad.
3.9.
[gedaagde 1] c.s. erkent dat het gezamenlijk inkomen over 2017 ruim € 25.000,- was en niet een bedrag van boven de € 30.000,- zoals destijds opgegeven. [gedaagde 1] c.s. betwist echter dat naar de wetenschap van toen een te hoog inkomen is opgegeven. [gedaagde 1] c.s. stelt daartoe dat [gedaagde 2] € 1.158,23 bruto per maand verdiende, wat op jaarbasis volgens hem neerkomt op € 16.261,55 bruto (inclusief vakantiegeld). Opgeteld bij het jaarinkomen van [gedaagde 1] betreft dit een bedrag van ruim € 33.000,-. [gedaagde 2] heeft volgens [gedaagde 1] c.s. in 2017 in de periode tussen 27 maart 2017 en 26 september 2017 (6 maanden) gewerkt bij een uitzendbureau.
3.10.
Gelet op de erkenning van [gedaagde 1] c.s. ter zake het daadwerkelijk gezamenlijk inkomen over 2017 (€ 25.263,00) en de onweersproken gelaten stelling van Alwel dat [gedaagde 1] c.s. op basis van dat inkomen tot doelgroep 1 behoorde staat vast dat [gedaagde 1] c.s. niet in aanmerking kwam voor een huurwoning met een aanvangsprijs van € 686,26. Vraag is of [gedaagde 1] c.s. willens en wetens een foutief, te hoog, inkomen heeft doorgegeven om op die manier voor de woning in aanmerking te komen. De kantonrechter is met Alwel van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. in 2017 feitelijk alleen van april tot en met september inkomen heeft gegeneerd. In de akte aan de zijde van [gedaagde 1] c.s. van 23 december 2020 is gerekend met 13 maandsalarissen. Op het moment dat [gedaagde 1] c.s. op 28 september 2017 reageerde op de woning aan de [straatnaam] wist [gedaagde 1] c.s. echter dat [gedaagde 2] in de maanden januari tot en met maart geen inkomen had verworven en ook over de maanden oktober, november en december geen of in ieder geval niet hetzelfde inkomen (als de maanden daarvoor) zou verdienen. Morabiti was immers volgens eigen stellingen in verband met de privé-situatie thuis per 26 september 2017 gestopt met werken. Niettemin heeft [gedaagde 1] begin oktober 2017 aan Alwel opgegeven dat het jaarinkomen ongeveer € 34.000,- zou bedragen, op basis van een jaarinkomen van [gedaagde 2] van 13 (salaris)maanden van € 1.158,23 per maand en vermeerderd met het vakantiegeld over (al) die 13 maanden. [gedaagde 1] heeft daarbij niet aan Alwel gemeld dat [gedaagde 2] over de maanden januari tot en met maart 2017 geen inkomen had genoten en vanaf 26 september 2017 was gestopt met werken. [gedaagde 1] heeft in oktober 2017 ook zijn verzamelinkomen in Klik voor Wonen niet aangepast en dit verzamelinkomen laten staan op € 31.253,00. De kantonrechter kan op basis van het voorgaande niet anders concluderen dan dat [gedaagde 1] c.s. een foutief (te hoog) inkomen heeft opgegeven en dat bewust heeft gedaan om in aanmerking te kunnen komen voor de woning. De kantonrechter wordt daarin gesterkt door de onweersproken gelaten stelling van Alwel dat [gedaagde 1] ten overstaan van de politie heeft verklaard huurtoeslag te ontvangen terwijl daarop tot en met 2019 bij een gezamenlijk inkomen boven de € 30.150,- geen recht bestond. Geconcludeerd moet dus worden dat [gedaagde 1] c.s. subjectieve wetenschap had van het foutief opgegeven inkomen en deze informatie vervolgens opzettelijk heeft verzwegen voor Alwel. Het beroep op bedrog slaagt derhalve. Dit betekent dat de primaire vordering tot vernietiging van de huurovereenkomst zal worden toegewezen.
3.11.
De kantonrechter zal ten overvloede tevens het beroep van Alwel op dwaling beoordelen. Artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder sub b van het Burgerlijk Wetboek (hierna BW) bepaalt dat een overeenkomst die tot stand is gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is, indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. De wederpartij is in dit geval [gedaagde 1] c.s. en de dwalende is Alwel.
3.12.
De partij die de vernietiging inroept draagt de stelplicht en bewijslast ten aanzien van:
de onjuiste voorstelling van zaken (de dwaling als zodanig);
het causaal verband tussen (de inhoud van) de overeenkomst en die onjuiste voorstelling;
het zich voordoen van één van de drie dwalingsgevallen van lid 1 onderdeel a (onjuiste mededeling), onderdeel b (verzwijging) en onderdeel c (wederzijdse dwaling).
