ECLI:NL:RBZWB:2021:227

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 januari 2021
Publicatiedatum
21 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19_5589
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aansprakelijkstelling voor loonheffingen door de ontvanger van de Belastingdienst

Op 21 januari 2021 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarbij de belanghebbende, wonende in Spanje, in beroep ging tegen de aansprakelijkstellingen voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen. De aansprakelijkstellingen betroffen twee besloten vennootschappen, [B.V. 1] en [B.V. 2], en waren opgelegd door de ontvanger van de Belastingdienst. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontvanger op 26 september 2017 uitspraak op bezwaar heeft gedaan, maar dat de ontvanger bij brief van 22 december 2020 heeft aangegeven de aansprakelijkstellingen niet langer te handhaven. Hierdoor heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar vernietigd, evenals de beschikkingen aansprakelijkstelling voor beide vennootschappen.

De rechtbank heeft de ontvanger tevens veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 1.064, en heeft gelast dat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 92 aan hem wordt vergoed. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten met toestemming van partijen en heeft de mondelinge uitspraak aangekondigd binnen twee weken na sluiting van het onderzoek. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. De belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat hij aanspraak maakt op een hogere vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase, maar de rechtbank heeft dit afgewezen, omdat zij geen aanleiding zag om de zaak een hogere wegingsfactor dan één te geven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 19/5589 en 19/5590
uitspraak van 21 januari 2021
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Spanje),
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraken van de ontvanger van 26 september 2017 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aansprakelijkstellingen van belanghebbende:
- als bestuurder van [B.V. 1] (hierna: [B.V. 1] ) bij beschikking van 23 september 2016 voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen tot een bedrag van € 41.531;
- als bestuurder van [B.V. 2] (hierna: [B.V. 2] ) bij beschikking van 23 september 2016 voor onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffingen tot een bedrag van € 87.258.
Zitting
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft bij brieven van 15 januari 2021 partijen laten weten dat het onderzoek gesloten is en een mondelinge uitspraak aangekondigd binnen twee weken.

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de beschikkingen aansprakelijkstelling met betrekking tot [B.V. 1] en [B.V. 2] ;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van €1.064;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van in totaal € 92 aan hem vergoedt.

2.Gronden

Bij brief van 22 december 2020 heeft de ontvanger te kennen gegeven de aansprakelijkstellingen niet langer te handhaven. Belanghebbende heeft bij e-mailbericht van 14 januari 2021 zijn standpunt dat hij met betrekking tot de kosten voor de bezwaarfase aanspraak maakt op een hogere vergoeding dan de forfaitaire uitdrukkelijk prijsgegeven.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.064 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 265, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).
Voor zover belanghebbende betoogt dat de zaak, gelet op de zwaarte, meer dan één punt waard is, vindt de rechtbank, anders dan belanghebbende verdedigt, in het belang en de ingewikkeldheid van de zaak geen aanleiding om deze zaak een hogere wegingsfactor dan één te geven [1] .
Deze uitspraak is gedaan op 21 januari 2021 door mr. J.M. van der Vegt, voorzitter, mr. drs. P.C. van der Vegt en mr. H.J. Cosijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.H.M. Fluitsma, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona-virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen)
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Zie hof ’s-Hertogenbosch 15 november 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:4638, r.o. 4.6.4.