De partij die de vernietiging inroept, is Alwel.
3.13.
De dwaling als zodanig, de onjuiste voorstelling van Alwel over de inschrijfduur van [gedaagde 1] c.s. (A), staat in rechte vast.
3.14.
In een geval van zowel een onjuiste mededeling als verzwijging heeft de Hoge Raad beslist dat voldoende is dat de dwalende stelt, en in geval van betwisting aannemelijk maakt dat hij, indien hij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, één of meer concreet door hem aan te wijzen onderdelen van de overeenkomst niet zou hebben aanvaard en dat niet van hem kan worden verlangd dat hij precies aangeeft, op welke andere voorwaarden hij de overeenkomst zou hebben gesloten (HR 17 januari 1997, NJ 1997/222 ( [namen 1] )).Verder is niet beslissend of de onjuiste voorstelling de kern van de overeenkomst betreft (HR 17 april 2020, ECLI:NL:HR:2020:717, NJ 2020/169).
3.15.
In het onderhavige geval wordt er vanuit gegaan dat de huurwoning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] (naast inkomensvereisten) werd toegewezen op basis van inschrijfduur. Verder staat vast dat [gedaagde 1] c.s. op basis van zijn daadwerkelijke inschrijftijd niet in aanmerking kwam voor deze woning. Dit blijkt ook uit de als productie 7 bij dagvaarding overgelegde lijst, waaruit blijkt dat er gegadigden waren met een langere inschrijftijd dan de daadwerkelijke inschrijftijd van [gedaagde 1] c.s.. Al degenen die op basis van de daadwerkelijke inschrijfduur boven [gedaagde 1] c.s. hebben gestaan in de lijst van geïnteresseerden kwamen vóór [gedaagde 1] c.s. in aanmerking voor de woning. Daarmee heeft Alwel voldoende aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij niet onder invloed van dwaling zou hebben gehandeld, de overeenkomst met [gedaagde 1] c.s. niet zou hebben gesloten.
Het hiervoor onder B bedoelde causaal verband wordt dan ook aanwezig geoordeeld.
3.16.
Dan is aan de orde de vraag of sprake is van een dwalingsgeval (C), waarbij Alwel in dit geval een beroep doet op onderdeel b (verzwijging) van artikel 6:228 lid 1 BW, waarin is bepaald: “
indien de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten.”
3.17.
Daarbij merkt de kantonrechter op dat het onderscheid tussen ‘weten’ en ‘behoren te weten’ niet categorisch te maken is. Uit het arrest van de Hoge Raad van 27 november 2015 (ECLI:NL:HR:2015:3424, [namen 2] ) blijkt dat het bij dit dwalingsgeval erom gaat of de wederpartij (hier: [gedaagde 1] c.s.) een bepaalde omstandigheid waarover wordt gedwaald kent, althans geacht mag worden van die omstandigheid op de hoogte te zijn, dus waarin de wederpartij van de ware stand van zaken feitelijk wel ‘moet’ hebben geweten.
3.18.
Alwel heeft het volgende aangevoerd over het woonruimtebemiddelingssysteem Klik voor Wonen en de kenbaarheid van de inschrijfduur en -datum.
Bij elke geadverteerde woning staat duidelijk aangegeven via welke methode de woning wordt verhuurd. In het geval van woningen die op basis van inschrijfduur worden aangeboden staat er:

Volgorde op basis van Inschrijfduur
We bepalen de volgorde aan de hand van inschrijfduur (…)
Als er op een woning wordt gereageerd, krijgt de woningzoekende allereerst bij de advertentie, vóór het reageren, een indicatie van de plaats in de ranking als men zou reageren. Vanaf het moment dat de reactietermijn voor een woning is verstreken, wordt de definitieve positie zichtbaar.
De inschrijfdatum is altijd zichtbaar op de persoonlijke pagina van de woningzoekende.
Als de woningzoekende inlogt, komt hij direct op deze pagina. De woningzoekende moet ingelogd zijn om op een woning te reageren en moet altijd zelf reageren op een woning. Wel kan hij zich abonneren op Tipberichten. In dat geval krijgt hij een e-mailbericht wanneer er nieuwe woningen op de website staan.
3.19.
De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat hij via de e-mail heeft gereageerd op woningen, is door Alwel gemotiveerd weersproken. Vast is dan ook komen te staan dat een woningzoekende uitsluitend op een woning kan reageren na inloggen op de persoonlijke pagina en dus niet (ook) door een reply te sturen op een e-mail met ‘Tipberichten’. De hiervoor onder 3.18. door Alwel aangevoerde werkwijze over het woonruimtebemiddelings-systeem staat dan ook vast.
3.20.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan het belang van de inschrijfduur voor het toegewezen krijgen van een woning die op basis van inschrijftijd wordt aangeboden een woningzoekende niet zijn ontgaan. De lengte van de inschrijfduur is immers van doorslaggevend belang bij een zo hoog mogelijke positie in de ranking voor de betreffende woning. [gedaagde 1] c.s. wordt bij uitstek geacht van zijn persoonlijke gegevens, waaronder zijn inschrijfdatum, op de hoogte te zijn. Zijn inschrijfdatum is steeds zichtbaar geweest op zijn persoonlijke pagina bij Klik voor Wonen. Zoals gezegd komt men op de persoonlijke pagina terecht na inloggen bij Klik voor Wonen. Omdat [gedaagde 1] c.s. alleen na inloggen heeft kunnen reageren op de woning aan de [straatnaam] heeft hij zijn inschrijfdatum op de persoonlijke pagina kunnen en moeten zien. Uit productie 6 bij dagvaarding volgt bovendien dat [gedaagde 1] c.s. na de wijziging van de inschrijfduur en vóór de totstandkoming van de huurovereenkomst nog een aantal keer heeft ingelogd op zijn persoonlijke pagina om het verzamelinkomen, zijn telefoonnummer, de huishoudgrootte en het aantal meeverhuizende kinderen te wijzigen en om te reageren op de woning. Ook al die keren heeft [gedaagde 1] c.s. de aangepaste inschrijfduur kunnen en moeten zien op zijn persoonlijke pagina. Dat [gedaagde 1] c.s. zijn inschrijfdatum niet zelf heeft aangepast en het inloggen via de telefoon heeft gedaan, maakt het voorgaande niet anders. [gedaagde 1] c.s. heeft als produktie 3 bij de conclusie van antwoord een schermafbeelding overgelegd van de telefoonversie van de persoonlijke pagina bij Klik voor Wonen. In tegenstelling tot wat [gedaagde 1] c.s. stelt is op die schermafbeelding wel degelijk de inschrijfdatum te zien. Uit die inschrijfdatum is vervolgens op simpele wijze de inschrijfduur op te maken.
3.21.
De kantonrechter is op basis van het bovenstaande van oordeel dat [gedaagde 1] c.s. de wijziging in inschrijfdatum praktisch onmogelijk kan zijn ontgaan. Hij moet derhalve van de ware stand van zaken feitelijk hebben geweten. In dat geval had hij Alwel behoren in te lichten omtrent de foutieve inschrijfdatum. De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat Alwel deugdelijk onderzoek had moeten doen naar de inschrijfduur volgt de kantonrechter niet. De op Alwel rustende onderzoeksplicht reikt niet zover dat zij ook zou moeten controleren of de haar aangereikte gegevens (in het bijzonder de inschrijfdatum) al dan niet vervalst zijn. Het is bovendien een feit van algemene bekendheid dat sociale huurwoningen schaars zijn en om in aanmerking te komen voor een sociale huurwoning in de regio [plaats] een minimale inschrijftijd van zes of zeven jaar nodig is. De stelling van [gedaagde 1] c.s. dat hij bij de vorige toegewezen huurwoning een kortere inschrijfduur had en ook in aanmerking kwam voor de woning is, indien waar, onvoldoende voor een andersluidend oordeel.
3.22.
Het voorgaande betekent dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [straat + huisnummer] tevens vernietigd zou kunnen worden op de door Alwel als subsidiaire grondslag aangevoerde dwaling. Gelet hierop behoeven de andere grondslagen geen nadere bespreking meer.
3.23.
[gedaagde 1] c.s. heeft aangevoerd dat het beëindigen van de huurovereenkomst in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. De kantonrechter overweegt het volgende. Hiervoor is reeds overwogen dat [gedaagde 1] c.s. feitelijk moet hebben geweten dat zijn inschrijfdatum aanzienlijk was vervroegd en hij Alwel daarover had behoren in te lichten. Gelet daarop moet hij eveneens geacht worden te hebben geweten dat de huurovereenkomst op basis van een valse inschrijfdatum tot stand is gekomen. Hij heeft er daarom rekening mee moeten houden dat deze huurovereenkomst zou kunnen eindigen op het moment dat Alwel op de hoogte zou raken van de valse inschrijfdatum. De kantonrechter wijst verder op de belangrijke maatschappelijke taak die woningbouwverenigingen hebben om ervoor te zorgen dat de verdeling van schaarse sociale huurwoningen op een eerlijke manier verloopt. Het voortduren van deze huurovereenkomst zou daaraan afbreuk doen. Ondanks dat de kantonrechter zich realiseert dat een gedwongen verhuizing een grote impact op [gedaagde 1] c.s. zal hebben, is zij al met al van oordeel dat het beëindigen van de huurovereenkomst onder de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
Ontruiming
3.24.
Op grond van artikel 3:53 lid 1 BW werkt de vernietiging terug tot het tijdstip waarop de rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat (achteraf bezien) tussen partijen geen huurovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde 1] c.s. zonder recht of titel in de woning verblijft. De vordering tot ontruiming zal dan ook worden toegewezen. De ontruimingstermijn wordt gesteld op een periode van veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Gebruiksvergoeding
3.25.
Nu de vernietiging van de huurovereenkomst terugwerkt tot de aanvang van de huurovereenkomst betekent dat ook dat de betalingen die [gedaagde 1] c.s. ten titel van huur aan Alwel heeft verricht, onverschuldigd zijn gedaan.
3.26.
Alwel heeft zich voor wat betreft de gevorderde gebruiksvergoeding ter hoogte van de huurprijs vanaf de aanvang van de huur tot aan de dag dat Alwel weer de gehele beschikking over het gehuurde heeft verkregen, beroepen op ongerechtvaardigde verrijking ex artikel 6:212 BW.
3.27.
[gedaagde 1] c.s. is volgens Alwel verrijkt, doordat hij gedurende de looptijd van de (vernietigde) huurovereenkomst woongenot heeft gehad zonder daarvoor achteraf een vergoeding verschuldigd te zijn. Alwel heeft om die reden op grond van artikel 6:212 BW een vergoeding uit hoofde van ongerechtvaardigde verrijking gevorderd vanaf de dag dat [gedaagde 1] c.s. de woning heeft gehuurd tot de datum dat hij de woning weer ter beschikking stelt aan Alwel. De vergoeding dient volgens Alwel te worden gesteld op de contractueel overeengekomen, redelijke huurprijs.
3.28.
Tegen de door Alwel gevorderde gebruiksvergoeding is door [gedaagde 1] c.s. geen verweer gevoerd, zodat de kantonrechter de onder IV gevorderde vergoeding zal toewijzen. De reeds door [gedaagde 1] c.s. ten titel van huur aan Alwel gedane betalingen kunnen daarmee worden verrekend.
3.29.
Nu de vordering onder IV is toegewezen, heeft Alwel geen belang meer bij het onder sub III en V gevorderde.
Proces- en nakosten
3.30.
[gedaagde 1] c.s. zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Die kosten worden aan de zijde van Alwel tot en met vandaag vastgesteld op € 1.474,89 (bestaande uit € 100,89 aan explootkosten, € 124,- aan griffierecht en € 1.250,- (2,5 punt x € 500,-) aan salaris gemachtigde).
3.31.
De gevorderde nakosten zullen voorwaardelijk worden toegewezen, voor zover nakosten gemaakt zullen worden en [gedaagde 1] c.s. niet vrijwillig binnen veertien dagen na aanschrijving door Alwel aan de veroordelingen in het vonnis heeft voldaan. De nakosten zullen worden begroot conform landelijk beleid tot een half salarispunt (met een maximum van € 124,-), zijnde een bedrag van € 124,-. Dit bedrag wordt vermeerderd met de betekeningkosten van het vonnis indien het vonnis na de hiervoor genoemde termijn is betekend.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.32.
Nu geen verweer is gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad van dit vonnis, zullen de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
vernietigt de huurovereenkomst tussen partijen met betrekking tot de woning aan de [straat + huisnummer] te [plaats] wegens bedrog;
4.2.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. om deze woning binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle personen en goederen welke zich op of in de woning, voor zover deze niet het eigendom zijn van Alwel, mochten bevinden te ontruimen en de woning in goede staat en met overgave van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van Alwel te stellen;
4.3.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. tot betaling van een maandelijkse gebruiksvergoeding ter hoogte van de over die periode geldende huurprijs te rekenen vanaf 9 oktober 2017 tot aan de dag dat Alwel weer de volledige beschikking over het gehuurde verkrijgt, met dien verstande dat de reeds door [gedaagde 1] c.s. betaalde huur daarmee kan worden verrekend;
4.4.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s. in de kosten van dit geding, aan de zijde van Alwel tot en met vandaag vastgesteld op € 1.474,89;
4.5.
veroordeelt [gedaagde 1] c.s., onder de voorwaarde dat hij niet binnen veertien dagen na aanschrijving door Alwel volledig aan voormelde veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
  • € 124,- aan salaris gemachtigde,
  • te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.6.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.7.
wijst de vordering voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Eijssen-Vruwink, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.